Op last en voor rekening van Z. M. zijn geslagen 10 gouden en 7 zilveren medailles, ter gelegenheid van het monument voor het Metalen Kruis; voor rekening van het Min. van Binnenl. Zaken: 2 gouden en 7 zilveren medail les, ter erkenning van bijzondere verdiensten; 10 zilveren en 25 bronzen medaillester belooning van menschlievend hulpbetoonen 48 zilveren me dailles voor de teekenscholenvoor rekening van het Min. van Marine: 60 zilveren en 100 bronzen medailles voor eerlijke dienst van schepelingen, en 30 zilveren medailles voor het korps mariniers; voor het Min. van Oorlog: 40 zilveren en 250 bronzen medailles voor trouwe dienst; en eindelijk voor het Min. van Koloniën: 400 zilveren medailles ter belooning voor 24-jarige en 1750 bronzen ter belooning van 12 jarige trouwe dienst. In 1856 zijn vervaardigd: blaanwe 1,500 000 en roode postzegels 1,500,000, te zamen 3,000,000 stuks, voor een nominaal bedrag van ƒ225,000. De Regering heeft aan de Tweede Kamer eene voordragt ingediend strekkende om de toestemming der Stalen-Generaal op de met Denemarken gesloten verdragen tol afkoop van den Sondlol te erlangen, voor zoo ver deze volgens de Grondwet de goedkeuring der Wetgevende Magt behoeven, alvorens bekrachtigd te kunnen worden. Het eerste gedeelte strekt tot goedkeuring van sommige bepalingen van het den 14dcQ Maart 11. te Kopenhagen gesloten algemeen verdrag lot afkoop van den Sondtol, en van de op 17 April 11. te zelfder plaatse aangegane overeenkomst, regelende de wijze van betaling van het Nederlandsch aandeel in de afkoopsom. Het tweede strekt om voor het aandeel van Nederland in de afkoopsom van den Sondlolhoofdstuk IX A der Staalsbegrooting voor 1857 aan te vullen met 1,900,000, en wel met ƒ175,000 uit de beschikbare middelen van hel dienstjaar 1855 en met 1,725,000 uit de beschikbare mid delen van het dienstjaar 1856. De Regering heeft eene uitvoerige memorie van beantwoording, en te vens een nieuw gewijzigd ontwerp van wet ingezonden, strekkende tot aan vulling der bepalingen, ten aanzien van den vrijdom van accijns op den turf en de steenkolen. De voornaamste wijziging beslaat in de toevoeging eener nieuwe alinea, waarin verklaard wordt dat vrijdom van accijns verleend wordt: »In het algemeen aan alle fabrieken, trafieken of inriglingen van nijver heid, waarin gebruik wordt gemaakt van stoomwerktuigen, dienende tot voortbrenging van kracht, beweging of warmte. »Wij behouden Ons voor om aan fabrieken, trafieken of inrigtingen van nijverheid, niet met name in de boven vermelde wellen of in de tegen woordige wet genoemd, en tot het drijven waarvan het gebrnik van turf of steenkolen eene ontontbeerlijke behoefte is, den vrijdom van accijns bij gelijkstelling met in die wetten genoemde fabriekentrafieken of inrigtingen van nijverheid, waarmede zij uil haren aard overeenkomen, toe te kennen." Tweede Kamer tier Stalen- f.ener aal. Zitting van Maandag 27 April. In deze zitting is ingekomen een wels-ontwerp betrekkelijk den afkoop van den Sondtol, en eene overeenkomst met Hamburg betrekkelijk de toe lating van consulaire Agenten in de overzeesche bezittingen. Voorts zijn de beraadslagingen geopend over de conclusie van het nader verslag der Commissie, tot onderzoek van het reglement op de drukwerken in Ned. Indie, aldus luidende: »een afschrift van het rapport te zenden aan den Minister van Koloniën met uitdrukking van de overtuiging der Kamer, dat het reglement op de drukwerken in Indie eene herziening be hoort te ondergaan." Nadat de Heer Zylker ccnige beschouwingen over dit onderwerp had voor gedragen heeft de Minister van Koloniën in eene zeer uitgebreide rede, hoofdzakelijk de volgende punten behandeld: 1°. Geschiedenis der wet op het beleid der Regering in Indië omtrent de drukpers; 2°. hoe hij daaraan uitvoering heeft gegeven3°. eenige punten in het verslag der Commissie en 4°. de conclusie der Commissie. Wat het eerste punt betreft, dan blijkt hel dat de meerderheid der Ka mer in April 1854 van oordeel