de nieuwe plaatselijke belasting op de steenkolen en cokes in werking zal
komenaanwezigen voorraad van steenkolen en cokes moet de belasting
worden betaald.
Art. 2. Van dien voorraad moet door die handelaars, neringdoenden en
schippers op den dag, waarop de nieuwe plaatselijke balasting op de steen
kolen en cokes in werking zal komen, vóór negen are des voormiddags, aan
bet algemeen kantoor van ontvangst eene schriftelijke aangifte gedaan wor
den. Van bet doen dier aangifte wordt hun een bewijs afgegeven.
Art. 3. De ambtenaren der plaatselijke belastingen zijn bevoegd, alle
winkels, werk- en bergplaatsen, alsmede de met deze gemeenschap hebbende
bebouwde en onbebouwde erven van handelaars en neringdoenden in steen
kolen of cokes en schepen en vaartuigen met steenkolen of cokes te onder
zoekenzooverre art. 276 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsbl. N°. 85)
dit toelaat.
Bij het bevinden van overmaat, maken zij daarvan een proces-verbaal op,
hetwelk zij den belestingschuldige uitnoodigen te onderleekenen. Bij weige
ring dier onderteekeningwordt dit in het proces-verbaal vermeld.
Art. 4. Wanneer dit onderzoek niet binnen de eerste acht dagen na het
in werking komen van de nieuwe belasting heeft plaats gehad, strekt dit
tot bewijs, dat met de aangifte genoegen is genomen. Met het einde dier
acht dagen nemen de termijnentot betaling der belasting in art. 7 opge
geven oenen aanvang.
Art. 5. Het staat aan de belastingschuldigen vrij een tweede onderzoek,
op kosten van ongelijk, te eischen. Zij moeten zich echter daaromtrent ver
klaren vóór het vertrek der ambtenarendie in dat geval de noodige maat
regelen nemen tot bewaking der plaats, waar het onderzoek geschied is.
Tot dat onderzoek worden door den Burgemeester andere ambtenaren aan
gewezen. Een derde onderzoek wordt niet toegelaten.
Art. 6. Overmaat van ten hoogste tien ten honderd boven de aange
geven hoeveelheid heeft alleen bijbetaling der belasting ten gevolge. Over
maat van meer dan tien ten honderd wordt als overtreding ter zake van
belastingen beschouwd.
Art. 7. Tot voldoening der verschuldigde belasting, worden de volgende
termijnen gegeven:
voor sommen van tien gulden en daar beneden, drie dagen;
van lien tot en met vijftig gulden, acht dagen;
van vijftig lot en met honderd guldenveertien dagen
van honderd tot en met vijfhonderd gulden, ééne maand;
voor sommen boven de vijfhonderd gulden, vier maanden;
zij, aan welke een termijn van vier maanden gegeven wordt, moeien het
door hen verschuldigde in gelijke maandelijksche deelen afdoen.
Art. 8. Wanneer de belastingschuldige in gebreke blijft op den verschijn
dag aan zijne verpligting te voldoenverliest hij het genot der hem ge
geven termijnen, en moet hij de geheele door hem verschuldigde belasting
in eens en dadelijk voldoen. De invordering der achterstallige belasting ge
schiedt volgens de bepalingen der wet van 29 Junij 1851 (Staatsbl. N°. 85).
RAA DSBESLUIT
regelende de liefjing eener plaatselijke belasting op
liet brandhout te Legden
De GEMEENTERAAD van Ley den,
Gezien de 6 Titel der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad N°. 85).]
lleeft besloten
Er zal, te beginnen van het hieronder vermelde tijdstip, eene belasting
geheven worden op het brandhout van 1.per wisse brandhout, van
50 cents van 100 stuks takkenbossen ter dikte van 90 duimen in den om
trek en ten lengte van 1 elen van 5 cents per mud houtskolen. Meer
dere of mindere hoeveelheden naar evenredigheidwordende en daar
beneden voor de helft en daar boven voor een geheel berekend.
Deze belasting treedt in werking op den derden dag na dien, waarop het
besluit van heffing en de voorschriften betreffende de invordering zijn afge
kondigd.
VERORDENING
regelende de invordering eener plaatselijke belasting op het
brandhout binnen de gemeente Leyden
Art. 1. Wanneer de belasting ivordt geheven.
De belasting op het brandhout wordt ingevorderd bij den invoer binnen
de gemeente.
Art. 2. Wijze van verificatie.
De verificatie van het ingevoerd wordende brandhout geschiedt door meting.
De hoeveelheid wordt uitgedrukt bij wisse of cubiek el.
De meting van het brandhout in schepen en vaartuigen geladengeschiedt voor
aDen binnenlast;
b. De zeltingboorden en
c. Den bovenlasl.
Art. 3. Plaats van verificatie
Bij invoer van brandhout beneden de drie wissen, en bij invoer van
takkebossen geschiedt de meting of verificatie door de ambtenaren aan de
kantoren van toezigt en invorderingdaarboven door den hontmeter onder
toezigt van ambtenaren.
Art. 4. Hermeting.
Wanneer de eigenaar of invoerder vermeent dat zijne lading brandhout te
hoog is gemeten, kan hij hermeting aanvragen.
De hermeling geschiedt door twee ambtenaren, door den Burgemeester aan
te wijzen. Wanneer de meting te hoog blijkt geweest te zijn en liet verschil
minder dan gedeelte bedraagt, komen de kosten voor rekening van hem
die de hermeting beeft gevraagddoch als het verschil meer is dan komen
de kosten voor rekening van de gemeente; zullende het te veel betaalde aan
den eigenaar of invoerder moeten worden teruggegeven.
