LEYDSC1IE COURANT. 1865- WOENSDAG 18 FEBRUARIJ. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt uit Zaturdag avond. De prijs der Courant is f 3.per vierendeel jaars. Afzonderlijke nommers zijn tegen 10 Cents verkrijgbaar. Bij deze Courant wordt verzonden N". 3 (blad 3) der Handelingen van den Gemeenteraad. Bij deze Courant behoort èen BIJVOEGSEL. RINMNLANUSCUË BHIUttTEN. MADEN17 Februarij. Op verzoek van den Rector Magnificus der hoogeschool plaatsen wij bet volgende: Aan de Leden van het Leidsche Studentencorps. MIJNE HkEREN. l)e Praeses en Secretaris van hel Collegium Civit. Acad. tugd. Bat. Supr. hebben mij uit uwen naam het volgende schrijven toegezonden: Hooggeleerde Heer! Namens hel Col!. Civit. Acad. tugd. Balav. Supr. hebben wij de eer u het volgende te beriehlen De mededeeljngendie ons door u zijn gedaan, hebben wij aan het Col legium overgebracht, dal niet de meeste belangstelling daarvan kennis heeft genomen. Wat de zaak van het groenwezen aangaat, zoo als wij reeds de eer had den u in hel Zondag II. gehouden gesprek mede te deelen, heeft ook het Collegium zich reeds meermalen met die zaak bezig gehouden, doch is het op schier onoverkomelijke bezwaren gestuit, om eeuc goede regeling van het novitiaat lot 'stand te brengen. Hel heeft thans echter reeds uw ver langen, om in overleg met de studenten maatregelen te nemen ter voorko ming van onaangenaamheden, die wellicht uit het groenen plagen zouden kunnen voortkomen, ter kenni.ssc van het corps gebracht. Het twijfelt niet of hel nieuwe Collegium, waarvoor gisteren de verkiezingen een aanvang hebben genomen, zal deze gewichtige aangelegenheid op nieuw met aan dacht en ijver in overweging nemep'. Uwe andere mededeeliug betreffende de serenades heeft ons ten hoogste verwonderd en wij betreuren hel zeer, dat er zulke onaangename redenen hestonden, die n verhinderden het, door de studenten met goede bedoelin gen aangeboden, eereblijk aan te nemen. Zoo als wij reeds de eer hadden u op te merkenwas ons persoonlijk de reden onbekenddie ti tot zulk een, ook voor u zeiven minder aangenaam, besluit moest leiden. Op uwen raad hebben wij ons gewend lol oudere studenten, ja zelfs tot personen, die reeds de Academie hebben verlatendoch te vergeefs. Wij hebben niet meer licht in deze zaak bekomen. Daarom nemen we de vrijheid ons tol u te wenden met het dringend verzoek ons dienaangaande nadere mede- deelingen te doen. Kr zijn twee redenen, die ons daartoe nopen. Vooreerst het vermoeden en de hoop, dal een noodlottig misverstand hierdoor uil den weg kan wor den geruimd; ten andere uwe eigene verklaring, dat rondborstigheid de beste, ja de eenige waarborg is van de harmonie lusschcn lloogleeraren en Studenten. Met n zijn wij ten innigste overtuigd dat hel gemis van die harmonie op den bloei der Academie nadeelig moet werken. Deze overwegingen hebben ons vrijmoedigheid gegeven met de bovenver melde vraag tot u te komen. Wij z:jn overtuigd, dat gij onze bedoelingen niet zult miskennen, en ons dus dit verzoek niet ten kwade zult duiden. We zijn daarvan overtuigd, wat er ook gezegd zij, of verder gezegd moge worden in een dagblad, aan welks anonyme vertelseltjes gij wel, evenmin als wij, eenige waarde zult hechten. Ten overvloede kunnen wij u verzekeren, dal hetgeen daarin vermeld staat, bezijden de waarheid is. Ontvang, Hooggeleerde Heer! de oprechte betuiging van onzen verschut- digden eerbied en onze hoogachting. Wij hebben de eer te zijn Uwe dienstwillige dienaren, P. DIJCKMEESTER Coll. h. t. Praeses. T. T. KROON, Coll. h. t. Ab actis. In een gesprek met die beide lleercn op denzelfden dag gehouden, heb ik hun te kennen gegeven, dat ik wenschle mijn antwoord door hunne tusschenkomst aan tl allen te rigten, hetwelk zij volkomen hebben goed gekeurd. Ik begin met u te verklaren, M. H., dat de stap door het Collegium uit uwen naam gedaan, mij hoogst aangenaam is. Ik zal u met daden too- nendal het mij ernst is met de bewering dat openhartigheid en rond borstigheid de eenige hechte waarborg is van de harmonie, die lusschcn ons bestaan moet om de eer en den bloei onzer dierbare Academie te hand haven en te bevorderen en dat ik altijd en overal bereid ben om gegronde bezwaren en ernstige grieven van uwe zijde weg te nemen. De brief van het Collegium bevat twee hoofddeelen', welke ik achtereen volgens zal beantwoorden. Hel eerste betreft de zaak van het groenwezen. Ik zal tt waarschijnlijk gedurende mijn gansche rectoraat niets te vragen hebben, dal mij meer aan het hart gaal dan die zaak. Ik weet wel wat er kan gezegd worden door hen, die beweren dat hel groenenplagen nuttig en heilzaam is, en ik herinner mij nog levendig