Art. 25.
De korenmolenaars moeten de hoeveelheid en de soort
van het harde graan, mitsgaders het gemalen graan
of meel, op of in hunne lokalen voorhanden, aan de
beambten bij de peiling of het onderzoek naauwkeu-
rig opgeven, het harde van het gemalen, en voor zoo
verre zij tevens mout malen, rijst, gerst of haver pel
len of malen, het gemoutene of met mout vermengde
graan of daarvan gekomen meel en de gepelde of gemalen
rijst, gerst of haver en het daarvan afkomstige meel
van het overige graan of meel afgescheiden honden, de
billetten aan de beambten overgeven, en voorts zor
gen, dat zij, of iemand van hunnentwege, die be
kwaam is hel noodige te verrigten, te huis of aan
den korenmolen zijn.
Zij zijn mede verpligt, bij gezegde peiling of on
derzoek, de in bewerking zijnde partijen graan on
verwijld af te werken, en de zakken met den voor
handen voorraad in zoodanige orde te plaatsen, dat,
zonder verplaatsing, zoowel de zakken met het aan
wezige ongemalen graan als die met het meel, de
zemelen en den afval, elk afzonderlijk, kunnen wor
den opgenomen en geteld.
Gedurende de peiling mogen zij geene nieuwe partij
graan beginnen te malen.
Art. 26.
Het gevonden wordende graan of meel wordt bij
de peiling door de beambten, onder uitnoodiging aan
den korenmolenaar of zijnen knecht om bij die ver-
rigting tegenwoordig te zijn, gewogen. Wanneer de
hoeveelheid van eenigehoezeer anders door een
behoorlijk bewijs van betaalde plaatselijke belasting of
consentbillet gedekte partij hetzij op den korenmolen of
in eenig ander in art. 22 vermeld lokaal, gebouw of
bergplaatshetzij op des korenmolenaars voer- of
vaartuig, mogt worden bevonden in gewigt niet over
een te stemmen met het bewijs van betaalde belasting
of het consentbillet, mag, bij ontdekking van meer,
dit verschil geen vier ten honderd te boven gaan.
Bij bevinding van minder belast graan of meel van
belast graan, mag dit verschil niet meer dan drie
ten honderd bedragen.
Wanneer het overwigt meer dan vier en het onderwigt
meer dan drie ten honderd bedraagt, wordt het be
schouwd als of de partij van geen bewijs of billet
voorzien ware.
Bij bevinding van meer belast graan of meel, doch
in eene mindere hoeveelheid dan van vier ten honderd
der partijheeft dit alleen aanvulling der belasting
ten gevolge.
Art. 27.
De partij belast graan of meel, waarop een ver
boden teveel of tekort gevonden ismoet door de
beambten verzegeld en naar de waag gebragt worden,
ten einde, des gevorderd, aldaar te worden herwogen.
Dit een en ander kan echter worden nagelaten,
wanneer de korenmolenaar of zijn knecht, bij de we
ging op den korenmolen tegenwoordig zijnde, geene
herweging vordert, waaromtrent zij zich onmiddellijk
na de weging moeten verklaren.
Art. 28.
De korenmolenaars zijn verpligt het bewijs van be
taalde plaatselijke belasting bij het belaste, even als
het consent-billet bij het van de belasting vrijgestelde
en bij het van buiten ter maling volgens art. 6 inge
voerde graan, te doen verblijven.
Onmiddellijk vóór het ter maling uitstorten van
eiken zak eener partij graan, moeten zij op de bin
nenzijde van het bewijs van betaalde belasting of van
het consentbillet daartoe behoorende, en wel over de
geheele lengte van het billet, met rood krijt stellen
eene duidelijke en zigtbare streep, en halen zij wij
ders bij het uitstorten van den laatsten zak der partij
na ook voor dien zak eene streep als voren te heb
ben gesteld, tevens over de geheele lengte, dwars door
de aldus uitgedrukte strepen, eene soortgelijke streep,
ten blijke dat de geheele partij is uitgestort. Wan
neer derhalve de partij graan uit niet meer dan éénen
zak bestaat, bewijzen zij het ter maling uitstorten
daarvan door het als voren stellen van twee elkan
der kruisende strepen.
Het is verboden ongemalen of niet in de molenkaar
gestort graan te dekken door een op vermelde wijze
gemerkt bewijs of consentbillet, zoo wel als gemalen
of in de molenkaar uitgestort graan te dekken door
een aldus niet gemerkt billet.
Art. 29.
Wanneer van eene aan den korenmolen aanwezige
partij graan een gedeelte gemalen is en de koren
molenaar door windstilte of andere omstandigheden
verhinderd wordt de geheele partij af te malen, kan
het gemalene worden afgevoerd, mits voorzien van
een consent tot geleide, dat aan het algemeen kan
toor van ontvangst moet worden aangevraagd.
De aan den korenmolen aanwezige beambte maakt
alsdan van dien afvoer op de keerzijde van het bewijs
van betaalde belasting of consentbillet melding en
teekent het consent tot geleide af, zooals bij art. 11
dezer verordening is bepaald. Die afvoer is mede onder
worpen aan de uren bij dat artikel voorgeschreven.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Art. 30.
Alle panden, waarin zich molens bevinden, die
gebruikt worden tot het malen van onbelast graan door
personen, welke daarvan hun beroep maken, en alle
bakkerijen van brood van onbelast graan, zijn aan
het onderzoek der beambten onderworpen. De eige
naars of gebruikers zijn verpligt, binnen 14 dagen
na de afkondiging dezer verordening en in het ver
volg binnen 14 dagen, nadat zij dat beroep aange
vangen hebben uit te oefenen, aan het algemeen kan
toor van toezigt van elk zoodanig pand schriftelijke
aangifte te doen, met opgave van de soort, de
ligging en het gebruik.
Door onbelast graan wordt in deze verordening ver
staan: rijst, boekweit, gerst, grutten, haver, erwten,
wikken, boonen en kastanjes.
Art. 31.
Bij onderzoek der panden waarin zich een molen
bevindt, aangegeven tot het uitsluitend malen of bre
ken van onbelast graan, of eene bakkerij van brood
van onbelast graan, mag geene grootere hoeveelheid
belast graan of meel van belast graan dan van vijf
ponden gevonden worden.
ZESDE HOOFDSTUK.
Art. 32.
De bakkers en meelverkoopersaan elkander brood
gebak of meel, gemaakt of afkomstig van belast graan,
overdoende, zoodanig dat die overdragt bij de peilre-
kening in aanmerking komtmoeten zich voorzien van
een consentbillethetwelk echter niet wordt uitge
reikt dan nadat door den afleveraar aan den ontvan
ger een bewijs van wettigen inslag, niet ouder zijnde
dan zes weken na de afteekening van den afvoer van
den molen of van den inslag, is vertoond. De ver
voerd wordende hoeveelheid wordt door den ontvanger
op de keerzijde van het billet afgeschreven.
Art. 33.
De broodbakkers mogen geen deeg voor brood
boven eene hoeveelheid van 15 ponden, noch eenig
meel, boven eene hoeveelheid van 5 ponden, van
eenig ingezeten ter bakking inslaan dan voorzien
van een consentbillet.
Geringere hoeveelheden mogen zij niet inslaan dan
Verpligtingen der korenmolenaars gedurende de peiling.
Bevinding van over- of onderwigt.
Herweging.
Verpligtingen bij het malen in acht te nemen.
Afvoer van een gedeelte eener partij gemalen graan.
Bepalingen omtrent onbelast graan.
Onderzoek in de panden van molenaars van
onbelast graan.
Hoeveel belast graan aldaar ten hoogste
mag gevonden worden.
"Van de verpliglingen der brood-beschuit
en koekbakkers en der verkoopers van
meel van belast graan.
Verkoop van meel en brood door bakkers en meel-
verkoopers aan elkander.
Deeg voor brood van particulieren ter bakking
ingeslagen.