BUITENGEWONE LEYDSCHE COURANT. 1861. DINGSDAG 24 SEPTEMBER De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven» Die van Maandag komt uit Zaturdag Avond. De Prijs der Courant is f\1 in het jaarj de afzonderlijke Hommers worden tegen 10 Centen afgegeven. BINNENLANDSCUK BERIGTEN. LEYDEN, 23 September. Van goeder hand wordt ons verzekerd, dat aan het berigt, van hier aar. de Midd. Cour. ingezonden, als zou de regtbank het omtrent hel gebouw op het Rapenburg met den minister van justitie niet eens zijngeen geloof moet geslagen worden; dat integendeel de regtbank bedoeld gebouw, in zijne tegenwoordige verdeeling, zeer bruikbaar acht, en er niet aan denkt of gedacht heeft bij den minister op hel noodzakelijke eeuer verbouwing aan te dringen. Tot aanvulling van het berigt omtrent de 25-jarige herinnering op 11 Zaturdag van den heer F. A. van Reemst, aan de kon. Nederl. fabriek te Voorschotenkan nog worden vermelddal hem van veie zijden bewijzen van belangstelling zijn geworden. Zoo ontving hij onder anderen van den heer J. II. van Kempen een geschenk in zilver en van diens zoon zes stoelen met fluweelen zittingen. Door het personeel der fabriek werd hem eene secretaire met eene fraaije pendule aangeboden. Aan den avond van dien dag kwamen allen in een met smaak versierd vertrek bij elkander om in gepaste vreugde te doen blijken van hunne onverdeelde achting jegens genoemden persoon en hem door menigen gelukwensch de overtuiging te schenken, dat de waarde van zijn bezit door hen hoog gesteld werd. 's GRAVEN HAGE 23 September. Ttceede Matner dep Staten-Generaal. Zitting van Maandag 23 September. In deze zitting heeft de minister van finantiën, de heer van Tets van Goudriaande begrootingswelten voor 1862 ingediend. In de daarbij door hem gehouden rede, trad hij in de eerste plaats in eenige beschouwingen over de uitkomst van de aan het jaar 1862 voorafgegane diensten, die nog niet geheel aangezuiverd zijn. Daaruit bleek dat bij den aanvang van de dienst 1862 voorhanden kunnen zijnoverschot van de dienst van 1859 ƒ65,414.54, overschot van die van 1860 14,281,358.28 en overschot van die van 1861 ƒ2,785,783.52, te zamen ƒ17,132,556.34. De minister zeide dat die uitkomst inderdaad gunstig mogt heetenen dat het te wenschen ware dat spoedig een belangrijk deel van die overschotten tot delging van schuld kon worden besteed. Doch het zal raadzaam zijn, zeide hij, hiertoe niet over te gaan, alvorens bij de wet beslist zij omtrent de verbetering van de gemeenschap van Amsterdam en Rotterdam met de zee, omtrent de af schaffing der slavernij in onze West-Indische bezittingen en ook omtrent de thans aangeboden begrooling. Omtrent deze laatste, deelde hij in de tweede plaats het volgende mede: Het eindcijfer der begrooting voor 1862 beloopt ƒ86,434,328.39. Hier van dienen echter, ter vergelijking van dat cijfer met dat der begrooling voor 1861, te worden afgetrokken de uiigaven thans op het Xlc hoofdstuk gebragt, die vroeger regtstreeks werden gekweten uit de koloniale geldmid delen ten bedrage van ƒ1,571,538 94. Blijft 84,862,789.45. De begrooting Toor 1861 zonder de verhoogingen van ƒ9,799,950.00 voor de afschrijving van schatkistbiljettenvan 3,000,000 voor delging van schuld en van ƒ310,000,000 voor den afkoop van den Sladertolbedraagt 84,205,645 35. Er wordt dus meer voor 1862 voorgedragen ƒ657,144.09}. De redenen dezer voorgestelde verhooging zijn in de bij de verschillende hoofdstukken gevoegde toelichtingen opgegeven. Het zal dus niet noodig wezen, die hier te vermelden. Voornamelijk zijn het de behoeften van den waterstaat, van het lager onderwijs en van 's lands verdediging ter zee, die vermeerdering van uitgaven vorderen. Doet de begrooting zich in dit opzigt min gunstig voor, het is verblij dend dat tegen de voorgestelde verhooging, toeneming der gewone inkom sten des rijks ruimschoots opweegt. Die gewone inkomsten toch zijn bij eene matige raming voor 1862 gesteld «P 61,627,488.07en werden voor 1861 geraamd op 60,862.006 24}. Dus meer voor 1862 ƒ765,481.82}. De voorgedragen uitgaven zouden alzoo volledig kunnen worden gedekt (ioor 's rijks inkomsten, beslaande uit de gewone inkomsten en de bijdragen koloniënindien het aan de dienst 1862 toe te voegen koloniaal batig slot 'an het dienstjaar 1861 slechts eenigzins overeenkwam met hel cijfer der de laatste jaren genolene batige sloten. Doch dat slot hetwelk, op grond van berekeningen aan het einde van April van dit jaar bij het dep. 