was, dat er geen vrijheid van drukpers in Indië mogelijk is en dat het preventieve stelsel der Regering den bijval verwierf. Z. Exc. komt nu tot het reglement zelve en gaat nu nog na wat art. 110 toelaat en uitsluit. De wetgever heeft gezien op den bijzonderen toestand der Indische maatschappij en dat ons belang medebrengt, dat het Nederl. gezag door vreedzame middelen kunne worden gehandhaafd en tegelijk ver zekerd worden de stoffelijke voordeelen uit Indië voor het Moederland. Dat systeem, zegt bij, is ook gehuldigd in bet voorloopig verslag der Kamer van den 22stcn April 1854. Spr. komt vervolgens lol het derde deel zijner rede, namelijk, de vier punten, in het nader Verslag der commissie, en wel: 1". het stellen van borglogt en het verbod om het beroep verder uit te oefenenaan een per soon of op eene plaats. Ook hier blijft de Minister beide voorschriften verdedigen op dezelfde gronden als vroeger; 2°. de aansprakelijkheid en de strafbaarheid van den verspreider. De Minister houdt voldat het aange nomen stelsel te vrijzinnig is in vergelijking met onze wetgeving hier te lande. Hij erkent wel het bezwaar, dat daaruit voor den boekhandel voort vloeit, maar stelt daartegenover het belang der openbare orde en de nood zakelijkheid om de losbandigheid der drukpers en de aanranding der grond slagen van de Indische maatschappij tegen te gaan. Z. Exc. vond versterking in zijn gevoelen, in de meening van den oud- Gonv. Gen. Duymaer van Twist, namelijk, dat de wetlelooze toestand moest ophouden en die ook wees op de gevaren eener onbelemmerde toelating van drukwerken en dagbladen in Indië. 3\ De bevoegdheid tot dadelijke in beslagneming van het aangeklaagde drukwerk en sluiting der winkels of drukkerij. Z. Exc. verdedigt die bepaling en zegt, dat zij niet toepasselijk is op uit Nederland ingevoerde stukken. 4°. De verpligle onderteekening van stukken in tijdschriften. De Minister verdedigt ook deze bepaling, vooral als een middel tot handhaving der openbare orde, terwijl bovendien in de bevoegdheid tot dispensatie een correctief gelegen is voor eene al te strenge toepassing. Thans staat Z. Exc. stil bij de Nederl. drukwerken; het stelsel is: onbe lemmerde toelating, maar verantwoordelijkheid van den verspreider. Om misverstand te voorkomen in de toepassing van het reglement, is de Gouv.- Gen. aangeschreven, dat de bepalingen van artt. 12—20 van het reglement, niet toepasselijk zijn op in Nederland gedrukte stukken. Z. Exc. deelt ge heel in het gevoelen, dat onbelemmerde toelating gepaard moet gaan met onbelemmerde verspreidingmaar onder verantwoordelijkheid van den ver spreider. Men miskent het reglement als men daaraan de bedoeling toe schrijft om de verspreiding van kennis en beschaving in Indië te belemmeren. Z. Exc. gaat nu na de punten voorkomende in het slot van het nader rapport der commissie: 1°. dat het reglement niet genoeg onderscheid maakt lusschen hetgeen voor de Indische en vreemde drukwerken en wat voor de Nederl. verordend is. De Minister herinnert dat hij gezegd heeft, dat de Gouv.-Gen. is aangeschreven, dat artt. 12—20 niet toepasselijk zijn op in Nederland gedrukte werken. 2". Dat de bepalingen omtrent het stellen van zekerheid, ook voor Indië onnoodig moeten worden geacht. De Minister zegt, dat dit gevoelen staat tegenover dat der Regering in verband met den toestand van Indië. 3°. Dal ook de verpligle onderteekening van artikelen in tijdschriften beter ware weggelaten. De Minister vertrouwt, dat de commissie van die opinie zal terugkomen, en 4°. dat het strijdig is met dc 2de alinea van art. 110 van hel Regerings-Rcglementde bandelaars in Ned. drukwerken te onderwerpen aan de cautie en aan het verbodin art. 5 van het reglement geschreven voor de drukwerken in Nêerl. Indië. Ook dit kan de Minister niet toegeven. Wat nu de conclusie betreft, dat het regle ment herzien worde, zoo vraagt hij in welken zin? in dien van de meer derheid of minderheid. Doch ook omdat de zaak bij besluit geregeld is, is zij gemakkelijker voor wijziging vatbaar, dan eene wet. De Gouv.