herwaarts ontbodenwaarschijnlijk om aan den Minister van Buitenl. Za ken mondeling de noodige ophelderingen te geven en de noodige instructien in persoon te ontvangen. liet officiële dagblad van Turyn deelt echter mede, dat de Graaf bevel heeft ontvangen met bet geheele Gezantschap die stad te verlaten, en dat de loopende zaken van de Ooslenrijksche Kanselarij aan het Pruissische Gezantschap zijn opgedragen. Men ziet hieruit dat de staatkundige betrek kingen tusschen beide rijken zijn afgebroken. KUSIjAN®. Reeds voor den afloop van den laatsten oorlog zijn er door de Rege ring stappen gedaan tot den aanleg eener telegrafische verbinding met Indië, en wel van Nicolajeff over de Kaspische zee naar Ispahan en Herat. Men is nu begonnen dit plan ten uitvoer te leggen. In den toestand van de in dit land gevestigde Israëlitenzijn belang rijke veranderingen te wachten. Reeds is hun voorloopig vergund om gronden buiten de steden en vlekken in eigendom te bezitten. TC SS li V E. Er hebben onder de vreemde Officieren, hier te lande verblijf houdende, reeds gevangennemingen plaats gehad, verdacht van deelneming aan het leveren van wapenen aan de Circassiers. Naar men te Konstantinopel verzekert, is een der hoofden van de Circassiers in handen der Russen gevallen. Wij ontvingen onderstaand stuk over het N. I. drukpers-reglement van een geachte, velen niet onbekende hand ter plaatsing. In ons nommer van den 2dcn Febr. lieten wij ons over deze aangelegenheid aldus uit: Het is wel zeer te bejammeren als dergelijke bepalingen noodig geacht worden en de pers in de 0. Indische bezittingen aan zulke knellende banden moet worden gelegddat vrees voor misbruik de vrijheid der drukpers aldaar zoodanig beperkt, dat ze bijkans geheel verloren gaal. Onkruid zal er wel altijd op iederen akker opschieten; maar 'l blijft toch eene bedenkelijke zaak om van wege 'tonkruid, de tarwe mede uit te roeijen." Daar wisseling van denkbeelden steeds bevorderlijk te achten is om de waarheid in 't licht te stellen, vonden wij dat de verloogen van den geachten Schrijver daartoe veelzins konden strekken en verklaarden ons dus tot de opname bereid zonder echter ons daardoor voor des Schrijvers redeneringen aansprakelijk te stellen of die als de onze aan te nemen. 5. De zitting der Tweede Kamer, die, in Februarij hervat, nu wederom ge- schorscht is, heeft geene van die bedroevende herinneringen nagelaten, die velen, met ons, uit de vorige zitting bewaren. Wij hebben nu niets dan het welgemeend en opregt gemeen overleg aangetroffen. Eene der allereerste kwestiën was die over het N. I. drukpers-reglement. Zij werd geopperd niet door de oppositie, maar door oppositie, die wij steeds noodig en heil zaam achten, door den twijfel, waarin de geheele Kamer kan deelen, of de Regering zich binnen de palen der wet houdt, eene oppositie die ver bonden is met de bewustheid van pligt om de Regering voor iedere afwij king ten deze ter verantwoording te roepen. Wij hebben er ook geen oogenblik aan getwijfeld, of de Minister van Koloniën zou onmiddelijk ge hoor geven aan het verlangen naar mededceling van de stukken, die noodig waren ter beoordeeling der zaak, en de verklaring door hem onlangs afge legd, dat hij volgaarne de eerste gelegenheid de beste zal aangrijpen tot het geven van inlichtingen, was volkomen naar onzen wensch en verwach ting. Intusschen zien wij, uit het "Verslag der Commissie, dat deze zich bevreemd loont daarover, dat zij onder de medegedeelde stukken, niet vond eene nota van toelichting, die in het licht is verschenen en met het regle ment geheel in overeenstemming schijnt te zijn; terwijl de Commissie, naar hel schijnt, berust in de woorden van den