kcnrden zij nog gewigtige wijzigingen noodig in die bepalingen dezer voor- dragtdie meer of min tegen het vooropgezette beginsel aandruisschen. Andere ledenofschoon ook gestemd voor de vrijheid en de autonomie der kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid, konden niet geheel in de hiervoren staande beschouwing deelen. Wel beaamden zij heigeen omtrent de onmogelijkheid van eensklaps een beter stelsel te verkrijgen gezegd is, maar juist daarom konden zij zich ten volle met het voorgedragen ontwerp vereenigen, waarbij het beginsel dat »de ondersteuning der armen is een zedelijke pligt" rustende op de vrijwillige liefdadigheid, voor zoover het huns inziens nu toepasselijk kan zijn, wordt aangenomen. Week het ontwerp van "het zuiver beginsel der Christelijke liefdadigheid eenigzins af, dit had eensdeels ten oorzaak de verpligting van den Staat om over den stand der armoede een wakend oog te houden; anderdeels omdat het onmogelijk is eensklaps tot dat zuivere beginsel over te gaan zonder belangrijke kwetsing van belangen. Eindelijk waren er nog leden, die dit ontwerp ten eenen male afkeurden. Naar hun inzien zijn in het armbestuur kracht en eenheid volstrekt noodza kelijk en om deze te bereiken moesten ook de kerkelijke en bijzondere in stellingen in deze wet aan de noodige bepalingen onderworpen worden. Vol- lcomene bandeloosheid en onttrekking dier instellingen aan alle regel en toezigt van staatswege, zoo als door velen in dit ontwerp verlangd wordt, was zooveel als alle armenzorg, tegen de bedoeling der Grondwet in, los te laten. Zulks achtten zij eene tekortkoming in de zorg voor de algemeene veiligheid en voor die van den Staat. In het stelsel der vorige ontwerpenmeenden zij de noodige waarborgen tegen dergelijke gevaarlijke overgave van het armbestuur, zonder tekortdoening aan hetgeen der godsdienstige liefdadigheid toekomt, te hebben gevonden. Volgens hen hinkt deze voordragt op twee gedachten. Men had daarin willen toegeven aan de begeerte van hen, die de volkomen vrije liefdadigheid wcnschcn, maar ook te gelijk gevoeld het gevaar van de on voorwaardelijke toepassing van dat beginsel. Van daar de tegenstrijdigheid in de voordragt. Het wetsvoorstel is bepaaldelijk aan het regt der gezindheden ter toetse ge- bragt. Een groot aantal leden had tegen verscheidene artikelen bezwaar. In de eerste plaats tegen die bepalingen in het eerste hoofdstuk van het wets ontwerp welke met de autonomie der kerkelijke instellingen strijdige verpligtin- gen opleggen. De verpligte overlegging van reglementen de vereischle mede- deeling van opgaven en dat onder bedreiging van straf, schenen hun onver- eenigbaar met het hoofdbeginsel. Ten andere zijn er, naar hunne meening voorschriftendie geene noodige bepalingen ter rigtige uitoefening van staats politie zijn. Deze leden uitten de vrees dat, ten gevolge van deze voorschriften de Staat er onvermijdelijk toe zal komen om zich regtstreeks of zijdelings te belasten met de taak, die aan de godsdienstige liefdadigheid overgelaten heet; dat aldus bet regt der gezindheden zal zijn miskend èn als particuliere ge nootschappen èn gelijk zijbij de regeling ook der aangelegenheden van publiek belang in al wat godsdienst en zedelijkheid betreft, eene eigenaardige roeping en werkkring hebben. Onder de voorstanders van de vrijheid en autonomie der gezindheden zijn er evenwel niet weinigen geweestdie met de Regering de noodzakelijkheid beweerden om aan den Staat de bevoegdheid toe te kennen om de noodige inlichtingen te vragen en des noods met eenige klem te eischen. Het nadeel, dat uit het eischen dier inlichtingen zou kunnen voortvloeijenwerd opgewogen en door het nut hetwelk uit haar kan worden getrokken, van welke vele voor den Staat onmisbaar kunnen geacht worden; en zijn zij dit, dan moe ten ook de middelen ter verkrijging dier inlichtingen niet worden onthouden. Volgens andere ledendie het stelsel der vorige ontwerpen waren toege daan, werd het algemeen belang opgeofferd aan een zoogenaamd regt der