gangers gevaarlijk is gewordenbevelen burgemeester en Wet
houders de herstelling of verbetering van zoodanig gebouw door
den eigenaar binnen een bepaalden tijd te bewerkstelligen. Na
verloop daarvanzonder dat aan dien last voldaan isof zelfs
voorloopig, nemen Burgemeester en Wethouders zoodanige maat
regelen als zij voor de veiligheid der voorbijgangers en der
naburige gebouwen noodig oordeeleü.
«Art. 2. Alle gebouwen, aan pleinen, straten, stegen, gan
gen of poorten uitkomende, moeten van goede goten, loopende
langs het dak en van daar naar beneden op de straat, voorzien
zijn. Niemand mag het water van zijn dak langs de muren op
den publieke grond doen afloopen.
Art. 5. Geene woonhuizen mogen ingerigl of gebruikt wor
den tol pakhuizen, tot bergplaatsen van granen of van andere
goederen, of tot werkhuizen, fabrieken of stallingen, zonder
voorafgaande vergunning van Burgemeester en Wethouders.
Deze vergunning wordt verleend wanneer bij onderzoek van
het pand en na verhoor of oproeping der burenvoldoende is
geblekendat het sterk genoeg is voor het bedoelde oogmerk
en de naastbelendende gebouwen door zoodanig gebruikaf
wijkende vau de laatste beslemming van het pandniet zullen
worden gehinderd of benadeeld.
Bijaldien zonder vergunning of na weigering daarvan, zooda
nig woonhuis als pakhuis, werkhuis, fabriek of stalling wordt
gebruikt of hiertoe aangelegd, moet dat pand dadelijk, na ge
dane aanzegging van wege den Burgemeester, weder in een' be
woonbaren staat gebragt wordenen wordt al hetgeen daarin
bereids in strijd met deze verordening mogt geplaatst zijndes
noods van gemeentewege weggevoerd.
«Art. 4. Geene gebouwen mogen aan eenige pleinenstraten,
stegengangenpoorten of aan het water gebouwd worden
zonder voorafgaande vergunning van Burgemeester en Wet
houders.
Deze nemen ten spoedigste den grond op, waarop men voor
nemens is een gebouw te plaatsenen voegen bij het geven van
de vergunning zoodanige bepalingen als met het belang der inge
zetenen in het algemeen en met dat der naaste buren in het
bijzonder overeenkomen.
«Art. 5. Het is verboden hel zand, dat bij herstelling der
straten daarop gestrooid wordt, gedurende de vier eerste weken
daar af te vegenzoo mede de straten te schrobben of met
water te overgietenzoolang het vriest.
Men is verpligt bij het plaatsen van mest vóór keldergaten bij
vorst, dien zoo te leggen dat de passage niet belemmerd wordt,
terwijl die bij het doorgaan van den dooi dadelijk moet worden
opgeruimd.
Elk bewoner of bruiker van een pand is verpligt, bij gladheid
der stralen, op aanzeggen van wege den Burgemeester, dadelijk
zand asch of turfmolm op de geheele breedte der kleine straat-
sleenen te strooijen zoo ver als elk huis of erf zich langs de
straat uitstrekt, en in voldoende hoeveelheid om de gladheid
weg te nemenverderbij het werpen van sneeuw uit goten of
van daken, verhevenheden en binnenplaatsen, zorg te dragen
dat dit geschiede zonder belemmering van de passage en zonder
gevaar voor voetgangers of rijtuigenen dat de uitgeworpen
sneeuw dadelijk in de naastbijzijnde gracht worde gebragt. Het
werpen der sneeuw van de sloepen op de straat of van de kleine
steenen op de groote steenen is verbodenterwijl bij doorgaand
dooiweder, op aanzeggen van wege den Burgemeester, door den
bewoner of bruiker van eenig pand, al de sneeuw van de straat,
zoo ver als elk gebouw of erf zich daar langs uitstrekt, ter ge
heele breedte van de straat, zoo zij aan eene zijde, en ter halver
breedte, zoo zij aan beide zijden bebouwd is, moet opgeruimd
en in de naastbijzijnde gracht gebragt worden.''
Bij de deliberalien over art. 6 wordt door het lid Taets vau
Amerongen als motie van orde voorgesteld hier deze deliberalien
te eindigen en de Commissie te verzoeken inmiddels art. 6 in
nadere overweging te nemen.
En wordt dit voorstel aangenomen met 9 tegen 7 stemmen,
zijnde die van de leden Luzac, Sikkel Groos, Ysselsteyn, ten
Sande, Lisman, Iluyser en Kranlz.
Waarna de Vergadering is gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij vau J. G. I.A LAB.