De honden mogen niet anders dan gemuilband aan
karren of wagens gespannen worden.
Art. 104.
BÜ mistig weder of wanneer er sneeuw op de straten
ligt, moeten de paarden, hetzij los, hetzij voor rij- of
voertuigen gespannen, op straat van bellen voorzien zijn.
Art. 105.
De voerlieden moeten zorgen, dat hunne rijtuigen,
op straat stil staande, de passage niet belemmeren.
Art. 106.
De bestuurders van rij- of voertuigenvoor eene op
gehaalde brug komende, mogen deze niet overrijden,
dan nadat de op bet nederlaten der brug wachtende
voetgangers daarover zijn gegaan.
Art. 107.
Lij het aan- en uilgaan van openbare bijeenkomsten,
van welken aard ook, zijn de bestuurders van rijtuigen,
welke personen derwaarts geleiden of van daar afhalen
verpligtden door de politie aantewijzen kant op te rijden.
Wanneer geene andere bevelen gegeven worden, mo
gen, bij bijeenkomsten in de schouwburgzaalde rij
tuigen alleen komen van de zijde der Turfmarkt; bij
bijeenkomsten in de gehoorzaal op de Lreedeslraat, van
de zijde van het Raadhuis, eu bij die in het gebouw
der Maatschappij lot Nut van 't Algemeen, van de zijde
der Breedestraat. Zij moeten naar de tegenovergestelde
zijde wegrijden.
Art. 108.
Zij mogen elkander niet voorbij rijden, maar moe
ten naar de orde in welke zij staan hunne personen uit
zetten of opnemen.
Dadelijk daarop rijden zij weg. Ook mogen zij zich
niet buiten de rij plaatsen, tenzij om personen op te ne
men welke vóór den afloop der bijeenkomst moglen
willen vertrekken.
Art. 109.
Gelijke maatregelen als in de beide vorige artikelen
vastgesteld zijn, worden ook bij feesten en partijen,
door bijzondere personen te geven, in acht genomen,
wanneer de Burgemeester dit in het belang der open
bare veiligheid noodig|aacht.
Art. 110.
Wanneer bij bijzondere gelegenheden, ter voorko
ming vau ongelukken door de politie bepalingen om
trent bet rijden of verblijven van rijtuigen op straat
gemaakt wordenzijn de bestuurders van rij- en voer
tuigen verpligt zich daaraan tc onderwerpen.
Art. 111.
Niemand mag karren of wagens, door beesten gelrok
ken, of ook wel losse paarden op straat alleen laten dan
behoorlijk aan hekken of palen voor een huis vastgemaakt.
Art. 112.
Men mag noch met handwagens noch met wagens
door beesten getrokken, anders dan om personen op te
nemen of af te zetten of voor andere rijtuigen te wijken
op de kleine straalsteenen rijden. Kinderwagentjes al
leen zijn uitgezonderd.
Art, 113.
Het is verboden meer dan cén paard aan de hand te
leiden, wanneer zij niet behoorlijk aan elkander zijn
vastgebonden.
Art. 114.
Overtreding van eenige bepaling der elf voorgaande
artikelen wordt gestraft met geldboete van drie tot vijf
en twintig guldens en gevangenis van één lot drie
dagen, te zamen of afzonderlijk.
VIERDE AFDEELING.
Van honden en andere beesten.
Art. 115.
Slieren mogen niet vervoerd worden dan van knie
banden voorzien en aan een touw, hetwelk door een
behoorlijken geleider moet worden vastgehouden.
Art. 116.
Het is verboden, zonder vergunning van den Ge
meenteraad paardenezels, runderenkalveren, varkens
schapen, lammeren, bokken of geiten te laten los loo-
pen of al of niet vastgebonden op gemeentegrond tc
laten grazen of weiden. Het drijven van vee is hieron
der niet begrepen.
Art. 117.
Overtreding van eene bepaling der twee voorgaande
artikelen wordt, voor zooverre daartegen bij de alge-
meene strafwet geene straf is bedreigdgestraft met
geldboete van drie tot vijf en twintig guldens en gevan
genis van één lot drie dagen, tc zamen of' afzonderlijk.
Art. 118.
Paarden, ezels, runderen, kalveren, varkens, scha
pen, lammeren, bokken of geiten, los en zonder gelei
der aangetroffen wordende, worden geschut en voor
rekening des eigenaars onderhouden.
Art. 119.
Het geschutte vee, hetwelk niet, binnen acht dagen
na oproeping des eigenaars in de dagbladenis afge
haald wordt in het openbaar verkocht. De opbrengst
wordt, na aftrek van alle kosten en van de opgelegde
boeten, in de gemeentekas gestort en aan den eigenaar,
wanneer deze zich binnen den tijd bij de wet voor
verjaring gesteld aanmeldt, uitbetaald.
Art. 120.
Behalve op de hondenmarkl is bet verboden bonden,
welke niet aan karren of wagens gespannen zijn, op
straat vast te leggen.
Art. 121.
Het is verboden bondon of eenige andere beesten op
straal te tergen of te mishandelen.
Art. 122.
Van 1 October tot 31 Maart is het van elf ure des
avonds lot des ochtends ten zes ure en gedurende de
overige maanden des jaars is het van twaalf' ure des
avonds tot des ochtends ten vijf ure verboden zijne
honden op straat te laten losloopen, buiten toezigt des
eigenaars of van iemand van zijnentwege.
Art 123.
Niemand mag honden, welke hij als trekdieren ge
bruikt, laten losloopen.
Art. 124.
Overtreding van eenige bepaling der vier voorgaande
artikelen wordt gestraft met eene geldboete vau drie
lot zes guldens.
Art. 125.
Honden, welke in strijd met de arlt. 122en 123losloo
pen, worden opgevangen en, wanneer zij niet binnen
48 uren door den eigenaar, die voldaan heeft aan art.
254 van bet Wetboek van Strafvordering, opgeëischt zijn
afgemaakt.
Art. 126,
Gedurende den lijd door Burgemeester en Wethouders
te bepalen, mogen honden niet anders dan behoorlijk
gemuilband op straat gelalen worden. Van die muilbau-
deuuit ijzer of koper te vervaardigenzal een model op
liet bureau van politie te bezigtigen zijn.
Art. 127.
Alle honden, welke gedurende den door Burgemeester
en Wethouders bepaalden tijd zonder voldoenden muil
band op straat gevonden worden, moeten door de beamb
ten van politie opgevangen of, als die opvanging te moei-
jclijk is, afgemaakt worden.
Art. 128.
Houders van honden, welke niet behoorlijk gemuil
band op straat gevonden en niet afgemaakt zijn, wor
den gestraft met eene geldboete van drie tot vijf gul
dens en gevangenis van éénen dag, te zamen of afzon
derlijk. Art. 129.
Alle honden, die opgevangen en binnen 48 uren
niet opgeëischt zijn, worden door of van wege de po
litie afgemaakt. Art. 130,
Door of van wege de politie worden mede terstond
afgemaakt, waar zij ook gevonden worden, alle hon
den, die dol zijn of vermoed worden dol te zijn, ge
lijk ook alle honden, die gebeten zijn door eenen hond,
die dol is of vermoed wordt dol te zijn.
Art. 131.
Andere beesten, gehelen door eenen hond die dol
is of vermoed wordt dol te zijn, worden, als zij op
straat worden gevonden, in eene door den Burgemeester
aan te wijzen plaats afzonderlijk opgesloten lot dat alle
gevaar, volgens eene door een veearts af te geven ver
klaring, geacht moet worden geweken te zijn. Bij
ontdekking van watervrees bij gemelde beesten zorgt
de politie dat zij terstond worden afgemaakt.
Art. 132.
Elke houder van eenen hond of eenïg ander beest
hetwelk gebeten is door eenen hond, die dol is of ver
moed wordt dol te zijn, is verpligt daarvan terstond
aan de politie aangifte te doen. Bij verzuim daarvan
wordt hij gestraft met eene geldboete van drie tot vijf
guldens en gevangenis van één of twee dagen, te zameu
of afzonderlijk.
Art. 133.
Houders van honden of andere beestenwelke in de
gevallen verkeeren, bij de artt. 130 en 131 vermeld,
zijn verpligt die beesten, op de eerste aanmaning der
politic, aan deze af te geven. Bij weigering worden
zij gestraft met eene geldboete van vijf en twintig
guldens en gevangenis van één lot drie dagen, te za
men of afzonderlijk.
Na die afgifte blijven die bonden of andere beesten
onder toezigt der politie, lol dat uit eene door eenen
veearts af te geven verklaring biijke, dat alle gevaar
geweken is.
Zoodra zich verschijnselen van dolheid bij hen open-