gezindheden; doch die gezindheden zijn zedelijke ligchamen, aan staatstoezigt onderwerpenen tot hen behooren die instellingendie in verband staan met de armenzorg. In de uitoefening van regt van toezigt komt de Staat dan ook in geenen deele op het gebied der Kerk, oefent geen jus in sacra uit, maar voldoet alleen aan de verpligting om ter wille van de algemeene veilig heid den gemeenen vijand zooveel mogelijk te overwinnen. Betreffende de beteekenis van het woord armbestuur is de meerderheid tot het besluit gekomen, dat onder dit woord, althans in zoover het als een onderwerp van wettelijke regeling mag worden beschouwd, niet kan bedoeld zijn dat armbestuurhetwelkuit den aard der zaak en in verband met de scheiding van Kerk en Staat, opgedragen is aan de Christelijke liefdadigheid, maar alleen dat, hetwelk van de Regering of van den Staat uitgaat. In den geest, die voorzat bij de Grondwet-herziening moest een leiddraad gevonden worden tot de rigtige interpretatie van art. 195 der Grondwet. Die geest nu was onloochenbaar die van eerbiediging der nationale reglen en vrij heden en van volkomene zelfstandigheid van al wat tot de Kerk behoort en van haar uitgaat. Ook het jaarlijks te geven verslag was hier weder een punt van gezette overweging. Eenige leden hebben breed uitgemeten het belang van den Staat en het nut, welke gelegen zijn in eene naauwkeurige en uitgebreide statistiek van den toestand der armoede. Dit belang eischtvolgens henen regtvaardigt tevens de bij wet voorgeschrevene opgaven. De Regering zoude in hare dure verpligting te kort schieten, zoo zij ook alle toezigt over de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid, die, gebruik makende van haar onbeperkt regt, ook verderfelijk voor de maatschappij zouden kunnen wer ken, prijs gaf. Vele leden hebben echter in dit gevoelen niet kunnen deelen. Naar hunne wijze van zien is de wettelijke regeling der kerkelijke en bijzondere liefdadig heid in art. 195 uitgesloten, en behoeft dien ten gevolge het verslag niets anders te bevatten dan hetgeen de Regering op haar gebied heeft verrigt. Dit is de ware uitleg van de woorden de verrigtingen dienaangaandewelke dadelijk op het voorgaande slaan. Er moest ook tot regt verstand van dit onderwerp worden gelet op de uitdrukking verrigtingenwelke in het stelsel van ter-zijde-stelling der wettelijke liefdadigheidwel niets anders kunnen zijn dan de daden van de Regering zelve en niet die van de kerkelijke in stellingen van weldadigheid. Wordt dit beginsel eens aangenomen, dan is het geen vereischle dat het verslag trede in de verrigtingen van de diaconien, en dan is ook het vragen van mededccling hoe wenschelijk ook, onnoodig en niet geregtvaardigd. De vraag welke te beantwoorden valt, of het regt be staat om zulke mededeelirigen te eischenmoet door de meerderheid ontken nend worden beantwoord. Maar gesteld die eisch was, volgens de Grondwet, geoorloofd. Moesten dan toch de diaconien in hare eigenaardigheid niet geëerbiedigd worden? Is het staatkundig deze bevoegdheid tot eischen in de wet onder bepaling van straf op te nemen? Wat zou bij weigering eenmaal hiervan het gevolg zijn? Overdrijving der straffen, gebruik van den sterken arm, algemeen misnoegen en belemmering der armverzorging. Tot het verkrijgen van opgaven zou gemeen overleg en welwillendheid betere resultaten geven. Enkele leden betreurden het zelfs dat dergelijke bepalingen niet ten ge volge van overleg met de verschillende gezindheden en met hare volle goed keuring in de wet hadden kunnen worden opgenomen. Anderen hielden het er voor dat er in het algemeen te veel prijs op die mededeelingen gesteld wordt. Er waren er evenwel ook die zich ten dezen aanzien met de Rege ring konden vereenigen. Zij zagen in de gevraagde mededeelingen de vol doening aan de burgerlijke verpligting der Regering, om policie over de armoede en de inrigtingen daarmede in verband uit te oefenen. Het beginsel om de kerkelijke en bijzondere liefdadigheid aan te nemen als uitsluitend belast met de zorg