verkoopen van brood, hclzij van belast, hetzij van on belast graanmoeten daarvan vooraf ter plaatselijke secretarie schriftelijke aangifte doen, met vermelding der panden, waarin zij dat bedrijf willen uitoefenen; hun wordt daarvan een bewijs afgegeven. Art. 192. Alle ten verkoop bestemd brood is aan keuring on derworpen. Art. 193. Geen ander dan deugdelijk zamengesleldgoed be werkt en behoorlijk doorbakken brood mag ten ver koop worden aangeboden. Art. 194. ïlel roggebrood en, van de tarwebroodsoorten, het gebraakte of zoogenaamde hoogbrood mogen niet ver kocht worden dan duidelijk gemerkt met een cijfer, door Burgemeester en Wethouders aan de bakkers te geven. Art. 195. De bakkers en broodslijters moeten de wagens en manden, waarmede zij hun brood vervoeren of rond brengen, met hunne namen en bet hun, overeenkomstig art. 194 gegeven cijfer, duidelijk merken. Art. 196. In eiken broodwinkel moet eene schaal en het noodige gewigt voorhanden zijn, ten einde het brood aan de verbruikers, dit verlangende, voor te wegen. Art. 197. In de broodwinkels moeten de broodsoorten, aldaar verkrijgbaar, met opgave van den prijs, naar het ge wigt berekend, op een zwart bord, op eene van de straat leesbare wijze, vermeld staan. Art. 198. Een in plano gedrukt exemplaar van de bepalingen van dezen titel moet in de winkels der bakkers en broodslijters voorhangen, zoodat daarvan door de koopers gemakkelijk kennis kan worden genomen. Art. 199. Wanneer de broodkeurders, ter betere beoordeeling van eenig brood, noodig achten dit door te breken, door te snijden of mede te nemenmogen de bakkers of de broodslijters dit niet beletten. Art. 200. De bepalingen der artt. 192, 193, 194 en 195 zijn ook toepasselijk op het brood, dat, buiten de gemeente gebakken, daar binnen wordt gesleten. Art. 201. De broodkeurders, de beambten van politie en de ambtenaren der gemeentebelastingen maken van alle overtredingen der bepalingen van dezen titel op den ambtseed proces-verbaal op, aan den Burgemeester in te dienen. Art. 202. Aan de broodkeurders wordt de bevoegdheid toege kend, om met inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83) ter uitvoering van art. 192 en 193, de broodwinkels, de bakkerijen en de plaatsen, waar de bakkers en brood- slijters of rneelverkoopers bun brood of hun meel be waren, ten allen tijde binnen te treden. De bakkers en de broodslijLers zijn verpligt hun op de eerste aanmaning die plaatsen aan te wijzen. Art. 203. Met geldboete van één tot tien guldens worden ge straft de bakkers en broodslijters, welke de voorschrif ten der artt. 194 tot en met 199 niet hebben opge volgd. Gelijke straf wordt op het niet naleven der bepaling van art. 191 gesteld. Art. 204. Met geldboete van vijf tot vijf en twintig guldens en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk, worden de bakkers en de broodslijters ge straft, die in strijd met art. 193 gehandeld hebben. Art. 205. Bij veroordeeling wordt het afgekeurde brood ver beurd verklaard. Vierde Titel. Van het verkoopen van meel, suikergoed en grutterswaren. Art. 206. Alle personenwelke hun beroep maken van liet ma len van eenig graan of van het verkoopen van meel, suikergoed of grutterswaren, moeten daarvan vooraf schriftelijk ter plaatselijke secretarie aangifte doen, met vermelding der panden waarin zij dat bedrijf zullen uitoefenen. Hun wordt daarvan een bewijs afgegeven. Art. 207. Alle meel, suikergoed en grutterswaren, waaronder de uit onbelast meel gebakken en ten verkoop bestemde koeken mede begrepen zijn, zijn aan keuring onder worpen bij afkeuring moet het aan de keurders wor den medegegeven. Art. 208. Art. 165 is op deze keuring van locpassing. Art. 209. Overtreding van art. 206 wordt gestraft met eene geldboete van één tot tien guldens en weigering om het afgekeurde meel aan de keurders mede te geven met eene geldboete van vijf tot vijf en twintig guldens. Het afgekeurde meel wordt verbeurd verklaard. Art. 210. Aan de broodkeurders wordt de bevoegdheid toegekend om, met inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad N°. 