LEYDSCHE C O U R A N WOENSDAG 19 JANUARIJ. N°. 8. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vt ij dag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zaiurdag Avond De Prijs der Courant is ƒ12 i?i het jaar zfe afzonderlijke Nommers worden tegen 10 Cente?i afgegeven. BINNENLANDSCBE BERIGTEN. LEYDEN18 Januarij. Op Zondag 16 dezer is door eene commissie, namens eenige gemeenteleden aan dr. E. Laurillarddie de gemeente iieeft verblijd door het bedanken voor liet beroep als herder en leeraar naar Rotterdamoverhandigd eenige blijken van aandenken en herinnering. Naar den wensch van z. vv. cervv. op den tweeden Kersdag jl. van den kansel kenbaar gemaakt, om geene stoffelijke gaven van toegenegenheid af te zon deren, dan alleen voor armen en kerk, werden de leden der commissie van vele kanten aangezocht, om te bewerken dat zulks naar z. w. eerw. aanbeve ling geschieden zou. Binnen weinige dagen werd de commissie volkomen in staat gesteld om ter gedachtenis van de nieuwe verbindlenis van den hoogge- schatten leeraar een blijvend gcdenkleeken te stichten, en zij bood z. w. eerw. daartoe aan twee keurig bewerkte zilveren doopvonten voor de beide hoofd kerken benevens eene aanzienlijke som in geld bestemd voor de armen. Iedere doopvont draagt een randschrift: Leden der Nederdnitsche Hervormde gemeente aan dr. E. I.aurülard26 December 1858op de e'ëne leest men nog: d\ E. Laurillard aan de Pieterskerkop de andere: ds. E. Laurillard aan de Hooglandse/ie kerk. Hartelijk en roerend was zijn antwoord, vol van dankzegging »aan God en de gemeente, die hem den tweeden Kersdag van 1858 voortaan tot een dubbelen feestdag maakte." Op dringende uitnoodiging der gemeenteledendie verlangd hebben dat ook voor hen bij den leeraar een stoffelijk blijk van herinnering aan dezen dag zou achterblijven, heeft de commissie een zilveren wijnblad en een dito gedreven pokaal aan z. w. eerw. aangeboden, met de opschrif ten: Leden der Nederduitsche Hervormde gemeente aan d'\ E. Laurillard 26 December 1858. Z. w. eerw. antwoordde: Ik had liever geene stoffe lijke blijken van de leden wenschen te ontvangenmaar nu de gemeente leden zoo ruim aan armen en kerk hebben gedacht, en gewild hebben, dat ik die giften zal uitreiken ten beider behoeve, zoo zou consequentie thans onbeleefdheid worden en daarom is het dat ik dit prachtig geschenk aan neem als een gedenkteeken voor de gemeenteleden, die om van hunne ach ting jegens mij te doen blijken zoo ntildelijk voor kerk en arntcn hebben gezorgd." Zoo liep deze plegtigheid af, die nog lang in de geheugenis der gemeente zal bewaard blijven. Op Maandag 17 dezer heeft de commissie de bijdragende leden uitgenoo- digdom de geschenken te komen bezigtigen in de consistorie-kamer der Pieterskerk. In groolen getale kwamen de familien met belangstelling die beschouwenen men kon het ieder aanziendat zij tevreden waren over de goede keuze der commissie, waarvan dan ook velen aan de tegenwoor dig zijnde leden de sprekende getuigenis gaven. Eerc komt toe aan de kashouders, de hh. Rodbard en Gonzaal, die op eene allezins loffelijke wijze hebben medegewerkt om aan de bedoelingen der commissie dezen gewenschten uitslag te geven. Ingezonden. Men verneemt, dat dr. E. Laurillard de beide doopvonten aan de ge meente-commissie van het Ned. lierv. kerkgenootschap als een geschenk voor beide hoofdkerken heeft toegezonden, en dal z.w.eerw. in de vergadering van het collegie van diakenen, die op Maandag avond jl. plaats had, is ko nten verzoekenof de bb. zich zouden willen belasten om op Zondag den 23slcn dezer eene uildeeling te doen aan alle bij de diakonie bedeelde armen, bestaande in brood en spek. De benoeming van den heer m'. J. Luzae alhier, tot hoofd van het bureau van statistiek bij de provinciale griffie van Zuidholland, kunnen wij thans als officieel mededeelen. "VNij laten hierachter een overzigt volgen van de pleitrede van den heer mr. Donker Curtius, die Vrijdag 11. voor den hoogen raad in de zaak van het Haarlemmermeer voor den slaat, als verweerder optrad. Z. F.d. Gest. is aangevangen met de twee aanmerkingen, welke mr. L. Metman aan zijne rede had laten voorafgaante beantwoorden1°. het door den verweerder bewaarde stilzwijgen in diens memorie van antwoord van de door den eischer in zijne memorie van cassatie geleverde analytische beschouwing van 'shofs arrest. Maar dat ware een noodelooze omslag geweest bij die kritiek stil te staan, en de voorziening in cassatie zou al spoedig in een appèl zijn ont aard 2°. de door den verweerder vooropgezette stellingdal de ongegrond heid van het eerste middel van zelve die der overige moest na zich slepen daar er tusschen al de middelen een onafscheidelijk verband bestond. Maar dat beeft pleiter van eisch zelf erkend ten opzigte der twee eerste midde len, die hij zelf als onderdeden van ée'n middel behandeld heeft. Ten op zigte der overige middelen blijkt dit uil de schrifturen zelve; bij ieder op volgend middel heeft men al de oorkonden en publication aangehaalddie bij het eerste middel waren opgegeven. Is dus het eerste middel onaanne melijk, per se zullen het ook de andere zijn. Alvorens verder te gaan, moet pleiter wijzen op het standpunt, waarop de regter in vorige instantie zich heeft geplaatst, en op de motieven, die bij vroegere instantie tot afwijzing der actie hebben geleid, want hierop moet reeds de geheele eisch in cassatie afstuiten. Volgens art. 1902 B.W. moest Leyden haar regt van eigendom bewijzen. Wal heeft zij gedaan om dat bevvijs te leveren? liet beriep zich op titels: zij werden onafdoende bevonden, zij bewijzen eigendom van vischregt, niet van vischioater. Het beriep zich op verjaring, door langdurig bezit: de verjaring werd verwor pen, omdat alleen bleek van bezit, van uitoefening van vischregt. Wel had Leyden van sommige mccren wat meer dan bezit, maar ook, wanneer die tot hel Haarlemmermeer hadden behoord, dan nog geldt: tantum praescrip- tum quantum possessum. liet beriep zich eindelijk op erkenning van Ley- dens eigendomsregt door den staat, maar de erkenning werd ter zijde ge steld omdat daarvan niet is gebleken. En waarop komen nu de middelen van den eischer in cassatie neder? Op eene vernieuwde toetsing der titels, op het bewerendat de verjaring ten onregte niet is toegepastterwijl men vergeet, dat hier geen quaeslie van verjaring kon zijn op een vernieuwd onderzoek naar het al of niet bestaan der erkenning, op eene vernieuwde toetsing van de dagvaarding, nadat in facto reeds is aangenomen dat daarbij geen eisch tot depossessio via facti is gedaan. Is dus reeds ieder onderzoek naar de middelen overbodig, omdat men afsluit op eene onherroepelijke feitelijke beslissing of op een onaangevoerd motief, ten overvloede zal pleiter bij elk middel eenigeoogenblikken stilstaan, waardoor bij gelooft, dat de vooropgezette bestrijding nader zal uitkomen. Wat betreft het eerste en tweede middel, dat als e'e'n middel met twee onderdeden door den pleiter van eisch is behandeldhet hof zou geschon den hebben de drie verordeningen van 1451, 1458 en 1453, en daardoor art. 1378 B. W. Men is niet afgeweken van de duidelijke bewoordingen van het contract, in 1433 tusschen den sbuverein en de stad Leyden ge sloten van welk contract eene eenzijdige acte van den hertog is zij niet en ware zij dit ook al, art. 99 R. O. zou eene schending dier acte niet aan de cognitie van dezen raad overlaten hier alleen quaestie kan zijn, omdat al de verordeningen en publicationdie men mede als geschonden heeft voorgesteld, daar zij alleen verbods-bepalingen en strafbedreigingen inhouden, geheel vreemd zijn aan dit proces, en als zoovele oorkonden zijn te beschouwen, geheel accessoir, pleitende tegen Leyden en geene schending of verkeerde toepassing toelatende. En, als er in die verordeningen nu al eens van meeren of wateren sprake is, dan is de reden daarvan, dat het toch de wateren zijn, die aan vischregt onderworpen zijn en hij, die visch regt in erfpacht heeft, kan toch wei gezegd worden erfpacht te hebben van of aan de wateren. En nu het tweede onderdeel, art. 1509 Burgl. Wetb. zou geschonden zijn! Ook al neemt men aan, dat, waar hier slechts van een contract van erfpacht sprake is, dit artikel, dat lot koop en verkoop betrekking heeft, van toepassing is, dan nog vervalt dit middel hierom, omdat er geene pactio obscura, geen twijfel bestaat. Het hof heeft uitge maakt: visscherij beleekent vischregtwaar is nu twijfel of duisternis? liet derde middel betreft de verjaring. Maar hier kan geen quaeslie van verjaring zijn. Leyden had een reëel regt, dat hel meest aan het regt van gebruik nabij komt, en nu zal toch wel niemand meenendat zoodanig bezit, dat een ander als eigenaar erkent, kan worden aangemerkt als ver jaring te weeg te brengen. En daarom werd gezegd door den verweerder, dat het langdurig bezit den aard van het bezit niet kan veranderen, want Leyden had niet eenepossessio ad usucapiendumen kan dat dan ook door tijdsverloop niet verkrijgen. Leyden had geen bezit buiten zijn titel, maar een bezit volgens dien titel. En, wanneer ook al water, zelfs de bodem, zoo lang deze door het water overdekt wordt, het onderwerp van dien titel rnogl uilmaken dan is het toch duidelijkdat een regt, gelijk Leyden bezat, zonder water of bodem ondenkbaar is. De aard en reglskrachl van Leydens bezit is dus niet miskend. Dat de oorzaak van Leydens bezit veranderd zou zijn, is nooit beweerd van de zijde des verweerders, het be hoefde door hel hof niet geconstateerd te worden. En eindelijk, op de acquisitive verjaring werd geen acht geslagen, terwijl men de exstinetivc verjaring heeft voorbijgezien! Pleiter antwoordt: er kwam hier geen cx- stinclive verjaring te pas, daar de staal geen actor is; en de eisehcresse, wanneer zij de acquisitive verjaring had willen doen gelden, had haar be weren moeten staven. Zij is in dal bewijs te kort geschoten. AVas de staat eischer geweest, men had die exslinctie van actie hem kunnen tegen werpen. Art. 2000 Bttrgerl. "Wetb. is niet gesehonden, art. 592 niet ver keerd toegepast.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1859 | | pagina 1