De N. li. Cour. bevat een verbaal van de eerste Fransche Nederzetting
in Noord-Amerika, dat wij bier met eenige verkorting laten volgen.
In 1504 ontdekten de Franschen de kusten van Ranada. In 1506 onder
zocht Jean Denis, van Honfleur, de golf van Sl. Laurent. In 1508 deed
Thomas Aubert, van Dieppe, eene nieuwe reis en baalde toen zelfs eenige
Kanadasche wilden over, hem naar Frankrijk te vergezellen. Eindelijk nam
Jean Verazani, van Florence, in 1523 bezit van Kanada, in naam van
Francois I.
In 1534 werd Jacques Cartier, van S'. Malo, door Philippe de Chabot,
Admiraal van Frankrijk, belast met het voortzetten der ontdekkingen. Hij
deed achtereenvolgens twee reizen, verkende de oostelijke en zuidelijke kusten
gaf er den naam van Norimbègue aan en ontdekte de rivier Saguenay, aan
de noordkust.
La Roque de Roberwalbenoemd zijnde tot Heer van Norimbègue en Vice-
Koning van Kanada, vertrok in 1541 met troepen en kolonisten, ten einde
bet land voor goed in bezit te nemen. Hij bouwde er een fort, waarin hij,
onder bevel van Jacques Cartier, een garnizoen acliier liet.
Tenzelfden tijde beproefden andere Franschen zich in een gedeelte van Flo
rida te vestigen. In 1562 vormde de Admiraal Coligny bet plan om zijne
geloofsgenooten een toevlugtsoord te verzekeren. Hij verkreeg te dien einde
van Karei IX twee schepen, waarvan hij het opperbevel toevertrouwde aan
den Kapitein Jean Ribault. Deze bereikte den eersten Mei eene rivier, waar
aan bij den naam van »Mci" gaf. Hij nam bet land, in naam zijns Ko-
nings, in bezit. Vervolgens verder opvarende, in eene noordelijke rigting,
gaf bij de namen van Seine, Somine, Loire en Gironde aan verschillende
baaijendie bij ontmoette. Eindelijk kwam bij aan eene rivier, vroeger door
de Spanjaarden ontdekt, en door bon Jordaan" genoemd; daar besloot bij
zijne kolonie, ten zuiden van Virginië, te vestigen en bouwde er het fort
Saint Charles. Na in de eerste beboeflen der nederzetting voorzien te hebben,
keerde Ribault naar Frankrijk terug, ten einde van den afloop zijner zending
verslag te geven en versterking te halen; hij liet de kolonie achter, onder
bevel van zekeren Kapitein Albert.
Intusschen was hel eerst veel later dat Coligny van den Koning 3 schepen
en het noodige geld kon bekomen, om de nederzetting te hulp te komen.
René de Laudonnière werd met het bevel belast en vertrok met een aantal
landverhuizers. Bij zijne aankomst vond Laudonnière liet fort Saint Charles
verlaten. De inlanders verhaalden hem, dat de kolonisten een schip hadden
gebouwd, en daarmede vertrokken waren. Hij trok daarop naar de rivier
Mei, en bouwde er bet fort Sainte-Caroline. Nopens hel lot van den Kapitein
Albert en zijne ondergeschikten vernam men daarna, dat de Kapitein, door
het tyrannieke van zijn bestuur een opstand had uitgeloktwaarin bij zelf
gedood werd; aanvankelijk handhaafden de opstandelingen zich in de kolonie;
maar op geene hulp van de zijde van Ribault durvende rekenen, bouwden
zij een schip, ten einde naar Europa terug te keerenzonder kaart, kompas
en provisiën en blootgesteld aan de grootste gevarenwaren zij spoedig zoover
gebragl, dat zij moesten loten wie hunner zou worden omgehragt, om tot
voedsel voor de anderen te dienen. Een soldaat, Lachan genaamd, de eigen
lijke aanhitser van het oproer waarin Kapitein Albert het leven lietbood
zich vrijwillig daartoe aan; hij werd gedood en opgegeten. De rampzaligen
werden vervolgens gelukkig door een schip ontmoet, dat hen naar Europa
terugvoerde.
Laudonnière worstelde op bet fort Sainte-Caroline met onwil der kolonisten.
