I E VI) SC U K COURANT. 1859. WOENSDAG 26 JANUARIJ. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vf ij dag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zaturdag Avond. De Prijs der Courant is f 12 in liet jaar; de afzonderlijke Hommers worden tegen 10 Centen afgegeven. BINrcmANDSCTIE BE'ilGTKN. LEYDEN25 Januarij. Wij vernemen dat door dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland tot tijdelijk archivaris, in de plaats van mr. J. Luzae, is aangesteld mr. W. C. D. Olivier, advocaat en secretaris der kamer van koophandel alhier. Gisteren zijn de pleidooijen voortgezet in het regtsgeding van de stad Levden tegen den staat betrekkelijk den eigendom van den Haarlemmermeer. jlr. s. p. Lipmanreplicerende voor Leydenheeft zich voorgesteld niet in ecne herhaling te treden van hetgeen door den vorigen pleiter van eisch is in het midden gebragt, maar hoofdzakelijk zich te bepalen lot eene wederlegging van hetgeen door den pleiter van antwoord was voorgedragen. Hij verdeelt zijne pleitrede in twee gedeelten. In het eerste wil hij be toogd hebben dal de grondslagwaarop des verweerders verdediging rust niets anders is dan ecne verkeerde opvatting van het bestreden arrest en eene verkeerde opvatting van cischcrs voorziening in cassatie; in iiet tweede wil hij hetgeen ten aanzien van de vijf door de eiseheresse voorgestelde middelen van cassatie door den pleiter van antwoord is aangevoerd beant woorden, en in die beantwoording geene wederlegging, maar eene handha ving zien van hetgeen door den eersten pleiter van eisch is betoogd. Tol staving van de stelling, wier ontvouwing pleiters eerste gedeelte uit maakt, treedt hij in eene vergelijking van 's hofs arrest met het vonnis a quoom aan te toonendat aangaande de twee laatste der vier vragen die welke lot de territoriale uitgestrektheid betrekking had, en die betrek kelijk de vordering lot vergoeding wegens gepleegde onreglmatige daad hel hof zich met hel vonnis des eersten reglers, wat de hoofdzaak betreft, heeft vereenigd. Hieruit moet noodwendig volgen, dat de beide eerste dooi de regtbank gestelde vragen, betrekkelijk de ontvankelijkheid der revindi catie en den eigendom, niet zijnde geadopteerd door den regter van appel, de pleiter van antwoord zich op een verkeerd standpunt heeft geplaatst door de eindforniulen van het arrest ook op de beide eersle vragen toepas selijk te maken, en die ook op titels, verjaring en erkenning te doen be trekking hebben. Verder betoogt pl.dat de verdediging des verweerders zich door eene fundamentele dwaling heeft gekenmerkt, dat de verweerder verkeerdelijk handelde door zich niet te bepalen tot de voorziening, zoo als zij was ingesteld, en zet hij uileen, dat de pleiter van antwoord ter. onregle heeft aangemerkt, dat er tusschcn de middelen van cassatie zoodanig onafscheid baar verband moest geacht worden te bestaan, dat, het eerste middel ont vallende, alle overige per se zouden vervallen. Het arrest en de memorie van cassatie pleiten voor het tegendeel. Er is zoodanig verband tusschen die middelen, dat, het eersle gegrond geoordeeld wordende, de overige niet behoeven onderzocht te worden. Ook zouvolgens de meening des pl. van antwoord aan de middelen van cassatie een feitelijke grondslag ontbreken. Maar dit bezwaar noemt pleiter eene dwaling, wederom voortspruitende uit eene verkeerde opvatting van de voorziening in cassatie. Bij die voorziening toch wordt nergens be weerddat Leydens vordering ten principale moet worden toegewezen. Inte gendeel, bij elk der middelen is de vraag uitsluitend deze: is Leydens vor dering, met schending der wet, verworpen? Voor de cassatie is het toe reikend dat bij het arrest niet is geconstateerdwat volgens de wet werd vereischtom Leydens vordering te kunnen afwijzen. Op deze redenering moet afstuiten, al hetgeen door den verweerder ten aanzien der verjaring is gepleit. liet is volkomen waar, dat de eiseheresse een nieuw feitelijk onderzoek verlangt, maar van wien? Niet van dezen raad, maar van den judex factien daarom concludeert zij tol renvooi. Het is het geval van art. 424 13. R. En waarvan verlangt nu de eiseheresse het feitelijk onder zoek? van hetgeen volgens de wet had moeten onderzocht worden, om Leydens vordering te kunnen toe- of afwijzen. Ook de aanmerking, dat de voorziening vervallen moest, omdat zij niet legen de schending van wets bepalingen omtrent het bewijs gerigtwas, moet, meent pleiterals een gevolg van 's verweerders verkeerde opvatting der voorziening worden aangemerkt. Na alzoo het verdedigingsstelsel des verweerders te hebben getoetst, be- handelt pleiter in het tweede gedeelte zijner rede hetgeen door dezen ten aanzien van de verschillende middelen van cassatie was aangemerkt. Wat het eerste en tweede middel betreft, merkt pl. op dat de eenige vraag hier moet zijn of het hof door zijne interpretatie der titels weischen nis heeft gepleegd? De bevestigende beantwoording dier vraag kan niet twijfelachtig zijn, op de publication van 1451, 1458 en 1483 heeft het hof kennelijk geen acht geslagen. Eene verkeerde opvatting van het