Art. 12. Alle vroegere verordeningen en voorschriften betrelTende de in- rigting der begrootingeu van bovengenoemde instellingen van weldadigheid en in strijd met dc modelbegrooting vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuidholland van den 21 Mei 1856 N°. 6 (Prov. blad N°. 63), zijn bij het in werking brengen dezer voorschriften vervallen. Overgangsbepaling Art. 13. Op de eerste begrooting, die naar deze verordening wordt opge maakt, wordt onder hoofdstuk I der inkomsten bet batig saldo der laatste door den Raad goedgekeurde rekening uitgetrokken, voor zooveel over dat batig saldo niet reeds vroeger mogt zijn beschikt. b. IBckcning. Art. 1. De rekening der inkomsten en uitgaven van de hierboven ge noemde instellingen van weldadigheid wordt afzonderlijk voor elk dienstjaar gehouden en opgemaakt, en, te beginnen met die over het jaar 1857, inge- rigt volgens het model vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuidholland, van den 21 Mei 1856 N°. 6 (Prov. blad N°. 63). Art. 2. De modelrekening wordt sliptelijk gevolgd, en vermeldt alzoo de rekening naar volgorde al de hoofdstukken en artikelen der begrooting van het jaar, waarover de rekening wordt gedaanechter alleen voor zoover op de artikelen werkelijk ontvangsten hebben plaats gehad of uitgaven zijn geschied. Hieronder worden ook verstaan, en alzoo in de rekening opgenomen, zoo danige posten van ontvang of van uitgaaf, die in den loop van het dienst jaar, onder bijzondere magtiging van den Raad, aan de begrooling zijn toegevoegd. Art. 3. Bij dc rekening worden gevoegd in dubbele expeditie a. een vcizamelstaat der ontvangsten volgens model N°. 1. b. een verzamclsfaat van bescheiden afzonderlijk voor elk hoofdstuk van uitgaafvolgens model N°. 2. Ait. 4. In de kolom van aanmerkingen der vcrzamelstatcn worden alle zoodanige inlichtingen vermeld, als noodig zijn tot opheldering van het ver schil tusschen de begrooling en de rekening, en wat de posten van ontvangst betreft, waarop te verhalen is overgebleven of welke oninbaar zijn verklaard, de redenen welke daarvoor bestaan. Art. 5. Op al de tot de rekening behoorende bijlagen, zoo voor ontvangst als voor uitgaaf, wordt een doorloopcnd nommer gesteld. De volgnornmers worden op de rekening en op de verzamelslaten overge nomen. Art. 6. In de rekening worden in den regel geene andere ontvangsten verantwoord, dan waarvoor een post op de begrooting i9 uitgetrokken en die tot bet diensljaar behooren waarover de rekening loopt. Art. 7. Buitengewone ontvangsten en toevallige batenniet bij de begroo ting voorzien, en ontvangsten wegens betgeen bij de rekening van een vorig dienstjaar als verbalen ter nadere verantwoording is geblevenworden in de rekening opgenomen in hoofdstuk IV, onder de benaming onvoorziene in komsten ten ware onder magtiging van den Raad het in ontvang brengen op een ander hoofdstuk ware goedgekeurd. Art. 8. De ontvangsten worden in rekening gebragt tot het werkelijk ont vangen onzuiver bedrag, zonder eenigen aftrek wegens kosten van invordering of van daarop aangewezene uitgaven, welke in den regel, door behoorlijke bewijzen gestaafd, in uitgaaf worden verantwoord. Art. 9. Tot de staving der ontvangsten worden, naar male van bunnen aardovergelegd eenvoudige ongezegelde afschriften van pacht- of huurcon tracten van schuldbekentenissenvan extract testamentenvan de verkre- gene beschikkingen van Gedeputeerde Staten of van bet hoogcr bestuur, en dergelijken. Art. 10. In dc rekening worden uitsluitend gebragt alle de uitgaven behoorende tot liet dienstjaar waarover de rekening loopt, of waarvoor een post op de begrooting van dat dienstjaar is aangewezen. Art. 11. Indien niet alle verschuldigde uitgaven kunnen worden voldaan, wordt voor de nog te doene betalingenvoor zoover die het bedrag daarvoor op de bcgrooting bepaald niet te boven gaan, bij de rekening een slaat ge voegd cn tevens de betaling aangevraagdten laste van den post voor on voorziene uitgaven der begrooting van bet jaar, volgende op dat waarover de rekening wordt gedaan. Onverminderd deze staat, wordt bij elke rekening een slaat overgelegd van al hetgeen de administratie over het dienstjaar, waarover de rekening loopt, even als o\er vroegere diensten, na het opmaken dier rekening, nog schuldig is. Art. 12. Geene betalingen worden op een artikel der rekening in uitgaaf gebragt, dan die gedaan zijn voor de onderwerpen, in bet betrokken artikel omschreven. Art. 13. Geene overschrijding van eenige bij de begrooting aangewezen som van nitgaaf beeft plaats, dan ten gevolge van door den Raad toegestane af- cn overschrijving. Art. 14. Geene bij de begrooling niet voorziene uitgaven hebben plaats, vóór dat daartoe door den Raad magtiging gegeven is. Betreffen die uitgaven onderwerpen, waarvoor posten op de begrooling voor komen dan worden zij bij afschrijving van andere posten daarop overge schreven. In elk ander geval wordt de uitgaaf aan de begrooting toegevoegd, op liet hoofdstuk waartoe zij uit baren aard behoort. Art. 15. Geene betalingen worden in uitgaaf geleden, dan die in over eenstemming met dc voorschriften der wet van 28 Junij 1854 (Staatsblad K°. 100) in den regel door, behoorlijk door de belanghebbende geteckende, quitantien worden geslaafd. Art. 16. Bij alle quitantien wegens leveringen, werkzaamheden of dag gelden, worden de daartoe betrekkelijke specifieke rekeningen of verklaringen overgelegd. Art. 17. Op alle bescheiden zijn van toepassing dc bepalingen der wet van 3 October 1843 (Staatsblad N°. 47) en de algemeene regelen van comptabiliteit. Art. 18. De rekening wordt over ieder dienstjaar, in dubbele expeditie zoo spoedig mogelijk na afloop daarvan of uiterlijk \óór den 1 Augustus daar aanvolgende, aan den Raad overgelegd. Waarna de vergadering is gesloten. Te Leydcn ter Boekdrukkerij van de Wed. LA LAl'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1857 | | pagina 6