-Gen. heeft zelfs de bevoegdheid om in het reglement wijzigingen te brengen. Inmiddels zal de Regering voortgaan jegens de drukpers, die hare roeping en den toestand der Indi sche maatschappij begrijpt, welwillend en beschermend te werk te gaan, maar zij zal nimmer vergeten, dat de verzekering der openbare orde eene eerste pligt der Regering is. Hierna voeren het woord de Heeren Nolthenius, Ter Bruggen Hugenhollz en de Heer Meeusenwelke beide laatste sprekers het reglement bestrijden. De Commissie van onderzoek voor het verslag over liet onderwijs over 1854—1855 en 18551856 heeft daaromtrent haar rapport uitgebragt. Zitting van Dingsdag 28 April. De beraadslagingen van gisteren worden voortgezet. De Heer Godefroi betoogt: 1°. dat de regeling van dit onderwerp bij Koninkl. besluit is grondwettig2°. dat de toetsing van dit reglement aan art. 110 medebrengt, dat hel preventief toezigt verder is uitgebreid dan noo- dig was. Spr. is dus ook voor eene herziening en mitsdien voor de con clusie der Commissie. De lieer Blaupot ten Cate acht de belemmeringenwaaraan het kleine getal Europeanen wordt onderworpente strengonbillijk. Spr. vestigt de aandacht op het adres van Batavia. Waarom zoo veel onrust en ontevre denheid onder de kleine Europesche maatschappij in Indië opgewekt? De Heer v. Bosse bestrijdt de stelling van den Heer Godefroien vereenigt zich gaarne met de conclusie der commissie, maar ook met elke andere, die de strekking heeft om de afkeuring der Kamer over het reglement ster ker uit te drukken. Door den Heer Hoynck is voorgesteld deze conclusie: De Kamer is van oordeel dat het reglement op de drukwerken in Indië is in strijd met den geest en de bedoeling van art. 110 Indisch Regeringsreglement en mitsdien herziening behoeft, alsmede dal althans, voor zooveel de 2de alinea van art. 110 van het Regerings reglement betreft, er behoefte beslaat aan regeling door de wet." Morgen voortzetting. ROTTERDAM, 27 April. In de laatste dagen heeft zich nu en dan het vreemde verschijnsel opge daandat partijen boter, naar Engeland verzonden, onverkocht van daar herwaarts zijn teruggekomen. Hoewel groolelijks de oorzaak daarvan ligt in de sterk verlaagde prijzen die het artikel zoowel hier als elders heeft ondergaan, moet men verwonderd staan over de gesteldheid van deze goe deren bij de terugkomst alhier, welke den ouden roem van dit Nederlandsch product geenzins ophouden kan. De fusten toch, zijn zeer wan en dragen de duidelijkste sporen van de vele waterdeelcndie uit de vaten gcloopen zijn, waardoor de wanheid der fusten is ontstaan. Vrije wederinvoer is door de directie alhier, voor die partijen toegestaan. Hbl IIUITRXLAMISCHK lïi llK.TKV !5 K t, I fj BRUSSEL, 27 April. In de Kamer is II. Vrijdagna de behandeling van andere punten de beraadslaging over het wes-onlwerp op de liefdadigheid voortgezet en is de Heer de Kerchove, in weerwil dat er een vrij algemeen geroep uit ging van: Nog al! genoeg! genoeg! voortgegaan te midden van 't gelach, met het overige zijner geleerde redevoering te lezen, onder voorbehoud van bij de artt. nader op verschillende punten terug te komen. In de zitting van Zaturdag heeft de Heer Anspach (een Protestant, be- hoorende tot de liberale oppositie) de wet bestreden, en de Heer 'l Kinl de Naeyer, cenen liberaal van zeer gematigde denkwijze, haar verdedigd. De laatstgenoemde zcide te vreczen, dat de oppositie-partij haren baat tegen de kloosters aan de liefdadigheid wilde koelen. Daarna sprak de Heer Ro gier, een woordvoerder van de liberale partij; hij bestreed het ontwerp met ernstige gronden en bitteren spot, inzonderheid werd hij door zijne partij- genooten toegejuicht, toen hij een aantal feiten aanvoerde om te bewijzen dat het Katholieke Frankrijk van den reslauralietijdnog niet zoo ultramon- taansch-gezind was als de Katholieke partij in België heden ten dage.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1857 | | pagina 2