uit mijne studentenjaren hoeveel goeds er uit die oude instelling voortvloeit, wanneer zij binnen zekere palen besloten blijft. Nog berouwt het mij niet ook zelf in die jaren aan het groenenplagen te hebben deelgenomenwant ik heb daardoor meer dan c'énen vriend gevon denwaarvan er zelfs onder mijne tegenwoordige ambtgenooten zijn, die "mij daaraan in vrolijke gesprekken nog wel eens herinneren. Maar toen reeds heeft de ondervinding geleerd, dat het onmogelijk is, daarbij schro melijke en schandelijke misbruiken te werendie geleid hebben tot de af schaffing van iets dat de algemeene afkeuring had opgewekt. Ook dit is mij ecne liefelijke herinnering uit mijn studentenlevendat ik als Praeses eener daartoe benoemde Commissie het ontgroenen plegtig afgeschaft heb verklaard en de nieuwe orde van zakenzoo als zij thans in hoofdzaak nog beslaat, heb ingewijd. Later heeft men wel eens getracht het oude gebruik iu het leven terug te roepenmaar terstond hebben zich de oude misbrui ken hernieuwd, die u even bekend zijn als mij en die mij nopen om, met inspanning van alle krachten, en met inroeping van uwe ondersteuning niets onbeproefd ie laten, om het kwaad in zijne geboorte te verstikken, en daardoor aan de ouders, betrekkingen en vrienden van onze aanstaande jonge Studenten den waarborg te verschaffen dat er bij hunne intrede iu hel Academieleven niets geschiede, waardoor, buiten hunne schuld, hunne gezondheid en zedelijkheid zou kunnen gekrenkt worden. Overtuigd van uwe bereidwilligheid om hiertoe inet mij mede te werken, wacht ik met vertrouwen hieromtrent nadere mededeelingen van ti af. Ik ga over tot het tweede deel van uwen brief, betreffende de redenen^ die mij genoopt hebben om het mij door de Studenten met goede bedoelin gen aangeboden eereblijk beleefdelijk van de hand te wijzen. Ik zal be ginnen met tt letterlijk te herhalen de ivoorden, door mij omtrent die zaak tot uwe Commissie gesproken. De zaak ligt mij versch in het geheugen en ik herinner mij naauwkeurig al wat door mij gezegd en door uwe Com missie geantwoord is. Ik heb namelijk verklaard, dat ieder bljjk van hoog achting namens het Studentencorps mij, om meer dan e'éne reden, zeer aan genaam was, maar dat de houding sedert eenige jaren door de Studenten tegenover de Professoren aangenomen en de toon door hen gevoerdook omtrent de Serenades, mij overtuigd hadden dat iemand, die een sterk eer gevoel bezit, onder zulke omstandigheden niet anders dan voor alle eere blijken kon bedanken. Ik heb alle redenen om te gelooven, dat dezelfde beweegredenen ook mijne ambtgenooten genoopt hebben lot een gelijk besluit, maar ik spreek thans alleen over hetgeen mij lotjmijn leedwezen heeft doen afzien van Tiet- geen ik anders op hoogen prijs zou gesteld hebben. Het verwondert mij wel eenigzins dat mijne woorden aanleiding lot misverstand hebben gege ven, maar ik zal dal misverstand geheel uil den weg ruimen door de toe passing der rondborstigheid welke ik u heb toegezegd en door u mijne woorden duidelijk te verklaren, even als of ik zinspeelde op feiten en zaken die aan iemand uwer onbekend konden wezen. Sedert verscheidene jaren heeft zich hel bedroevend verschijnsel opgedaan, dat gij jaarlijks nwe Hoogleeraren bij monde van uwe geschiedschrijvers, dichters en bellettristen bejegent op eene wijze, die zij (ik zal steeds de zachlsle en gcmatigdsle woorden kiezen) niet aan u hebben verdiend. Hel is verre van mij u het regt te betwisten om openlijk over academische personen en zaken uw oordeel uit te spreken. Nooit heb ik iemand uwer verhinderd ruiterlijk voor zijne meening uit te komen. Ik veracht alle socie'té d'admiration mutuelle en waardeer hoven alles hel regt der critiek, zonder welke niets in de maatschappij gezond is of kan blijven. Ik veroorloof u zelfs van ganscher harte het gebruik van geestige scherts en spotternij, ook ten koste van mijzelven, en niets is mij aangenamer dan ie kunnen zeggen: J'ai rime voita désarmémaar er is ecne soort van spotternij en scherts die noch u, noch iemand anders be taamt. Zij wordt door den geestigsten spotter der oudheid aldus omschre ven in zijn hoek de Offlciis I. 29.: Duplex omni.no est iocandi genus, unum illiberalepetitions, flagitiosumobscoenum, waar tegenover hij plaatst: Alteram elegans urbanum, ingeniosumfacetum. Ik kan u niet beter aanduiden hoever zich iedere spotternij mag uitstrek ken, dan door de woorden van denzelfden schrijver, eenigzins gewijzigd, op u loc te passen Studiosae iuventuti non omncm ludendi licentiam con- cedimus, scd earn quae ab honestale non sit aliena, ita ut in ipso ioco

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1863 | | pagina 1