gelegen en door korenmolenaars of hunne knechts gebruikt wordendemitsgaders hunne woonhuizen en die hunner knechtszijn aan het onderzoek en de peiling der beambten van de plaatselijke belastingen onderworpenvoor zoo verre art. 276 der wet van 20 Junij 1851 (Staatsblad nc. 85] dit toelaat. Art. 23. Het graan of meel op den korenmolen voorhanden moet door bewijzen gedekt zijn. Het belaste of van de belasting vrijgestelde graan of meeldat gevonden wordt op of in de bij art. 22 genoemde gebouwen moet door het vereischte bewijs van betaalde plaatselijke belasting of door een consent-billet zyn gedekti met uit zondering nogtans van eene hoeveelheid van vijf ponden meel, welke voor huishou delijk gebruik in de woning van den korenmolenaar of in die van zijne knechts mag gevonden worden. Art. 24. Verbod van heimelijke bergplaatsen Heimelijke bergplaatsen op korenmolens, of andere plaatsen in art. 22 vermeld, welke door verdubbeling van zolder, muur of op eene andere wijze aan het open oog zijn onttrokken of voor de beambten ontoegankelijk gemaaktzijn verboden. Art. 26. Vcrpligtingen der molenaars gedurende de peiling De korenmolenaars moeten de hoeveelheid en de soort van het harde graan mitsgaders het gemalen graan of meel, op of in hunne lokalen voorhanden, aan de beambten hij de peiling of het onderzoek naauwkeurig opgeven, het harde van het gemalen, en voor zoo verre zij tevens mout malen, rijst, gerst of haver pellen of malenhet gemoutene of met mout vermengde graan of daarvan gekomen meel en de gepelde of gemalen rijst, gerst of haver en het daarvan afkomstige meel van het overige graan of meel afgescheiden houdende billetten aan de beambten overgeven, en voorts zorgen, dat zij, of iemand van hunnentwege, die bekwaam is het noodige te verrigtente huis of aan den korenmolen zyn. Zij zijn mede verpligt, bij gezegde peiling of onderzoek de in bewerking zijnde partijen graan onverwijld af te werken, en de zakken met den voorhanden voor raad in zoodanige orde te plaatsendat, zonder verplaatsing, zoowel de zakken met bet aanwezige ongemalen graan als die met bet meelde zemelen en den afval elk afzonderlijk kunnen worden opgenomen en geteld. Gedurende de peiling mogen zij geene nieuwe partij graan beginnen te malen. Art. 26. Bevinding van over- of ondcrwigt Het gevonden wordende graan of meel wordt bij de peiling door de beambten onder uitnoodiging aan den korenmolenaar of zijnen knecht om bij die verrigting tegenwoordig te zijn, gewogen. Wanneer de hoeveelheid van eenige, hoezeer anders door een behoorlijk bewijs van betaalde plaatselijke belasting of consent- billet gedekte partij, betzij op den molen of in eenig ander in art. 22 vermeld lokaal, gebouw of bergplaats, betzij op des korenmolenaars voer- of vaartuig mogt worden bevonden in gewigt niet overeen te stemmen met het bewijs van betaalde belasting of bet consentbilletmag, bij ontdekking van meer, dit ver schil geen vier ten honderd te boven gaan. Bij bevinding van minder belast graan of meel van belast graan, mag dit ver schil niet meer dan drie ten honderd bedragen. Wanneer bet overwigt meer dan vier en het onderwig) meer dan drie ten hon derd bedraagt, wordt het beschouwd als of de partij geheel van geen bewijs of billet voorzien ware. Bij bevinding van meer belast graan of meel, doch in eene mindere hoeveelheid dan vier ten honderd der partij, heeft dit alleen aanvulling der belasting ten gevolge. Art. 27. Herweging. De partij belast graan of meel, waarop een verboden teveel of tekort ge vonden ismoet door de beambten verzegeld en naar de waag gebragt worden len eindedes gevorderdaldaar te worden herwogen. Dit een en ander kan echter worden nagelaten, wanneer de korenmolenaar of zijn knecht, bij de weging op den korenmolen tegenwoordig zijnde, geene her weging vordertwaaromtrent zij zich onmiddelijk na de weging moeten verklaren. Art. 28. Verpligtingcn bij het malen in acht te nemen De korenmolenaars zijn verpligt het bewijs van betaalde plaatselijke belasting bij het belaste, even als bet consent-billet bij bet van de belasting vrijgestelde en bij bet van buiten ter maling volgens art. 6 ingevoerde graan, te doen verblijven. Onmiddelijk vóór het ter maling uitstorten van eiken zak eener partij graan, moeten zij op de binnenzijde van het bewijs van betaalde belasting of van het consent-billet daartoe beboorendeen wel over de geheele lengte