'an koloniën gemaakt, geacht werd ƒ12,200,000 te zullen bedragen, is in Augustus gebleken niet meer dan ƒ7,200,000 te zullen beloopen. De redenen dezer vermindering, in de toelichting van het ontwerp der |*tt op de middelen breeder ontwikkeld, zijn hoofdzakelijk daarin te zoe- .1' ken, dat de tinveiling minder heeft opgebragt dan geraamd was. dal in 1861 niet zooveel koffij en suiker aan de markt kan worden gebragt als verwacht werd, en dat ter aanvulling van het geldelijk te kort in Indië veel meer wordt vereiscttt, dan waarop was gerekend. Ten gevolge van het lager cijfer van het batig slot gaan de bcgroote uit gaven van 1862 de geraamde inkomsten met ongeveer ƒ6,300,000 te boven. Tweederlei middel biedt zich aan ter voorziening in dat tekort. Het ko loniaal batig slot van het dienstjaar 1862 kan aan de middelen tot dekking der dienst worden toegevoegdof een deel der overschotten van vroegere diensten, die aan het einde van dit jaar. zoo als ik reeds heb medegedeeld, tol eenj bedrag van ruim ƒ17,000,000 aanwezig zullen zijn, kan daaronder worden ogenomen. Het bezigen vanthet eerste middel ware niets anders doen, dan wat tot 1858 altijd is gedaan en watmet opzigt lot alle belastingen en alle andere inkomsten des rijks, en zelfs met betrekking tol een deel der koloniale ba len, steeds geschiedt. Maar, behalve dal het toevoegen van het batig slot van 1862 aan de middelen van dat dienstjaar een terugkomen zou zijn op een sedert 1858 met goed gevolg betreden weg, schijnt het min raadzaam, omdat welligl eene belangrijke som uit de koloniale middelen van 1862 ten behoeve der vrijmaking van de slaven in de West-Indische bezittingen zal moeten worden besteed en daardoor het batig slot van dat jaar op nieuw gering kan worden. Het aanwenden van het andere middel strijdt met de in het belang der orde van 'slands geldmiddelen te betrachten leer, dat de op de jaarlijksche begrooting uitgetrokken, gewone uitgaven door werke lijke inkomsten behooren te worden gedekt, en dat hetgeen geen inkomst, hetgeen een buitengewoon middel is, ook tol dekking van buitengewone nitgaven moet dienen. Doch, wordt het koloniaal batig slot van 1862 niet aan de dienst toege wezen, dan dient wel uit de overschotten van vorige jaren, tot dekking der dienst, te worden geput. Ook verdient het opmerking, dat, indien de post van ƒ10,000,000 voor het aanleggen van spoorwegen op de be grooting niet voorkwamde geraamde inkomsten de uitgaven met ruim ƒ3,700,000 zouden te boven gaan. Nu kunnen de uitgaven voor de spoor wegen, hoezeer door de wet voor eene reeks van jaren aan de schatkist opgelegdals buitengewoneals de kosten voor een buitengewoon werk worden beschouwd. Niet zonder grond kan dus worden beweerddat het toevoegen eeuer som van ƒ6,300.009 uit de overschotten van vorige jaren aan de middelen voor 1862 alleen noodig is, ten einde het uitgeven van ƒ10,000,000 voor de spoorwegen mogelijk te maken; en dat bij gevola die som tot dekking eener buitengewone uilgaaf zal worden besleed. Inzowhr- heid de overweging van dit laatste heeft geleid tot het voorstel, hel twndi middel ter voorziening in het tekort te gebruiken. Wordt in aanmerking genomen dat, wanneer dit zal gebeuren noj al'i; uit de overschotten van vorige jaren eene som van ruim 10 800.000 ij aanvangen der dienst 1862 beschikbaar zal wezen, dan zal zeker de toestand van 's lands geldmiddelen geenszins ongunstig worden genoemd. Er is, mits der schatkist, hetzij in het moederland, hetzij iu de overzee-, sche bezittingengeene te ltooge cischen worden gedaan geenerlei reden orn zich over dien toestand te verontrusten. Onderscheidene omstandigheden doen zich voor, die lot het koesleren van goede verwachtingen stemmen. De minister vestigde in de derde en laatste plaats de aandacht op die om standigheden. Hij wees op het doorgaand vermeerderen van de opbrengst der middelen en den bloei van onderscheidene takken van het volksbestaan. Welvaart tochzeide hijbrengt vermeerdering van inkomsten aan den staal en doet zijne belastingen ligter dragen. De minister sloot zijne rede aldus: Ware het, ter bevordering dier wel vaart, hoogst wenschelijk sommige, inzonderheid op handel en nijverheid drukkende lasten af te schaffenhet onderzoek der u aangebodene begroo ting zal u zeker de overtuiging schenken, dat daartoe thans niet kan wor den besloten. Doch, moeten alle tegenwoordige belastingen nog blijven be staan, de daartoe betrekkelijke wetten kunnen worden verbeterd; en reeds dit zal aan sommige belastingschuldigen verlichting, aan allen het voordeel van duidelijk omschreven pligten kunnen brengen. De regering wenscht u dus achtereenvolgens voordragten ter herziening van eenige belastingswetten te doen. Hebben deze beschouwingen, Mijne Heeren, uwe verwachting welligt te leur gesteld, het zal u niet mishagen, dal de waarheid u is medegedeeld. De voorzitter dankte den minister voor de gedane mededeeiingen. De be- grootingsstukken zullen worden gedrukt en rondgedeeld, en worden naar de afdeelingen verzonden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1861 | | pagina 1