'sGRAVENIIAGE, 9 April.
Z. M. heeft den heer Frans Coenen, te Amsterdam; benoemd tot ridder
der orde van de Eikenkroon.
Tot burgemeester der gemeenten Goedereede en Stellendam is benoemd
jhr. J. L. II. Poinpe van Meerdervoorten tot kanLonregter te Sluis, mr.
P. J. Callenfcls, advocaat te Middelburg.
Tol ontvanger der directe belastingen enz. te Overschie is benoemd de
lieer G. Koelink, thans in die betrekking te Aarlandervcen.
Bij kon. besluit van 30 Maart is aan jhr. mr. D. T. Gevers van Ende
geest, laatst minister van builenl. zaken, een pensioen verleend van 2182.
Boor Z. M. is de luit. ter zee lste kl. jhr. F. de Casembrool, adjudant
des konings, eervol ontheven van het bevel over het lot het oefenings-eskader
behoorende schroefsloomschip Vesuvius, en dat bevel opgedragen aan den
luitenant ter zee lste kl. J. O. 11. Arntzenius, thans dienende op het fregat
met sloomvermogen dc Admiraal van JVassenaer.
Z. K. 11. de prins van Oranje heeft gisteren de soiréc bij den Tttrk-
schen gezant met zijne tegenwoordigheid vereerd.
Gisteren is alhier de verjaardag van II. K. II. de groot-hertogin van
Saxen-Wcimar-Eisenach op de gebruikelijke wijze, door het uitsteken der
vlaggen en het houden ecner grootc parade, gevierd. Des middags was er
bij II. M. de koningin-moeder familie-diner.
Bij den minister van ilnanliën is ontvangen ƒ310.50, eene som aan
den lande verschuldigd wegens te weinig betaalde successiereglcn bij over
gang van onroerend goed.
Van de behandeling der zaak van den generaal Gunkelvoor het prov.
geregtshof van Zuidbolland, eergisteren aangevangen, hebben wij slechts
kort melding kunnen maken. Wij achten hel daarom niet ongepast daarop
terug te komen.
De beschuldigde werd ten 10 ure, nadat het hof zitting had genomen,
door een rijksveldwachter en een deurwaarder binnengeleid. Eene lijkkleur
bedekte zijn ingevallen en gerimpeld gelaat, hij werd meer gedragen dan
hij liep. Op voorstel van den voorzitter werd hem wegens zijne hooge ja
ren vergund zich het hoofd te dekken en zittende antwoord te geven. Na de
voorlezing der akte van beschuldiging, naar welke de beschuldigde aandachtig
luisterdeen voorlezing van de lijst der getuigen en deskundigenwerd een
aanvang gemaakt met het verhoor der eerste getuige, mejufvr. Esbra, die
geheel verlamd is en waggelende voor het hof verscheen. Op bekomen
verlof van den voorzitter, nam de beschuldigde plaats in een leuningstoel
naast dc getuige. Dit oogenblik vervult èn den beschnldigde èn de getuige
met ziglbarc ontroering; opmerkelijk is het dat terwijl de laatste, gedu
rende het verhoor dat ze ondergaat, meer getroffen en ontsteld is, de eerste
daarentegen eene steeds kalmer houding aanneemt.
Na een aantal vragen, die betrekking hadden op de verhouding die tus-
schen den beschuldigde en de getuige hebben bestaan; gelijk ook tot dc
waarschijnlijke aanleiding van de misdaad, waarvoor dc beschuldigde teregt-
staat, kwam de voorzitter tot de eerste poging lot vergiftiging in de maand
Julij des vorigen jaars, dc jenever-vergiftiging.