Bij bevinding van meer brandhoat dan bij de eerste meting, is de eigenaar
of invoerder vcrpligt, behalve de kosten der berraeting, bijbetaling te doen
der te min betaalde belasting.
Art. 5. Teruggave van betaalde plaatselijke belasting.
Teruggave van betaalde plaatselijke belasting voor brandhout, bij uitvoer,
geschiedt voor niet minder dan:
Brandhout, 2 wissen.
Takkebossen, 50 stuks.
Houtskolen, een mud.
Art. 6. Hoe lang men op de beivijzen van wettigen inslag
billetten krijgen kan.
Om op de bewijzen van wettigen inslag billetten te kunnen verkrijgen,
mogen zij niet ouder zijn dan zes maanden.
VERORDENING
op de invoering der belasting op bet brandhout, hetwelk
op den dag, ivaarop de nieuwe plaatselijke belasting
in werking zal komenopgeslagen zal zijn te Leyden,
Art. i. Van den bij de handelaars en neringdoenden in brandhout en
schippers, die brandhout verroeren, op den dag, waarop de nieuwe plaatse
lijke belasting op het brandhout in werking zal komen, aanwezigen voorraad
van brandhoat moet de belasting worden betaald.
Art. 2. Van dien voorraad moet door die bandelaars, neringdoenden en
schippers op den dag, waarop de nieuwe plaatselijke belasting op het brand
hout in werking zal komen, vóór negen ure des voormiddags, aan bet alge
meen kantoor van ontvangst eene schriftelijke aangifte gedaan worden. Van
het doen dier aangifte wordt bun een bewijs afgegeven.
Art. 3. De ambtenaren der plaatselijke belastingen zijn bevoegd, alle
winkels, werk en bergplaatsen, alsmede de met deze gemeenschap hebbende
bebouwde en onbebonwde erven van handelaars en neringdoenden in brand
hout, en schepen en vaartuigen met brandhout te onderzoeken, voor zooverre
art. 276 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad N°. 85) dit toelaat.
Bij het bevinden van overmaat, maken zij daarvan een proces-verbaal op,
hetwelk zij den belastingschuldige uitnoodigen te onderteekenen. Bij weige
ring dier onderteekening wordt dit in het proces-vermeld.
Art. 4. Wanneer dit onderzoek niet binnen de eerste acht dagen na bet
in werking komen van de belasting beeft plaats gehadstrekt dit tot bewijs
dat met de aangifte genoegen is genomen.
Binnen acht dagen na het eindigen van dien termijn of binnen acht dagen
nadat bet onderzoek heeft plaats gehadmoet de verschuldigde belasting vol
daan worden.
Art. 5. Het staat aan de belastingschuldigen vrij een tweede onderzoek,
op kosten van ongelijk, te eischen; zij moeten zich echter daaromtrent ver
klaren vóór het vertrek der ambtenaren, die in dat geval de noodige maat
regelen Demen tot bewaking der plaats, waar het onderzoek geschied is.
Tot dat onderzoek worden door den Burgemeester andere ambtenaren aan
gewezen.
Een derde onderzoek wordt niet toegelaten.
Art. 6. Overmaat van ten hoogsten tien ten honderd boven de aangegeven
hoeveelheid heeft alleen bijbetaling der belasting ten gevolge. Overmaat
van meer dan tien ten honderd wordt als overtreding ter zake van belastin
gen beschouwd.
Art. 7. Wanneer de belastingschuldige in gebreke blijft op den ver
schijndag aan zijne verpligting te voldoengeschiedt de invordering der
achterstallige belasting volgens de bepalingen der wet van 29 Junij 1851
(Staatsbl. K°. 85).
RAADSBESLUIT
regelende de heffing eener plaatselijke belasting op de
honden te Leyden.
De RAAD der Gemeente Leyden
Gezien art. 240 en 253 der Gemeentewet.
Heeft besloten:
Er zal, te beginnen met 1 Januarij 1857, eene belasting geheven worden
op alle honden, welke in de gemeente worden gehouden.
De belasting is verschuldigd door de eigenaars of bezitters der hondeninwoners
der gemeente zijnde of meer dan drie maanden verblijf daarin houdende.
Deze belasting bedraagt
voor eiken hond drie gulden 'sjaars, met uitzondering van bonden uit
sluitend gehouden
a. ten dienste van den landbouw of eenig bedrijf van nijverheid
1). ter bewaking van gebouwenerven of vaartuigen
c. door jagers, welke de jagt als beroep uitoefenen,
voor welke de belasting slechts twee gulden 'sjaars zal bedragen.
Van deze belasting zijn vrijgesteld
honden, toebehoorende aan kooplieden in honden (mits als zoodanig gepa
tenteerd)
honden beneden den leeftijd van twee maanden.
Het belastingjaar vangt aan met den 1 Januarij. Wanneer men in den
loop van bet jaar in het bezit komt van een of meer bonden waarvan de
de belasting nog niet js betaald, is de belasting verschuldigd:
ten volle, wanneer dit plaats heeft in de eerste zes maanden van het
jaar, en voor de helftwanneer dit plaats heeft in de laatste zes maanden
van het jaar.
Voor de helling dezer belasting wordt als eigenaar of bezitter, en mitsdien
als belastingschuldige gehouden, bet hoofd van het buisgezin, door een van
welks leden de bond gehouden wordt.
Personen op zich zei ven, bij anderen inwonende, zijn persoonlijk de belas
ting schuldig.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAL.