gevestigd was. Wanneer hij vreemdeling is, vertoont
hij eene behoorlijke, niet vervallen, reis- of verhlijfpas.
Art. 52.
Zoolang de in het vorig artikel vermelde stukken
niet overlegd of niet vertoond zijnheeft de inschrij
ving op het bevolkingsregister niet plaats. In het
tegenovergestelde geval geschiedt zij oogenhlikkelijk.
Van deze inschrijving wordt den aangever een bewijs
uitgereikt, hetwelk bij binnen 24 uren aan den heer
der gebuurte, binnen welke hij is komen wonen, ver
toont. Deze leekent het voor gezien en schrijft het in
zijn register in.
TWEEDE AFDEELING.
Van verhuizing binnen de gemeente.
Art. 53.
Ieder, die binnen deze gemeente verhuist, is ver-
pligt daarvan, binnen veertien dagen na de verhuizing,
aangifte te doen op het bureau van den burgerlijken
stand en daarbij al datgene op te geven, wat tot de
invulling van het bevolkingsregister noodzakelijk is.
"ij ontvangt van die aangifte een bewijs, hetwelk
hij binnen 24 uren aan den heer der gebuurte, bin
nen welke hij is komen wonen, vertoont. Deze teekent
het voor gezien en schrijft het in zijn register in.
Hij is mede verpligt, binnen veertien dageu na zijne
verhuizing, daarvan kennis te geven aan den heer dei'
gtbuurte welke hij verlaten heeft.
DERDE AFDEELING.
Algemeene bepalingen.
Art. 54.
De hoofden van huisgezinnen zijn gehouden tot het
"doen der aangiftenzoo voor de leden van hun gezin
als voor hunne dienstboden en verdere bij hen inwo
nende personen.
Art. 55.
Ieder, die een gedeelte van een door hem bewoond
huis verhuurt of aan anderen in gebruik afstaat, is ver
pligt daarvanbinnen veertien dagen nadat die huur
of dat in gebruik geven eenen aanvang genomen heeft,
op het bureau van den burgerlijken stand aangifte te doen.
Bij ontruiming van bet gehuurde of van het in ge
bruik gegevene, is hij, mede binnen veertien dagen, tot
aangifte daarvan gehouden.
Art. 56.
Bestuurders van gestichten van liefdadigheid, hofjes
of andere inrigtingenin welke men zonder betaling
van huur als inwoner wordt opgenomenzenden vóór
of op den vijfden van elke maand aan het bureau van
den burgerlijken stand en aan den heer der gebuurte
binnen welke het gesticht ligt, eenen staat der veran
deringen in, welke in de vorige maand in het perso
neel der onder hen staande inrigting hebben plaats gehad.
Art, 57.
Overtreding van de in dit hoofdstuk gegeven voor
schriften gelijk ook het niet behoorlijk doen der ge
vorderde opgaven wordt gestraft met eene geldboete
van één tot drie gulden.
TEERDE HOOFDSTUK.
VAN GEBRUIK VAN GEMEENTEGROND.
Art. 58.
Zonder vergunning van den Gemeenteraad mag nie
mand op gemeentegrond planten of bouwen.
Art. 59.
Zonder schriftelijke toestemming van Burgemeester
en Wethouders, is het verboden gemeentegrond te ge
bruiken tot het opslaan, uitstallen, bergen of bewerken
van goederen.
Art. 60.
Behalve bij bet aan- of wegvoeren is het verboden de
straat met slagtvee te bezetten of te beleggen.
Art. 61.
Onverminderd het bepaalde bij art. 471 4°. van bet
Wetboek van Strafregt, is bet niet daD met schriftelijke
toestemming van Burgemeester en Wethouders en tegen
betaling volgens een door den Gemeenteraad vastgesteld
tarief, geoorloofd de straat te beleggen, bezetten "of be
hangen met werktuigen of gereedschappen, met mate
rialen kleederen of eenigerlei andere goederen.
Bij misbruik van dit verlof zal het door Burgemeester
en Wethouders worden ingetrokken.
Ingeval bovengenoemde voorwerpen zonder verlof op
gemelde plaatsen gelegd, gezet of gehangen zijn en
niet terstond, op eene waarschuwing van wege Bur
gemeester en Wethouders gedaanworden weggeruimd,
worden zij van gemeentewege weggevoerd ten kosten
van den nalatige.