Minister, waarin hij zegt zich te moeten verschoonenom redenen aan de belangen van 's lands dienst ontleend, van de mededceling van andere ter zake betrekkelijke bescheiden: en, teregt: want volgens art. 89 der Grondwet is het oordeel daarover uit sluitend aan den Minister opgedragen, die de stukken kent, en waardeeren kan; wilde men de Kamer mede laten oordeelen, dan zou men beginnen moeten met haar alles bekend te maken, om dan van haar te vernemen of die bekendmaking met of zonder benadeeling van 's lands dienst kon plaats hebben. Loutere onzin! Het komt ons, daarenboven, voor, dat de zaak geene toelichting uit zoogenaamde bescheiden behoeft; er is geen tractaat gesloten, waarover voorafgegane correspondentie of instructiën de handel wijze der Regering in het licht zouden kunnen stellen; er valt niets anders te beoordeelen dan de uitgedrukte handeling zelve, die men nu voor zich heeft liggen. Zeer mogelijk bedriegen wij ons; maar eene Nota van toe lichting moge te pas gekomen zijn toen het ontwerp van het Reglement, om advies, bij den Raad van State werd ingediend; zij is geheel overtollig bij de mededeeling van het Reglement aan de Tweede Kamer, wier advies niet gevraagd wordt, maar die van den Minister zeiven inlichtingen kan vragenzoo zij die meent noodig te hebben. Er is in en buiten de Kamer met zoo veel ernst beweerd, dat het be wuste Reglement op de drukwerken niet in overeenstemming is met art. 110 van het Indisch Regering-Reglement, dat wij het, lot vestiging van onze overtuiging, noodig oordeelen den letter en den geest van genoemd artikel opzettelijk te beschouwen. Wij onthouden ons evenwel van eene doorloo- pende censuur, en bepalen ons tot enkele, welligt niet zamenhangende opmerkingen, om daarna, misschien, tot het Verslag der Commissie terug te komen. Volgens de lslc alinea van art. 110 is, omtrent de drukpers in N. I. en het toelaten van elders dan in Nederland gedrukte stukken, het beginsel van preventie aangenomen: beiden kunnen belemmerd worden tot verze kering der openbare orde. Had men begrepen dat het kwaad genoegzaam onschadelijk kon gemaakt worden door repressiedan ware die preventie onnoodig geweest. Dit beginsel aangenomen zijnde, volgens hetwelk zekere stukken, in het belang van de openbare orde, voor contrabande kunnen gehouden worden, komt ons het soort van differentieel regt, dat men, in de 2de alinea, voor in Nederland gedrukte stukken vast stelt, eenigzins onverklaarbaar voor. Wat zou men zeggen van eene Regering, die om het land te behoeden tegen eene besmettelijke ziekte in aangrenzende landen heerschendeeen cordon trekt aan de grenzenen in de zeehavens quaran taine-maatregelen gebiedt, en daarbij eene enkele plaats open laat, door welke iedereen onbelemmerd zal mogen binnen komen? Wij laten de kwestie over het al of niet doelmatige en geoorloofde van preventie geheel ongemoeidmaar wij bewerendat er maar twee argumenten kunnen uil- gedacht worden om het differentieele regt te verdedigen; wanneer namelijk, óf als axioma wordt aangenomen, dat geen stuk, in Nederland gedrukt, j ooit het gevaarlijk karakter zal hebbenom hetwelk de preventie is toege staan, óf tot ontwijfelbare stelling wordt verheven, dat schrijver en druk ker in Nederland aanspraak hebben op dezelfde vrijheid in Indië, die zij hier genieten. Het is zeer mogelijk dat ieder van die twee argumenten ge bezigd is bij de uitstekend belangrijke diseussiën over het artikel, in 1854; wij gunnen ons, voor liet oogenblik, den tijd niet om het na te gaan: maar voorshands schroomen wij niet te verklarendat het een zoo wel als het ander ons volstrekt onaannemelijk voorkomt. Welligt treffen we in het Verslag der Commissie, dat met ernst, maar bescheiden gesteld is, hier en daar iets aanom er de verdediging van ons gevoelen aan te hechten. Wij hebben geenerlei aanmerking te maken op de omschrijving, die de Commissie geeft van den geest en de bedoeling van het gansche art. 110: zij behandelt dit kort (I). Uitvoeriger wordt de tweede vraag, die zij zich voorstelde, behandeld, of het Reglement geacht kan worden aan de ver- eisclilen te voldoen. Met alle bescheidenheid veroorloven wij ons eenigen twijfel te opperen omtrent de geldigheid van de algemeene aanmerking door de Commissie tegen het Reglement gemaakt (II). Wij bedoelen de verge lijking van den toestand der drukpers zoo als die zijn zal volgens het Reglement, met den vroegeren toestand. Vroeger was de drukpers onder worpen aan het onbeperkt en door geene voorschriften omschreven gezag van den vertegenwoordiger des Koningsmaar deze (wordt gezegd) maakte van die macht een matig gebruik, en zoo was zij vergelijkcnder wijs in een gunstigen toestand." Wij onderzoeken nu niet van welken aard die voorschriften van het Reglement zijn: maar, vooreerst, zouden wij geneigd zijn aan te nemen, dat men er niets anders in vinden zal, dan het formuleren van eenige regelen, die vroeger in de praktijk toegepast werden, of konden worden: ten tweede, kan onmogelijk worden toegegeven, dat, wanneer vroeger door het Indisch bestuur niet dan een matig gebruik werd gemaakt van zijn discretionnaire macht, eene gematigde en verstandige toe passing van het Reglement als ondenkbaar wordt voorgesteld. De vergelij king komt ons inderdaad voor onbillijk te zijn. Andere punten hopen wij later te bespreken. 14 Maart. J. R. VERGADERING van den Gemeenteraad van Leyden, Donderdag den 2Gstc,> Maart 1857, 's namiddags ten 2 ure. Onderwerpen 1°. Adres van den Stads-Doctor J. Baert, om continuatie. 2°. Id. van den Stads-Chirurgijn J. F. Neeb, houdende gelijk verzoek. 3°. Id. van J. de Mooy, waarbij deze verzoekt ontslag als ambtenaar bij de plaatselijke belastingen. 4°. Benoeming van ambtenaren bij de plaatselijke belastingen. 5°. Voorstellen van de Plaatselijke Schoolcommissie, met betrekking lot de Stadsscholen. G°. Adres van P. van den Broek, strekkende tot het in gebruik bekomen van gemeentegrond. 7°. Verzoek van C. Musseritot het bekomen van gemeentegrond ter be bouwing. 8°. Missive van Burgemeester en Wethouders van Naaldwijk, daarbij ver zoekende dat deze gemeente een gedeelte drage in de kosten eener ge voerd wordende procedure. 9°. Plans van fabricagewerkenals tot herstelling: a. van het huis en de brug te Leyderdorp b. van de brug voor de Koepoort. KEUKA1EVWS. LEYDEN, 23 Maart. Dr. E. Laurillard, Pred. te Zandpoort, heeft het beroep van de Ned. Herv. gemeente alhier aangenomen. ROTTERDAM, 21 Maart. Door den Kerkeraad der Waalsche gemeente alhier, is ter vervanging van den emeritus verklaarden Heer D. T. Huet, hel volgende 6-lal gemaakt: DD. Busken Huet, Pred. te Haarlem; Chavan- nes, Cand.; van Goens, Pred. te Leyden; Kronenberg, Pred. te Arnhem; Pierson, Pred. te Leuven, en Nolst Trenile', Cand. Tot Predikant bij de Evang.-Lulh. gemeente te Monnikendam is be roepen de Prop. J. P. G. Weslhoff, thans dienst doende te Stads-Kanaal, en bij de Doopsgez. gemeente te Aalsmeer Ds. B. J. Bakker, Pred. te Warga. AM AB EMIE-M1E 51W 8 PROVO TIE AAN DE LEYDSCHE HOOGESCHOOL. Den 245tcn Maart de Heer F. Daniels van Wijkhnyzenin de Geneeskunde, na verdediging van zijn Akademisch Proefschrift: over Steencn in de Urinewegen. 232ste Ütaats-Lotcri), Trekking der Eerste Klasse. 1ste Trekking. N°. 1958 een prijs van ƒ5,000. Nos. 43GG cn 1G298 ieder een prijs van ƒ1,000.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1857 | | pagina 3