Dit dc antwoorden door de getuige gegeven, betrekkelijk dat tijdstip dat
met hare eerste ongesteldheid te zamen hangtblijktgelijk ook reeds uit
de akte van beschuldiging is geblekendat de getuige na het gebruik van
een glas jenever met suiker, door haar met een lepeltje omgeroerd, misse
lijk is geworden, dadelijk benaauwdhedendiarrhee, buikpijn en brakingen
heeft ondervondendat haar alles groen en geel voor de oogen werddat
dr. Rijke den volgenden dag haar bezoekende, haar pijn aan rhumatick toe
schreef, en dat zij meende op hare wandeling naar Scheveningen kou te
hebben gevat; dai zij sedert aan verlammingen in de becnen en toppen der
vingers lijdende is èn nog niet is hersteld; dat de beschuldigde, later bij
haar komende, daarover geen verbaasdheid te kennen gaf, maar haar ccnig
medelijden betoonde, dat zijeindelijk, geen de minste gedachten had, dat
zij zou zijn vergiftigd geworden.
Uit de antwoorden door haar gegeven omtrent de soep-vergiftiging blijkt,
dal de getuige cenigc weken na het gebeurde met den jenever, een pot met
vermiccllc-soep op het vuur had staandat zij op de kast in hare kamer
een papiertje vond liggen; dat zij, nieuwsgierig wat het bevatte, zag dat
het ledig was; dat zij op de soep iels bruins zag liggen; dat zij haren
broeder had gevraagd, of bij ook dal papier had nedergelegdhetgeen hij
had ontkenddat zij van de soep een weinigje proevendebevond dat die
een akeligcn, bitteren en ouaangenamen smaak had; dat de soep toen is
weggeworpen; dat dc beschuldigde door haar gevraagd, of hij dat pa
pier had nedergelegd, geantwoord had, dat hij, omdat getuige hem
dikwijls over maagpijn en hartwater had geklaagd, haar op een poeder
wilde verrassen, dat alsem was voor de maag; dal zij daarop geen het
minste vermoeden van vergiftiging koesterde, maar dacht dat het eene ver
snapering was, gelijk zij zoo dikwijls van hem ontving.
llier vraagt dc president den besch. of hij ook cenigc aanmerkingen heeft
op hetgeen tot dusver door de getuige is verklaard.
De beschuldigde antwoordt met vaste en toch zeer onduidelijke stemdat
hij niets, op hetgeen de getuige heeft verklaard, heeft aan te merken, »Ik
heb," zegt hij, walles gedaan wal haar welzijn kon bevorderen, armoedig
was zij toen ik haar hel eerst leerde kennen; ik heb haar geholpen en
ondersteund. Ik kan ook niet anders zeggen, zij is mij altijd zeer dank
baar geweest dat ik mij haar lot heb aangetrokken, et; die dankbaarheid
spoorde mij te meer aan om haar voortdurend te beschermen. Geen kind
kan dankbaarder aan zijn vader zijn, voor al hetgeen die vader voor dat
kind heeft gedaan, dan zij dal voor mij is geweest. Haar beschermen en
behoeden, dat was steeds mijn intentie. Wezenlijk, op 72jarigen leeftijd
heeft men geene gedachte meer van liefde, en ik zou vergiftigen haar die
ik de hesle mensch van de wereld noem. Dc genoegelijkste oogenblikken
die ik in mijn laieren leeftijd heb gesmaakt, heb ik haar te danken. In
moeijelijke omstandigheden was zij steeds tol hulp gereed."
De president: Naar aanleiding van heigeen gij daar zegt moet ik u vra
gen: Gij waart toch niet alleen op de wereld, gij waart gehuwd. Beschul
digde: ja, ik ben gehuwd, maar mijne vrouw wil mij nooit op mijne wan
delingen vergezellen. De president: Gij hebt er in toegestemd het vergif
in den jenever en de soep te hebben gestrooid; hoe is dit overeen te bren
gen met uwe geneigdheid, om voor haar te zorgen? Dc beschuldigde: Het
doel van hel mengen van het vergif was, gelijk ik meermalen heb gezegd,
dat ik haar uil hare pijn wilde verlossen. President: zoo, was dat uw
doel? maar ik heb u alleen willen vragen, of op hetgeen door de getuige
is verklaard, door u iets is aan te merken? De beschuldigde geeft geen
antwoord. De president: Ik vraag u, of gij ook iets aan te merken hebt
en gij zeidet reeds straks, dat gij niets tegen het verklaarde hadt in te
brengen. De beschuldigde: Ik heb niets aan te merken. Wat door getuige
is verklaard, is de waarheid, de volle waarheid. Ik heb haar het vergif
gegevenomdat ik niet kon toeziendat zij op baren ouden dag ongelukkig
zou zijn.
Hierna wordt het verhoor der eerste getuige voortgezet en de vragen die
nu door den president tot de getuige worden gerigt hebben betrekking lot
de vergiftigingen door middel van leverworst. Uit de antwoorden door
getuige gegeven blijkt: dat het allereerst in November 1858 door hem een
worst werd medegebragt, waarvan bij wist dat zij zooveel hield; dat zij
en haar broeder daarvan hebben gegeten, ofschoon zij zelve zeer weinig;
dat ook dc huisvrouw van van Ileuven van Stacreling die boven haar woont,,
daarvan heeft genuttigd en haar zoontje daarvan ongesteld is geworden;
dat zij de velletjes aan de kat heeft gegevendie spoedig daarna is gestor
ven en dateerst toen de getuige dit werd medegedeeldeenig vermoeden
bij haar is opgerezen.
De verklaringen van de getuige betreHende de vergiftiging door lever
worst van 4 Jannarij jl.waarvan haar broeder het slagtoffer is geworden,
bevestigden al hetgeen in de akte van beschuldiging daaromtrent als het
voornaamste punt voorkomt. Slechts weinige nieuwe bijzonderheden blij
ken uit dc door de getuige gegevene ophelderingen. Het bleek o. a. dat
haar broeder steeds gezond en bijna nooit aan ziekte lijdende was; dat hij
aan vreeselijke benaauwdheden is gestorven (hier breekt getuige in een
vloed van tranen uil), dat den ongelukkige aan zijn sterfbed een glas water
werd toegediend en deze daarop naauw hoorbaar zeideweg met dat
vergif." Dat de beschuldigde, zoodra hij, ten gevolge van het briefje hem
op de sociëteit bezorgdaan de woning der getuige was gekomenzeer ont
hutst was en aan getuige een almanakje present gaf. Op de vraag van den
president of zij den beschuldigde toen heeft hooren vragen of er nog iets
van de worst overig was, antwoordt zij ontkennend. Voorts blijkt uit de
antwoorden der getuige, dat zij met den beschuldigde nooit eenige oneenig-
heid heeft gehaddat hij zich dikwijls bij haar heeft beklaagd over de ver-
drielelijkheden die hij in zijne militaire loopbaan ondervonden had en dat
haar niet bekend was dal hij een hypotheek op zijn huis had. De verschil
lende pakellendie getuige in hare bewaring hadworden door haar er
kend, terwijl de beschuldigde het lak waarmede die paquelten gesloten zijn
niet als het zijne wil erkennen.
Wederom vraagt de president aan den beschuldigde, of hjj iets heeft aan
te merken op de verklaringendoor de getuige omtrent de vergiftigingen
door leverworst, en dc verschillende pakettenafgelegd.
De president: ik moet u toch doen opmerken, dat het al eene zeer
vreemde wijze is om voor iemand te zorgen, wanneer men het dus regelt,
dat niets na den dood voor de verzorgde overblijft. De beschuldigdeIs
het mij veroorloofd om nog even op de soep terug te komen In de soep
heb ik geen rattekruid gestort. De president: Dat hebt gij toch vroeger
beleden? De beschuldigde: ik zal u zeggen wat er van is; ik droeg altijd
rattekruid bij mijen nu kan het wel gebeurendat ik bij toevalin plaats
van den alsem, rattekruid hebt nedergelegd. De president: Ik wenschte
dat een man als gij84 jaren oudop den rand van het graf, voor den regter
gekomen waart om waarheid te spreken. De beschuldigde: Wat ik zeg
is de waarheid. De presidentHeeft de procureur-generaal of een der
leden nog eenige vragen te riglen tot de getuige? Zoo niet, heeft dc ver
dediger nog iets aan getuige te vragen?