Intusschen kwamen de naar Europa om versterking teruggezonden vaartuigen
niet terug; de kolonisten maakten zich van de kleine booten meester en ver
trokken grootendeels naar de Amcrikaanschc eilanden. Laudonnière, daardoor
ontmoedigd, wilde terugkeeren, toen Ribault met 9 schepen verscheen. Da
delijk besloten nu de beide Opperhoofden, dat de kolonie daar ter plaatse
gevestigd zou blijven.
Op dat tijdstip verscheen echter op de reede der rivier Mei, een eskader
van 6 Spaansche schepen, onder bevel van Don Pedro Menendez de Avilez.
Deze onverwachte gebeurtenis verspreidde schrik onder de kolonisten en zeer
te regt, want Menendez had letterlijk in last: »oin de ketters te verdelgen,
die een aan Spanje geschonken landdoor hun verblijf ontheiligd hadden."
Ilij, wien men als Opperbevelhebber der expeditie gekozen bad, toonde door
zijn volgend gedrag, hoe ver dweepzucht leiden kan, zelfs bij een man, die
zich overigens door zijne talenten onderscheidde. Menendez beschouwde de
geheele zaak als hem zelf aangaande en had een gedeelte zijner fortuin tot
het uitrusten der schepen en tot het aanwerven van vrijwilligers besteed.
Hij beschikte aanvankelijk over 20 schepen, met eene bemanning van 3000
koppen. Een geweldige storm vernietigde een groot gedeelte zijner strijd
krachten, doch hij prentte zijne volgelingen iri»dat de Almogende hunne
krachten aldus verminderd had, opdat Zijn arm alléén bet werk voleindige,
dat zij, als werktuigen in Zijne hand, bestemd waren aan te vangen."
Ribault had de vrouwen, kinderen en grijsaards op het fort St. Caroline,
onder de hoede van 80 soldaten, met Laudonnière aan bet hoofd, achterla
tende, scheepte al zijne strijdkrachten in, en stevende den Spanjaard te ge-
moet. Een storm verijdelde echter zijne plannen, en terwijl bij zijne overge
blevene schepen trachtte te hereenigen, waagde Menendez met 500 man een
aanval op het fort en overrompelde het garnizoen, dat op*gruwelijke wijze
werd vermoord. Alleen aan de vrouwen en aan de kinderen beneden de 15
jaar, werd het leven gelaten. De dooden en gewonden werden aan boomen
gebonden, ten prooi van de roofvogels. Aan den voet van deze boomen prijkte
het opschrift: »Dit heb ik niet gedaan aan Franschen, maar aan keilers."
Laudonnière zelf was er in geslaagd met eenige soldaten te ontvlugtcn.
Wat van hem is geworden, weet men niet. Menendez, de terugkomst van
Ribault vreezende, begaf zich naar St. Augustin, waar hij door de kolonisten
in triumf werd ontvangen. Verv. en Slot hierna.')
's GRAVENIIAGE, 12 Januarij.
Bij Koninkl. besluit van den 8d™, is de Heer Mr. W. J. Ch. Scholten
van Aschatthans Inspecteur-Generaal der directe belastingenin- en uit
gaande regten en accijnsen bij het Departement van Finantiën, op zijn daartoe
gedaan verzoek, benoemd tot Arr.-Directeur dier belastingen te Amsterdam.
Ook is benoemd tot Commies van Staat bij den Raad van State, buiten be
zwaar van 's Rijks schatkist, de Heer Mr. L. P. op den Ilooff.
Z. M. heeft benoemd tot Ontvangers der directe belastingenenz. te
Winterswijk, den Heer J. W. C. Becking, thans te Eihergen c. a.en te Am-
merzoden c. a, den Heer M. D. van Wely, thans te Voerendaal.
Z. M. heeft besloten voor de onderscheidene zeevisscherijenwaaraan tot
over 1850 ingesloten, van regeringswege premien waren toegezegd, ook over
1854, voor zoover die visscherijen overeenkomstig de bestaande bepalingen
zijn uitgeoefend, premien te verleencn.
Z. M. de Keizer der Franschen heeft den Heer P. van Rees, resident
te Batavia, benoemd tot Ridder der Orde van het Legioen van Eer.
Men verneemt tevens, dat de Meer van Rees weldra in het moederland
verwacht wordt.
De Staats-Cour. bevat het volgende: De Fransche Regering beeft be
sloten in 1855 te Parijs te gelijk met de reeds aangekondigde algemeene
Tentoonstelling van voorwerpen van nijverheid (zie Nederl. Staats-Cour. van
9 Junij en 10 December 11.) eene algemeene Tentoonstelling van voorwerpen
van kunst te doen plaats hebben.