Ditzelfde heeft plaats, wanneer na bekomen verlof
meer plaats ingenomen wordt dan afgestaan is.
Art. 62.
Bij het bouwen en herstellen zijner panden is het
echter aan een ieder geoorloofd, de noodige steigers
op de straat te stellen en daarop materialen te plaatsen,
mits de vrije passage hierdoor niet belemmerd worde en
mits men zich gedrage naar de aanwijzing door den
gemeente-architect, onder goedkeuring van Burgemees
ter en Wethouders, te geven.
Ingeval voor dien bouw of voor die herstelling het
afsluiten eeuer steeg gedurende eenige dagen noodig is,
kan de vergunning daartoe door Burgemeester en Wet
houders worden verleend.
Art. 63.
Wanneer iemand begeeren mogt zijn puin of zijn
uitgedolven grond gedurende eenigen tijd op de wallen
of kanten van grachten of andere gemeentewateren te
laten liggen, moeL hij daartoe vergunning aan Burge
meester en Wethouders vragen, die hem deze voor
een korten en bepaalden tijd kunnen geven.
Als na hel verstrijken van dien tijd het puin of de
uitgedolven grond niet door den eigenaar is wegge
ruimd wordt het van gemeentewege weggevoerd ten
koste van den nalatige. Bij bewezen onmogelijkheid
der wegruiming kan echter door Burgemeester en
Wethouders een nader kort uitstel verleend worden.
Art. 64.
Zonder verlof van Burgemeester en Wethouders mag
in de straat geen gat gebroken worden. Die dat verlof
verkregen heeft, moet het gat vóór zonsondergang we
der doen digt maken, tenzij hem daartoe bij het verlof
een langer uitstel gegeven ware. In dit geval moet hij
ten zijnen kosten rondom dat gat, ter hoogte eener
Nederlandsche el, eene schutting plaatsen of, waar door
de engte der straat zulk eene omschutting onmogelijk
is, het gat dekken met stevige plankenen een en
ander van zonsondergang tot zonsopgang, zoo noodig,
ter beoordeeling van de Commissie van Fabricage, be
hoorlijk doen verlichten.
Na afloop van het werk, wordt de straat van wege
de gemeente, doch ten kosten des verzoekers, hersteld.
Het verlof wordt niet verleend dan na vooruitbeta
ling der tot herstelling der straat vermoedelijk noodige
kosten.
Art. 65.
Overtreding der bepalingen van dit hoofdstuk wordt,
voor zoo verre daartegen bij de algemeene Strafwet
geene straf is bedreigd, gestraft met eene geldboete van
één tot vijf en twintig gulden en gevangenis van één
tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk, en wordt het
van gemeentewege weggevoerde verbeurd verklaard.
Art. 66.
Alle vergunningen, in dit hoofdstuk vermeld, wor
den niet dan schriftelijk aangevraagd en verleend.
TIJFDE HOOFDSTUK,
STRA ATPOLICIE.
EERSTE AFDEELING.
Van liet reinhouden der straat.
Art. 67.
Matten, karpetten, zakken en kleeden mogen op de
straat alleen des morgens vóór tien ure worden uitge
slagen. Vloerkleeden of tapijten mogen op geenc
andere plaatsen dan die welke door Burgemeester en
Wethouders daartoe zullen aangewezen zijn, uitgeklopt
worden.
Het uitkloppen van vloerkleeden en tapijten, op eenig
open erf, is aan behangers, handelaars in vloerkleeden
en tapijten, en in het algemeen aan allen die van dat
uitkloppen hun bedrijf maken, verboden, ten ware
daartoe van Burgemeester en Wethouders toestemming
zij verkregen.
Overtreding van de bepaling van het eerste lid van
dit artikel wordt gestraft met geldboete van één gulden,
en van de overige bepalingen met geldboete van één
tot tien gulden.
Art. 68.
Asch of vuilnis mag na twaalf ure des middags niet
opgehaald worden.
Asch mag niet verzameld of vervoerd worden dan in
overdekte en van achter met deuren gesloten karren of
in overdekte vaartuigen, zoodat er geene verstuiving
plaats heeft.
De asch- of vuilniskarren mogen niet overladen wor
den en het uitziften der asch, gedurende de inzame
ling en het vervoerenis verboden.
Art. 69.
Alle puin, aarde, klei, uitgedolven grond of diep-
goedhetwelk van de erven of gronden van particu-
o