woord vis- scherie zou als eene bloote error facti moeten worden aangemerktwaarop in cassatie niet kan worden teruggekomen indien de regter daardoor niet wcttilijke verordeningen heeft geschonden: nu in de wettelijke verordening van den souvereindie tevens auctor was der erfpacht, eene interpretatio authe.ntica gevonden wordt, mogt de judex facti daarvan niet afwijken, en pleegde hij door die afwijking wetschennis. Wat de bewering betreft, dat die publication, verbodsbepalingen inhoudende, vreemd zijn aan het ge ding; die verbodsbepalingen strekken alleen, om Leyden in zijn erfpacht te bandhaven. De bewering, dat hier geene pactio ambigua zou bestaan, bestrijdt pl. voornamelijk op grond van den apodictischen spreektrant van den judex facti, zigtbaar in hel arrest, maar door dien spreektrant mag bet regls- kundig oordeel niet aan banden worden gelegd. Eene vreemde tegenstrijdig heid noemt pleiter het, dat die ontkentenis der ambigurtas thans door den verweerder wordt tegengeworpen, die dien twijfel vroeger als eenig wapen bezigde. Wat het derde middel aangaat, vraagt pleiter naar het beloog des eersten pleiters en ontzenuwt 'sverweerders beweringen, alsof art. 592 Burg. Wet boek niet zoude geschonden, art. 2000 niet verkeerd toegepast zijn, en treedt in ontwikkeling, om te doen uitkomen, dat het bof geen enkel regtsmotief van hel vonnis a quo deswege heeft overgenomen, en ieder feitelijk onderzoek heeft geëcarteerden wijster op, dat de pleiter van antwoord er niet in geslaagd is, om de ontoepasselijkheid van de regtsleer, aangenomen bij een arrest van den hoogen raadop dit regtsgeding aan te toonen. Achtereenvolgens behandelt pleiter hetgeen omtrent het vierde middel van cassatie, betreflende de erkenning van Leydens regt door den staat, en het vijfde, betrekkelijk de schadevergoeding wegens depossessio via facti is aangevoerd. De wederlegging des verweerders, omtrent de erkenning, berustte ook hier wederom geheel en al op eene onjuiste opvalling van de voorziening in cassatie, en de eisch lot schadevergoeding is die van art. 1403 B. W. De redeneringen des verweerders, merkt pleiter bij herhaling op, hebben, in stede van de vordering der eiseheresse krachteloos te ma ken die bevestigd en gehandhaafd. Vrijdag den llden Feb. zal mr. J. G. Faber van Riemsdijk dupliceren. Wij meenen aan hel volgende, in den Aig. Konst- en L.-Bode voor komende berigt eene plaats in ons blad te moeten afstaan Dezer dagen werd ons eene verzameling teckeningenin omtrek met de pen, ter bezigtiging aangeboden, waarop wij gaarne de aandacht vestigen van die kunstminnaars, wie bet om eene ernstige dichterlijke opvatting, bij eene degelijke uitvoering, in de kunst te doen is. Zij bestaat uit 14 illuslratiën van Karl Simrock's legende Brauthcmd und Todtenhemd, waarin de geest van het gedicht met uitstekend gevoel en veel diepte van opvat ting is teruggegeven. Natuurlijk bezitten deze teekeningen niet alle even groote verdienste, maar over het algemeen is de uitdrukking der figuren naïef, waardig, karakteristiek; van het middeleeuwse!) kostuum is goed partij getrokken; de teekening is correct en bevallig. Uitmuntend vooral en echt poëtisch is de wijze, waarop de teekenaar de tooverheks heeft voorgesteld, nadat zij de brandnetels op den grafheuvel heeft verzameld en in de rots is verdwenen, waar de haar dienende geniussenonder haar opzigter het garen nit spinnen voor de door den burgtheer van Elberstein geëischte hemden. Ook de laatste teekening, waar een oude dienaar de doodklok luidt voor den plotseling gestorven burgtheer, is even gelukkig van opvatting als van uilvoering. Wij wenschen van harte, dat de be kwame en fijngevoelende kunstenaar, van wien de teekeningen afkomstig zijn, de heer Bakker Korfï te Leiden weldra een kooper moge vinden voor deze fraaije serie en zich daardoor aangemoedigd gevoele nog andere ge dichten op gelijke wijze te illustreren. De minister van marine zal op 3 Februarij aanst., onder anderen, bij inschrijving doen aanbesteden de levering van 1050 wollen dekens en 240 rollen karldoek. Het departement Alphen en Oudshoorn dermaatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft Vrijdag avond II. zijn 50-jarig bestaan plegtig gevierd. Dr. C. N. de Graaf, pred. te Oudshoorn, hield bij die gelegenheid eene rede over hel Christelijke karakter der maatschappij. Voor de werkinrigling voor blinden te Rotterdam is door een inge zeten aldaar, die zelfs bij het bestuur onbekend is, een huis met tuin op de Kruiskade in eigendom afgestaan. Te Amsterdam is Zondag middag een persoon ten gevolge van bet in- zwelgen van een stuk gekookt spek gestikt. Hij viel dood op de straat neder. In de laatste dagen hebben onderscheiden zegenvissehers uit Ambt Vollenhove en uit de aangrenzende gemeente Wanneperveen aanzienlijke vangsten gedaan, inzonderheid van groenen haring. Zoo vingen dezer dagen de visschers L. uit die gemeente, in het verpachte vischwatcr benoorden Kraggenburg, in zee, in twee dagen lijds, voor 216 aan groenen baring.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1859 | | pagina 1