Het hoofddoel dezer Tentoonstelling is een soort van wedstrijd tusschen
de scholen der verschillende landen te openenaan de beoefenaars der kuns
ten eene nieuwe en vruchtbare gelegenheid tot vergelijking aan te bieden
en bij hen dien lofwaardigen naijver te wekken, waaruit de meesterstukken
plegen te ontstaan. Beide Tentoonstellingen worden gelijktijdig gehouden,
opdat de nijverheid ook partij kunne trekken van de meest uitnemende voor
beelden der kunst in 't algemeen en bepaaldelijk van de teekenkunst.
Ten einde dit doel te bereikenbehoort de Tentoonstelling van schoonc
kunsten zoo volledig mogelijk te zijn en van dien aarddat zij aan reglma-
tige eischen voldoe.
Daartoe heeft de Fransche Regering reeds onderscheiden maatregelen geno
men; zoo heeft het bepaald, dat de kunstvoortbrengselen uit den vreemde,
aan de Fransche grenzen bezorgd op nader aan te wijzen plaatsen en binnen
een nader te bepalen termijn, kosteloos naar Parijs zullen worden vervoerd
en, daar aangekomen, buiten bezwaar der verzenders, ter bestemde plaatse
zullen worden bezorgd.
Verder beeft het verlangd, dat de vreemde gouvernementen personen zou
den aanwijzenom met het bestuur der Tentoonstelling te raadplegen over
het al dan niet toelaten der kunstvoortbrengselen van het land, dat zij ver
tegenwoordigen met dat bestuur de geschilpuntendie zich mogten voor
doen te vereffenen en aan hetzelve opgave te doen van het aantal en de
grootte der te verwachten stukkenten einde zoo doende kunne worden na
gegaan hoeveel ruimte elk land zal behoeven.
Als zoodanig zal van wege dit Rijk optreden de Nederlandsche Consul-Ge
neraal te Parijsde Heer J. P. Pescatore. Deze zal zich in betrekking stel
len met den Raad van Bestuur der Koninklijke Academie van Beeldende
Kunsten te Amsterdam, welke raad zich, op uitnoodiging der Regering, wel
beeft willen belasten met de taak van tusschenpersoon tusschen onze kunste
naars en den Heer Pescatore en van beoordeelaar der eventueel in te zenden
voorwerpen van kunst, tevens bevoegd om in het belang van den roem der
Nederlandsche school, al dadelijk te weren hetgeen naar zijn oordeel, niet
waardig zou wezen op de Tentoonstelling te worden geplaatst.
Tot dien Raad worden mitsdien verwezen allen die eenig voorwerp van
kunst naar de Tentoonstelling zouden wenschen te zenden. Zij kunnen zich
schriftelijk (met franco brieven) of persoonlijk aanmelden bij den Secretaris
van den Raad den Heer J. Wil tering te Amsterdam.
Telegrafisch Berigt van 6 uur 30 min.
Van Rappart Directeur van bet Kabinet des Konings is benoemd tot Mi
nister voor de Zaken der Herv. Eeredienst, en van Doorn tot Lid van den
Raad van State.
HAARLEM8 Januarij.
Wij vernemen, dat er door het Openbaar Ministerie eene instructie plaats
heeft, of zal hebben, omtrent de door Jhr. M. Salvador op den 21sten Dec.,
in de raadzaal dezer gemeente, aan de leden der Regtsgeleerde Commissie
toegevoegde uitdrukkingen waaromtrent in de ofliciële notulen te lezen staat:
»De Heer Salvador zegt vervolgens, dat bij de heilige en innige overtuiging
beeft, dat de Regtsgeleerde Heeren eene daad hebben gedaanonwaardig
mannen van eer, en alleen om het dolus malus van de Ileeren Quarles van
Ufford en Gerlings te bedekken.
»De Heer Salvador wordt door den Voorzitter, wegens het bezigen dezer
beleedigende uitdrukkingen, tot de orde geroepen, doch antwoordt daarop,
zich niet aan de schurkerij van de Regtsgeleerde Commissie te storen; dat de
leden dier Commissie zich als schurken hebben gedragen, om schurken te
redden." {H. ff.)
UTRECHT, 11 Januarij.
Heden morgen overleed alhier, in den ouderdom van bijna 90 jaren, Jan
Hendrik Baron van Lijnden van Lunenburg, Staatsraad, Oud Lid van de
Eerste KamerPresident Curator der Utrcchtsche Hoogeschoolenz. enz.