voor de armenis beschouwd uit het oog punt van eene rigtige staatshuishouding. De armverzorging behoort geheel te worden overgelaten aan de godsdienstige liefdadigheid. De regelen der welen- schap paren zich aan de lessen der ondervinding om deze opvatting waar te j maken. De ondervinding bewijst het verderfelijke van wettelijke liefdadigheid en leert, dat de godsdienstige toeneemt, als de gesubsidieerde instellingen geen i subsidie meer trekken. De staatsarmenzorg doodt de vrijwillige liefdadigheid i en leidt onvermijdelijk tot eene armenbelasting. Vele leden meenen ookdat het ontwerp bepalingen behelst, die de kiem eener staatszorg met zich dra- I gendie het denkbeeld van verpligtte ondersteuning aan den armen geven en niet tot vrijwilligemaar tot verpligtte armenzorg leiden. Volgens anderen was volkomen vrije liefdadigheid een ideaal. Er wordt te veel gerekend op de godsdienstige liefdadigheid en den invloed der kerk. Proefneming in zaken li van overgroot belang mogt de wetgever niet toestaan. De Regering noemt I de ondersleuning der armen een zedelijkengeen burgerlijken pligt; echter j als policiemaatregel schijnt zij wel degelijk als eene burgerlijke verpligting, te moeten worden beschouwd. Men vormt zich overdrevene denkbeelden van het panperisme; verkeerde berekeningen geven hiertoe aanleiding. In den stand der armoede was, maar in geringe mate, vooruitgang ten goede. De geringe invloed der kerk, met name van het Herv. kerkgenootschap, ongeloof, zedenbederf, vermeerderden de armoede. Bij de kerkelijke besturen geschiedde de armbedeeling op eene ondoelmatige wijze. Van daar dat aantal bijzondere armvereenigingenvan daar die verwarring en gebrek aan éénheid. En wat zal nu de vermoedelijke werking van de voordragt zijn Zal de kerk zich niet onttrekken aan de verzorging van armen die van haar onder- i steuning behooren te ontvangen? De Regering drijft in de Mem. van Toelich- j ting, het vertrouwen wat te ver, zij drukt het ook met huivering uit en gevoelt, in welken gevaarlijken toestand de Slaat door het ontwerp zal zijn gebragt, wanneer het mogt komen te blijken, dat de diaconien de haar toe- j gekende vrijheid misbruiken. Het subsidiestelsel leidt tot de burgerlijke armenzorg. Doch de subsidiën moeten worden geweerd en een krachtig mid- i del daartoe zal ongetwijfeld gevonden worden in het onderwerpen der gesub sidieerde instellingen aan de meest mogelijke bezwarenanders zouden bij gelijke vrijheid vele diaconien pogingen tot verkrijging van subsidie in het werk stellen. Tegen de goede werking van het ontwerp schijnt ook te strij den het mogelijke geval dat eene kerkelijke gezindheid hare armen niet ver zorgt, maar dat dus die armen door de burgerlijke gemeente moeten worden ondersteunden zoo de armen van de eene gezindheidmet de opgebragte penningen door de ledematen van de andere, worden onderhouden. Om geen onregt te lijden zou welligt algemeene armverzaking plaats grij pen. In deze moeijelijkheid is niet volkomen te voorzien. Met het oog op haar moet de wet doen uitkomenarmenzorg is voorwerp der vrijwillige liefdadigheid. Over den geneeskundigen bijstand velde men dit oordeelTreurig is de toestand der geneeskundige armenverpleging in ons vaderlanddie verpleging is een aanzienlijk bezwaar over den armenkas. Zij moest overgebragt worden op het burgerlijk gebied; menig gesubsidieerde inrigting zou bierdoor de sub sidie kunnen missen. Als middel tot voorkoming van armoede, zijn eenige leden teruggekomen op het denkbeeld van verzending der armen als arbeiders naar de Overzeesche bezittingen, niet door dwang, maar door aanmoediging. Het is waar, eene vroegere proef is niet geslaagdmaar eene nieuwe proef op eene andere wijze gedaan zou misschien gelukken. Het algemeen gevoelen over de strekking van eene armenwet schijnt niet beter te kunnen worden uitgedrukt dan met deze woordenHet moest eene overgangswet zijn, daartoe strekkende, om met beleid en voorzigtigheid de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1854 | | pagina 2