van bet billet, met rood krijt stellen eene duidelijke en zigtbare streep, en halen zij wijders, bij het uitstorten van den laatsten zak der partij, na ook voor dien zak eene streep als voren te hebben gesteld, tevens over de geheele lengte, dwars door de aldus uitgedrukte strepen, eene soortgelijke streep, ten blijke dat de geheele partij is uitgestort. Wanneer derhalve de partij graan uit niet meer dan eenen zak be staatbewijzen zij bet ter maling uitstorten daarvan door bet als voren stellen van twee elkander kruisende strepen. Het is verboden ongemalen of niet in de molenkaar gestort graan te dekken door een op vermelde wijze gemerkt bewijs of consent-billetzoo wel als gemalen of in de molenkaar uitgestort graan te dekken door eeu aldus niet gemerkt billet. Art. 29. jifvoer van een gedeelte eener partij gemalen graan. Wanneer van eene aan den korenmolen aanwezige partij graan een gedeelte gemalen is en de korenmolenaar door windstilte of andere omstandigheden verhinderd wordt geheele partij af te malenkan het gemalene worden afgevoerdmits voorzien van een consent tot geleide, dat aan het algemeen kantoor van ontvangst moet worden aangevraagd. De aan den korenmolen aanwezige beambte maakt alsdan van dien afvoer op de keerzijde van het bewijs van betaalde belasting of consent-billet melding en teekent het consent tot geleide af, zooals bij art. 11 dezer verordening is bepaald. Die afvoer is mede onderworpen aan de uren bij dat artikel voorgeschreven. VIJFDE HOOFDSTUK. Bepalingen omtrent onbelast graan. Art. 30. Onderzoek in de panden van molenaars van onbelast graan Alle pandenwaarin zich molens bevinden die gebruikt worden tot het malen van onbelast graan door personenwelke daarvan hun beroep makenen alle bak kerijen van hrood van onbelast graan, zijn aan het onderzoek der beambten onder worpen voor zoo verre art. 276 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85) dit toelaat. De eigenaars of gebruikers zijn verpligt, binnen 14 dagen na de afkondiging dezer verordening en in het vervolg binnen 14 dagen, nadat zij dat beroep aangevangen hebben uit te oefenenaan het algemeen kantoor van toezigt van elk zoodanig pand schriftelijke aangifte te doen, met opgave van de soort, de ligging en het gebruik. Door onbelast graan wordt in deze verordening verstaan: rijst, boekweit, gerst, gruttenhavererwtenwikkenboonen en kastanjes. Art. 31. Hoeveel belast graan aldaar ten hoogste mag gevonden worden. Bij onderzoek der panden waarin zich een molen bevindt, aangegeven tot het uitsluitend malen of breken van onbelast graan, of eene bakkerij van brood van onbelast graan, mag geene grootere hoeveelheid belast graan of meel van belast graan dan van vijf ponden gevonden worden. ZESDE HOOFDSTUK. Van de verpligtingen der brood-, beschuit- en koekbakkers en der verkoopers van meel van belast graan. Art. 32. Verkoop van meel en brood door bakkers en meelverkoopers aan elkander. De bakkers en meelverkoopersaan elkander broodgebak of meelgemaakt of afkomstig van belast graan, overdoende, zoodanig dat die overdragt bij de peilre- kening in aanmerking komt, moeten zich voorzien van een consent-billet, hetwelk echter niet wordt uitgereikt, dan nadat door den afleveraar aan den outvanger een bewijs van wettigen inslag, niet ouder zijnde dan zes weken na de afteekening van den afvoer van den molen of van den inslag, is vertoond. De vervoerd wor dende hoeveelheid wordt door den ontvanger op de keerzijde van het billet afgeschreven. Art. 33. Deeg voor brood van particulieren ter bakking ingeslagen. De broodbakkers mogen geen deeg voor brood, boven eene hoeveelheid van 15 pondennoch eenig meelboven eene hoeveelheid van 5 pondenvan eenig inge zeten ter bakking inslaan dan voorzien van een consentbillet. Geringere hoeveelheden mogen zij niet inslaan dan voorzien van een door den eigenaar geteekend billet van dezen inhoud: De ondergeteekende beeft den bakker ter bakking bezorgd ponden gekneed brood ofponden meel. Te den Art. 34. Peiling bij de bakkers en meelverkoopers en aangifte hunner lokalen. De brood-, beschuit- en koekbakkerijenmeelverkooperijen en verdere gebouwen, bij brood-, beschuit- en koekbakkers of meelverkoopers in gebruik, zijn aan peiling en onderzoek der beambten onderworpen, voor zoo verre art. 276 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad N°, 85) dit toelaat. Die bakkers en meelverkoopers