83) ter uit voering van art. 207, de winkels en plaatsen waar de neringdoenden hun meel, suikergoed en hunne grut terswaren bewerken en bergen ten allen tijde binnen te treden. Art. 211. De broodkeurders, de beambten van politie en de ambtenaren der gemeentebelastingen maken van alle overtredingen der bepalingen van dezen titel op den ambtseed proces-verbaal op, aanjden Burgemeester in te dienen. Vijfde Titel. Van het verkoopen van visch. Art. 212. Versche, gezouten, gedroogde of gerookte zee- of riviervisch mag niet ten verkoop binnen de gemeente worden aangeboden, dan na door den keurmeester onder zocht en voor de gezondheid onschadelijk bevonden te zijn. Het bewijs daarvan moet in de winkels bij den visch verblijven. Art. 213. Die visch ter markt brengen zijn verpligt, van Kat wijk komende, aan de Witte, de Morsch of de Rijns- burgsche poort en van Noordwijk komende, aan de Mare poort, zich bij de ambtenaren der gemeente-belastingen aan te melden, ten einde legen consignatie, voor schip pers of voerlieden, van 50 en voor voetgangers van 10 cents een keurbillet te bekomen. Zij begeven zicli daar mede zonder oponthoud naar den op de markt aanwezigen keurmeester, ten einde door dezen hunne visch gekeurd worde. Op vertoon van dit billet door den keurmeester gestempeld en de gekeurde soort en hoeveelheid van visch vermeldende, wordt hun; doch alleen wanneer het gekeurde, met het binnen de gemeente gebragle, overeenkomt, bij hun vertrek deze geconsigneerde geld som teruggegeven. Art. 214. Versche vischwelke op den dag der keuring niet verkocht is, moet den volgenden dag op nieuw gekeurd worden. Art. 215. Afgekeurde visch wordt in eene schuit geworpen en ten spoedigste onder toezigt der politie naar eene daar toe bestemde plaats weggevoerd. Art. 216. Garnalen, oesters, mosselen, kreeften, krabben, paling en aal zijn aan dezelfde keuring onderworpen. Art. 217. De keurmeester is verpligt zoowel de winkels als de vischmarkt te bezoeken en met bedorven visch te handelen overeenkomstig art. 215. Art. 218. De verkoopers en rondventers van visch moeten aan de ambtenaren in art. 220 vermeld, wanneer deze dit vorderen, hunnen visch en hunne billetten van keu ring verloonen. Art. 219. Aan den vischkeurder wordt de bevoegdheid toege kend om, met in achtneming der bepalingen van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad N°. 83) ter uitvoering van de artt. 216 en 217, de winkels en plaatsen waar de neringdoenden hunnen visch, alsmede hunne garnalenoesters, mosselen, kreeften, krabben, paling en aal bergen, ten allen tijde binnen te treden, Art. 220. De keurmeester, de algemeene marktmeester, de be ambten van politie en de ambtenaren der gemeente belastingen maken van alle overtredingen der bepalingen van dezen titel op den ambtseed proces-verbaal op, aan den Burgemeester in te dienen. Art. 221. Met geldboete van één tot vijf guldens en gevangenis van één of twee dagen, te zamen of afzonderlijk, wordt overtreding van eenige bepaling van dezen titel gestraft. Zesde Titel. Van het verkoopen van melk. Art. 222. Geene melk mag langs de straal, op straf eener geldboete van één lot drie guldens, verkocht worden dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1856 | | pagina 76