ontvallen. De tegenwoordige minister van binnenl. zaken kan in hetgeen hij ter vervulling van ambten deed hebben gedwaald, maar werd daarbij tot nog toe nooit door mensehenvrees geleid. De moeijelijkhedenwelke de regeling van het bestuur van 's rijks museum van nat. historie te Leyden aanbood, waren het gevolg van de omstandigheid, dat deze verzameling te gelijker tijd een academisch en een rijksmuseum is. Bij het kon. besluit toch van 9 Aug. 1820 n°. 75, waarbij de verzamelingen van den heer Temminek voor hel rijk werden verkregen, zijn deze aan de Leydsche hoogeschool vereerdom te worden ineengesmolten met de aldaar reeds be staande verzamelingen van nat. historie, en om gezamenlijk te strekken ten dienste van liet onderwijs;" terwijl bij de beschikking van den minister voor het publiek onderwijs enz., van 31 Dec. 1820, is bepaald, dat het kabinet van nat. historie te Leyden, hoezeer een aanhangsel en het eigen dom blijvende van de Leydsche universiteit, voortaan op grond van evenge- meld besluit den naam zou voeren van 's rijks museum van nat. historie. Zoolang de heer Temminek in leven wasis de inrigting nit den aard der omstandigheden meer als rijks- dan als academisch mnseum beschouwd. Na zijn overlijden trad de beschouwing van academisch museum meer op den voorgrond en waren de aanspraken van den hoogleeraar in de dierkunde, die zich beriep op de artt. 193—195 van het kon. besluit van 2 Aug. 1815, niet te miskennen; terwijl ook zijn wensch naar eenige belooning voor het opperbeheer eener verzamelingdie van veel grooter omvang geworden was dan de wetgever van 1815 had kunnen vermoedenniet geheel onbillijk scheen. Van den anderer. kant waren onder het bestuur van den heer Temminek door den heer Schlegel gedurende meer dan 30 jaren voor een uiterst karig loon diensten aan de inrigting bewezendie niet onbeloond mogten blijven. De overweging van dit een en ander heeft na rijp beraad lot het denkbeeld der aanstelling van een opperdirecteur eu directeur ge leid waardoor tevens het belang der inrigting scheen te zullen worden be vorderd. De regeling der werkkringen van het besturend personeel maakt op dit oogenblik een punt van onderzoek uit, en de regering vleit zich, dat wanneer de zaak eenmaal cenen geregelden gang heeft genomende dub bele aanstelling blijken zal geen nadeel voor de dienst te hebben veroorzaakt. Bij hoofdstuk V is gevoegd eene nota van wijzigingenwaarbij in het oorspronkelijk ontwerp de volgende verhoogingen worden voorgedragen als: ƒ13,800, lot verhooging der jaarwedden van de ambtenaren der provinciale griffiënƒ45,200 voor de overneming van de regerings-gebouwen te Maas tricht; ƒ1600, ten gevolge van het besluit om het openslaande hoogleeraar- ambl in de regten bij de Leydsche hoogeschool aan twee personen op te dragenen 75 tot verhooging van art. 120 (jaarwedden der ambtenaren en bedienden bij de kabinetten van archeologie en van penningen en munten te Leyden). Het eindcijfer van dit hoofdstuk is nu bepaald op 6,976,379.50. Het antwoord van den minister van oorlog op de bedenkingen van de afdeelingen der tweede kamer omtrent de bcgrooling van hoofdstuk X der staatsbegrooting voor 1859 bevat hoofdzakelijk het volgende. Wat het eindcijfer betreft wordt gezegd dat, indien het leed doet, dat het hooge eindcijfer bij vele leden bevreemding verwekt heeft, het van eene andere zijde bemoedigend is, dat het bezwaar van die vele leden slechts zoolang zou bestaan, als «niet op eene afdoende wijze zou zijn aangetoond, dat de zekerheid des lands volstrekt geene vermindering gedoogde." De mi nister erkent geheel het regelmatige van dit verlangenen meent zelfs dat daardoor alleen de moeijelijkheden kunnen worden voorgekomen, welke zich jaarlijks omtrent het eindcijfer voordoen. Hij voor zich zal dus trach ten bij de vertegenwoordiging zoodanige overtuiging te doen geboren wor denzooals dit uil den verderen inhoud der memorie nader zal blijken. Wat de verhooging van 1854betreft, wordt opgemerkt, dat zij niet «enkel en alleen een gevolg was van buitengewone omstandigheden." Die verhoo ging nam wel haren oorsprong in buitengewone omstandigheden, maar was meer nog en vooral gevestigd op de overtuiging, dat de toenmalige inrig ting der landmagt, geschoeid zoo als zij was op een zooveel mogelijk laag eindcijfer, niet beantwoordde aan hetgeen zij wezen moest, indien er wer kelijk buitengewone omstandigheden ontstonden, want de verhooging zelve was niet bestemd voor eene voorziening in wezenlijk buitengewone omstan digheden. Die zouden nog een hoogst aanzienlijk bedrag van uitgaven vor derenzoo als dit in der tijd is aangetoond, bij welke gelegenheid tevens door de vertegenwoordiging van den minister gevraagd werdop welk bedrag de gewone uitgaven voor oorlog jaarlijks door elkander moesten worden gerekend, waarop altijd hetzelfde antwoord is gegeven, namelijk ongeveer 12 millioen. Dat enkele leden nimmer meer zouden toestaan dan de door eenen vroegeren minister van corlog als voldoende opgegeven som van 10,400,000zou men betreurenvermits dan de belangen van de dienst niet verder zouden kunnen worden geregeld naar de wezenlijke be hoeftenmaar naar een te voren aangenomen cijfer, hetgeen natuurlijk leiden zou tot een zeer gebrekkigeu toestand van zakenwaarvoor die som dan inderdaad nog te veel zou wezen. De minister herhaalt hier, hetgeen ten slotte van deze paragraaf als het gevoelen van de meeste leden uitge drukt wordt: «dat het hier aankomt op de bepaling van zulk een cijfer als volstrekt vercischt wordtom in tijd van vrede eene zoodanige kern voor het leger te bezitten, dat het in tijd van gevaar aan zijne roeping naar belmoren kan beantwoorden." Zulk een doel wenscht de minister te bereiken. Hij is bereiddaaromtrent de meest ruime openingen aan de vertegenwoordiging te geven. Na eene breedvoerige beantwoording van hetgeen bij de 14 afdeelingen, waaruit hel hoofdstuk beslaat, is aangemerkt, besluit de minister zijne memorie aldus: De laatste zinsnede, in zamenstelling met het door den minister in de memorie van toelichting geuit verlangen naar stabiliteit in het belang der zaken van oorlog, geeft aan de commissie van rapporteurs aanleiding om te verklaren, «dal het aan haar duidelijk is gebleken, dat het de algemeene wensch der kamer is, om zoo mogelijk eindelijk de ge- li durige debatten over ons verdedigingsstelsel en het cijfer der begrooting van oorlog, wat de hoofdzaak betreft, te kunnen doen ophouden." Die zinsnede is het voorwerp der aandacht geweest, niet slechts van den mi nister, maar van de regering in het algemeen, inzonderheid van den ko ning. En het is dan ooknaar aanleiding der overwegingen welke te dezer zake hebben plaats gehad, dat de minister verklaart, gemagligd te zijn, aan de staten-generaal onder geheimhouding mededeeling te doenzoo aan gaande het stelsel van 's lands verdediging, door het comité' van defensie opgemaakt, als van de daarmede in verband staande leger-organisatie. Uit het eindverslag van de commissie van rapporteurs der tweede kamer over de begrooting, wegens den arbeid der gevangenen voor het jaar 1859, blijkt, dat sommige leden hebben te kennen gegeven, dat zij met genoegen de oprigting hadden vernomen van eene grofsmederij in de militaire strafgevangenis te Leyden; daar dit eene nuttige inrigting is, die kan strekken om niet alleen menigen gevangene ep eene nuttige wijze bezigheid te verschaffen, maar om hen op te leiden tot een beroep, in 't welk hij later een middel van beslaan zou kunnen vinden. 's GRAVENHAGE 18 November. Door Z. M. is aan den heer G. S. de Veer, fung. referendaris bij het dep. van koloniën, vergunning verleend lot het aannemen van de orde van Frans Joseph, hem door den keizer van Oostenrijk geschonken. Door Z. M. zijn benoemd: lot regter in de arrond.-regtbank te Appin- gadam mr. J. Gratama, advocaat tc Nyeveen; tot substituut-officier van justitie bij de arr.-regtbank te Groningen mr. W. Albarda, thans substituut griffier bij de arr.-regtbank te Leeuwardenlot substituut-officier van justitie bij de arr.-regtbank te Appingadam mr. H. C. A. Thieme ACz.thans grif fier bij het kanlongeregt te Winschoten; en lot kanlonregter te Wageningen mr. W. J. B. Besier, thans griffier bij hel kanlongeregt aldaar. Tot mede-directeur van de Nederl. Bank is aangesteld de heer R. D. Wolterbeek. Z. M. de koning en Z. K. H. de prins van Oranje worden overmor gen van het Loo in deze residentie terug gewacht. II. M. de koningin en Z. K. II. prins Alexander zullen morgen mid dag van hunne buitenlandsche reis alhier terug keeren. Dezer dagen is een grenadier, wegens onverbeterlijke dronkenschap, voor het front van het regiment gebragt en als onverbeterlijke dronkaard weggejaagd. Ilij was overigens een goed soldaat en telde reeds 18 dienstjaren. Tweede Kamer der tStatem-Gemeraal. Zitting van Woensdag 17 November. In deze zitting zijn zonder beraadslaging aangenomen de volgende wets ontwerpen: 1°. dat houdende maatregelen tot ontruiming van het eiland Schokland2°. die tot bekrachtiging van provinciale belastingen in Noord brabant, Gelderland, Zuidhollaud, NoordhollaudZeeland, Utrecht, Fries land, Groningen en Drenthe. Vervolgens is de behandeling aangevangen van het voorstel van wet, in gediend door den heer Sloet tol Oldhuis, tot afkoopbaarheid van tienden. Nadat aan de algemeene overwegingen door de heeren Anemaet, van Lynden en Storm was deel genomen, door den eerste en den laatste ter be strijding van het ontwerp, heeft de heer Hoynck van Papendrecht inlichtin gen gevraagd omtrent het onlangs genomen besluit tot het afschaffen der nachttreinen op den Rijnspoorweg. De heeren van Hoëvcll, Dullert, Gode- froi en van Nispen van Sevenaer hebben mede over de aangelegenbeden van dien weg hel woord gevoerd. De minister van fiuantiën heeft de onder- j scheidene sprekers beantwoord en o. a. verklaard dat hij hel ongerijf er- j kende, maar dat eerstdaags onderhandelingen met Pruissen zouden worden geopend om, zoo mogelijk, daarin tc voorzien. I Daarna zijn de beraadslagingen over het voorstel van den heer Sloet lot Oldhuis hervat, waarin zich alstoen gemengd hebben de heeren de Kempe- naer, Meylink, Schimmeipenninck van der Oye, Godefroi en van Voort- huysen, die zich in het algemeen gunstig over het ontwerp uitlieten. Zitting van Donderdag 18 November. j De voorzitter deelt mede dat bij hem is ontvangen eene missive van de commissie van rapporteurs over hoofdstuk X der staatsbegrooting (oorlog). I Die commissie, gelezen hebbende de memorie van beantwoording der rege ring betrekkelijk dat hoofdstuk, heeft daaruit gezien dat de minister van oorlog verklaart van hooger hand gemagligd te zijn aan de staten-gene raal onder geheimhouding mededeeling te doenzoo aangaande het stelsel van 's lands verdediging, door het comité van defensie opgemaakt, als van de daarmede in verband staande legerorganisatie. Commissie van rappor teurs dergelijke mededeeling beschouwende als eene aanvulling der memorie van beantwoording geeft der kamér in overweging om den minister van oorlog de gelegenheid te verschaffen tot het geven van de bedoelde mede- deelingen, ten einde haar eindverslag met volledige kennis van zaken tc kunnen opmaken. De voorzitter verandert ten gevolge van die missive de openbare vergade ring in comité-generaal. AMSTERDAM, 17 November. Alhier heeft in den afgeloopen nacht een hevige brand gewoed op den N. Z. Achterburgwal, bij de Lijnbaansteeg, waardoor twee percelen in de asch zijn gelegd. De brand was in een der kelders van die percelenal waar eene koffijnering werd uitgeoefend, ontstaan. Deze brand ging echter met treurige omstandigheden gepaardwant verscheidene personen zijn daarbij omgekomen. Des morgens vond men reeds twee onkenbare, lot een klomp ineengeschroeide lijken, en het verminkte lijk van een kind. Een 12-jarige knaap, die uit de tweede verdieping was gesprongen, is zwaar gewond in het gasthuis opgenomen. BUITENLANDSCHE BERIfiTEN. SS K <S 5 SS. BRUSSEL, 17 November. De kamer der vertegenwoordigers heeft het ontwerp-adres op de troonrede met 53 tegen 9 stemmen aangenomen maar bij de behandeling bad er een zeer opmerkelijk voorval plaats. Bij den aanvang der beraadslagingen vroeg de graaf de Theux het woord en deed alstoen, namens de regterzijde, de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1858 | | pagina 2