zijn verpligt, binnen acht dagen na de afkon diging dezer verordeningaan het algemeen kantoor van ontvangst schriftelijke opgave van die gebouwen en waar deze gelegen zijn te doen. Die de2e gebouwen uitbreidt of verkleint of eene bakkerij of meelverkooperij begint of dat bedrijf laat varenis mede verpligt binnen acht dagennadat hij daarmede begonnen is of het heeft laten varen, opgave aan dat kantoor te doen. Art. 35. Over do billettentot dekking van het gevonden meel deeg brood en gebak vcreischt wordende. Het bij hen gevonden meeldeegbrood of gebak gemaakt of afkomstig van belast graanmoet door behoorlijke bewijzen of billetten gedekt zijn. Deze bewijzen of billetten zijn niet langer van kracht dan gedurende zes weken na den afvoer van den korenmolen of na den dag van den inslag. Art. 36. Overwigt. Bij peiling bij de bakkers of meelverkoopers mag geene meerdere hoeveelheid brood, gebak, of meel worden bevonden, dan de bewijzen van betaalde plaatselijke belasting of de consent-billetten van inslag aanwijzenbehoudens een verschil van tien ten honderd. BÜ gezegde peiling wordt geen meel noch deeg, hetwelk de bakker opgeeft hem door een ingezeten ter bakking te zijn bezorgd, als zoodanig beschouwd dan wanneer hetovereenkomstig art. 33 dezer verordeningvan een consent billet of billet des eigenaars voorzien is. Dit billet is tot dekking van dus danig brood of meel niet langer dan twee dagen na de dagteekening van kracht. Art. 37. Bij de peiling en het onderzoek worden honderd ponden meel van belast graan gerekend gelijk te staan met: 100 ponden ongebuild meel van tarwe. 100 spelt. 100 tnrksche tarwe. 100 rogge. 79 gebuild tarwe. 79 spelt. 42 turksche tarwe. 67 rogge. 137 ongebuild brood van tarwe. 137 spelt. 188 turksche tarwe. 144 t> rogge. 109 gebuild tarwe. 109 spelt. 100 rogge en koek. 88 hard scheeps tarwe- en Israëlitisch paaschbrood. 79 fijne beschuit en kleingoed. Art. 38. Intrekking der billetten bij de peiling. Al de bewijzen en billetten worden bij de peiling ingetrokken en vervangen door een bewijsbillet om de gevonden hoeveelheid meeldeegbrood of gebak te dekken. Dit bewijs is gedurende zes weken van kracht. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de ternggave der belasting. Art. 39. Teruggave der belasting van graan bestemd tot beestenvoeder. Er beeft teruggave van de belasting plaatswanneer belaste granen bestemd zijn tot mesting of voeder voor vee, hetwelk zich op stallen binnen deze gemeente bevindt, mits, na de maling van bet biertoe aangegeven graan, het daarvan ge komen meel door een' beambte der plaatselijke belastingen aan den korenmolen kosteloos met droog zand zij vermengd, welke vermenging nimmer meer dan twee en een half pond op elke honderd ponden meel mag bedragen. De beambte met de vermenging belast maakt daarvan op den rug van bet bewijs melding. Op vertoon daarvan geeft de ontvanger, tegen intrekking van het bewijs, de betaalde belasting aan den belanghebbende terng. Op dit bewijs geschiedt geene teruggave meer na den vierden dag der maand volgende op die in welke bet graan afgeleverd is. Art. 40. Bij uitvoer geldige bewijzen. Bij nilvoer van brood, beschuit, koek of ander gebak, gemaakt van belast graan gelden de billetten bij de artt. 35 en 38 vermeldgedurende den aldaar bepaal den tijd als bewijzen van wettigen inslag. Wanneer meel of brood van verschillende soorten van belast graan afkomstig iswordt alleen de belasting van de minste soort teruggegeven. Bij vermenging met onbelast meel wordt niets teruggegeven. Art. 41. Voor welke hoeveelheid geene belasting wordt teruggegeven Geene belasting wordt teruggegeven, wanneer de uitgevoerd wordende hoeveel heid minder dan vijf pond bedraagt. ACHTSTE HOOFDSTUK. Algemeene Bepalingen. Art 42. Vervoer van meel. Geen meel van belast graan mag, boven de hoeveelheid van tien ponden, binnen deze gemeente worden vervoerd dan voorzien van een consent-billet. Yastgesteld door den Raad der gemeente Leyden in de openbare Vergadering van den 1 December 1855 en gewijzigd in de openbare Raadsvergadering van den 24 daaraanvolgende. De Burgemeester van LIMBURG STIRUM. De Secretaris v. PUTTKAMMER. En is biervan afkondiging geschiedt waar bet behoort, den 31 December 1865. Burgemeester en Wethouders van Leyden tan LIMBURG STIRUM. De Secretaris, v. PUTTKAMMER. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1856 | | pagina 8