Advocaat. Twee korte vragen, mijnheer de president: Heeft van de in
de maand November van het vorige jaar aan getuige geschonken worst ook
haar broeder nog al veel gegeten? Getuige: Ja.
Advocaat: Heeft de beschuldigde aan de getuige niet herhaalde maal
verklaarddat hij zich wel voor den kop wilde schietenen dat hij meende
miskend te zijn in zijn militaire loopbaan? Getnige: Ik heb het hem dik
wijls hooren zeggen.
Daarna werden nog een aantal andere getuigen gehoordwier verklarin
gen echter geen nieuw licht over dc zaak verspreid hebben: Dr. D. B. Rijke
gaf verslag van den loop der ziekte van Esbra en op welke wijze hjj tot
de ontdekking van vergiftiging was gekomen. Die getuige verklaarde wij
ders, dat hij aan liet bureau van politie op den 8slcn Jannarij bijstand heeft
moeten verlecnen aan den generaaldie zich vermoedelijk had willen ver
giftigen. Ik heb, zeide hij, dat glas water, waarvan bij een gedeelte heeft
ingenomen, onderzocht; ik vond op den bodem een wit glinsterend poeder
en op de oppervlakte een vuil poeder. Een voorloopig onderzoek vestigde
bij mij de overtuiging, dat het arsenicum was. Ik heb het later vergele
ken bij een apotheker en ben in mijne overtuiging versterkt; omtrent het
bruine poeder kon ik tol geene zekerheid komen. Ik schreef nux vomica
voor, maar hij weigerde liet in te nemen, hetgeen later evenwel geschiedde.
President: Wal zeide hij bij die gelegenheid? Get. Hij verklaarde te willen
sterven.
Vervolgens werd nog het uitgebreid verslag voorgelezen van het schei
kundig onderzoek door de lib. Vrijdag Zijnen en van der Burg in deze
zaak bewerkstelligd.
Gisteren werd de lezing van genoemd stuk ten einde gebragt en daarna
met het getuigenverhoor voortgegaan. De heer Vrijdag Zijnen gaf verslag
omtrent het scheikundig onderzoek van sommige voorwerpen, dal aan hem
en aan den heer van der Burg, na de schouwing van het lijk van Esbra,
was opgedragen. Dat onderzoek was in de eerste plaats geschied op de
lever. In 1/8 deel van dc lever is aanwezig bevonden 15 looden arsenik-
metaalhetwelk zij niet anders konden verklaren dan als afkomstig te zij»
van het door den overledene gebruikte arsenik-mclaal. Bij het onderzoek
der urine was het resultaat nopens bet aanwezig bevinden van arsenicum
negatief. Daarentegen gaven de maag, de darmen, de milt en de nieren
genoegzame bewijzen van de aanwezigheid daarvan aan de band. In een
aan den beschuldigde toebehoorend fleschje, dat in eene verwdoos lag, was
duidelijk arsenicum aanwezig, en het onderzoek van theeloodin eene porte
feuille van den besch. gevonden, was voorzien van een mengsel, hoofdza
kelijk bestaande uit railengif (arsenicum album) en eene zelfstandigheid,
waaromtrent het onderzoek tot geen bepaald besluit heeft geleid. Het be
weren dat het alsem kon zijn was ongegrond. Ook liet bierglas (waaruit
de besch. in het bureau van politie water had gedronken) had voldoende
blijken opgeleverd dat daarin arsenicum voorhanden was. De heer van der
Burg deed gelijkluidende verklaringen, waarna de voorzitter, namens bet
hof, aan beide hceren dank betuigde voor de in deze bewezene diensten.
Een der volgende getuigen was de heer Waldeck, hoofdcommissaris van
politic, die naar aanleiding van de vragen des voorzitters een omstandig ver
haal gaf van zijne ontmoetingen ten huize van mejufv. Esbra, van het oogen
blik af dat hij werd geroepenvan de gesprekken en bekentenissen van den
beschuldigde, zooals die in de akte van besehuldiging zijn vermeld, en van
de poging tot zclf-vergiftiging door den besch. in hel bureau van politie