ling Venter, den provisionelcn Kommandans en een der Heemraden, daar onze wagen daags te voren was verzonden. Onze weg ging terug over Rhinocer- poort. Van liet zoogenaamd groote wild, zag ik hier voor hel eerst meer dan 10 giraffen. Vroegtijdig dienzelfden namiddag vonden wij onzen wagen terng aan de Rhinocerpoort, en zetten dien avond nog onze reis voort, naar de plaats van den broeder Venter. Toen wij nu weder den weg vervolgden, waren wij eerlang op nieuw te midden van Kaffertuinenbehoorende meest aan bet volk van Morawe; daarna in die van bet volk van Macapaan; en kwamen in de streek, naar dit opperhoofd, «Macapaan spoort" geheeten. Hier werd de reis ons moeijelijk, daar van wege den mocrassigen grond, de wagens niet dan met de grootste moeite konden worden vooorlgetrokkenwaardoor wij de kerkplaals niet op Zaturdag avond konden bereiken maar den rustdag, op eenigen afstand van dezelve moesten doorbrengen. Vroeg des volgenden daags, kwamen wij op de plaats van den veldkornet van Staaden, en op den anderen namiddag aan het Rad. Hier was eene talrijke gemeente ver zameld. Hier wachtte ons ook de bejaarde Kommandant Hendrik Potgieter, die bier bet bad gebruikte. Wij hadden ons juist in onze kleine woning in orde gebragt, toen men ons kwam boodschappen, dat de oude Kommandant ons wenseble te komen zien. Een man van hooge statuur en van een eer waardig gelaat, maar door de jaren en een ongemak aan de becnen wat ge bogen, reikte ons eerlang de hand, en verzekerde ons, dat nu zijne bede door God was verhoord. Bij de blijdschap, die bij, wat zijn eigen persoon aanging, over onze ontmoeting uitte, betuigde hij zijnen dank, dat wij ook de gemeente, die hij bestierde, wilden gaan bezoeken. Het Bad" ligt aan de zuidheliing van eene, met Zoutpansbergen parallele hergketen, die men Waterbergen noemt. Aan de oostelijke punten, waar de Waterbergen met eene andere kleinere keten die zicii meer noord-oostelijk strekt, de Macapaan spoort vormen, door welke wij wel drie dagen met den ossenwagen hadden te reizen, zijn er soms groote waterplassen of kleine me ren, welke met de groene bergtoppen, het rijke geboomte, het welige riet, het ruige gras, de uitgestrekte tuinen der bewoners, zamenwerken om den reiziger die plaatsen ook in herinnering, aangenaam te maken. Zoodanig is de Macapaanspoortwaar onze Zoutpansburgers een dorp willen stichten. Het Bad" is eene aangenaam gelegen en voor die streken welbcbouwde plaats. Eene met ruigte en riet digt en welig bewassen rondte, van (laat mij zeggen) 50 schreden in doorsnede, is do plek, waarnaar de gansche plaats den naam draagt. De rook die uit de bron opstijgt, overtuigt u, dat het water van het bad kekend is, zoodat onder anderen een hond, een jong ka- meclpaard, dood of in geraamte er uit gehaald zijn. Het Bad heeft eenen sterken waterloop, maar het water verscht (zegt men) het land uit, en geeft na 2 jaren onvruchtbaarheid. De plaats behoort aan de familie van fleerden, maar is eenigen tijd geleden, meen ik verslaan te hebben, door den raad bestemd tot algemeen gebruik voor kranken, die daarbij veel baat vinden. De kerk" liep ook daar gezegend af. Een aantal jongelieden werden lot leden aangenomen. Wij namen afscheid van den ouden Kommandant, van onzen broeder du Pré en verdere reisgenooten; en gingen Donderdag, in geleide van Hermanus Potgieter en zijnen zoon Hendrik, door Leeuwenveld, naar Rustenburg, aan den noordelijken voet van de Magaliesbergen en kwa men Zaturdag tegen den avond daar waar de gemeente ons wachtte. Het was op den weg van het Bad naar Rustenburg, dat ik met mijnen medebroeder en onzen geleidsman Hendrik Potgieter, even bezijden den weg, een natuurtooneel ging beschouwenhetwelk ik onder de schoonste teldie ik ergens heb gezien. Door digte bosschen en lang gras, baanden wij ons eenen weg naar eene hoogte, die wij op enkele punten door het geboomte voor ons zagen. Toen wij na eenig kloutercns, op de hoogte waren geko men van waar wij naar gindsche zijde konden zienkwamen wij op den rand van eene 5 of G00 voet diepe komwelker bodemde rozekleurigc oppervlakte van eene zoutpan, heerlijk afstak bij de groene, met gras en geboomte bewassen binnenhelling daarvan. Verre in de diepte zagen wij menschen zout graven en op den rand tegenover ons naar mijne schatting wel duizend of meer schreden van ons verwijderd eenen wagen, om het gegraven zout op te nemen. Wij beiden wenschten ons naar den bodem te begeven doch daar de wa gens voortgegaan waren en onze vriend, nog niet hersteld van de vvonden hem onlangs door eene leeuwin aangebragt, slechts moeijelijk wandelde, wa- i ren wij genoodzaakt ons de teleurstelling te getroosten en voort te gaan. Deze jonge vriend draagt, met zijnen broeder Frederik, den naam van den besten leeuwenjager in die streken. Hij telt de leeuwen niet meer, die hij en zijn broeder met het geweer, ja, zelfs met het pistool gedood hebben. Onlangs echter wierp een leeuwin hem op den gronden in hare magtige klaauwen en muil zoude hij den dood gevonden hebbenindien zijn vader, even als eenigen u;t hun gezelschap ook de vlugt had genomen. Eene groote gemeente, zeide ik, was ons wachtende. En naauwelijks had den wij in de woning van den broeder diaken Frans Schutte, een vriendelijk onderkomen gevonden, of eene menigte stroomde uit het dorp en van de wagens toe, naar «hunnen" leeraar, zoo als velen mijnen medebroeder noem den, die hen reeds zoo dikwijls had opgezocht. Wij vonden de gemeente in den diepslen rouw. Reeds langs den weg. hadden wij vernomendat de koorts het felst in vele deelen dezer gemeente had gewoed. Onder de waar dige mannen, die bare slagtoffers waren geworden, hoorde ik de namen noe men van Kasper Kriigcr en Frans Pretorins. De eerste had in de betrekking van diakende laatste als lid van den Raadde hoogste achting en eer weggedragen. Den tweeden Zondag van ons oponthoud alhier, vierden wij 'sHcercn Avondmaal met deze bezochte gemeente. Behalve des Zondags hadden wij dagelijks godsdienst, en terwijl mijn broe der zich den ganschen dag, met herderlijke bezoeken en toespraak bezig hield, was ik naar oude gewoonte, te midden der jonge lieden en kinderen, die zich in ontzaggelijken getale voor de katechisalie hadden aangemeld. Bij het onderwijs dat hun gegeven werdwas de gemeente bijkans den ganschen dag tegenwoordig. Ruimte en tijd ontbreken mij om alles wat ons hier te doen vielook maar aan te stippen. Op Maandag verlieten wij de gemeente, en reisden treurig, geleid door den jongen veldkornet Paul Kruger, van Lijdenburg. Van de plaats van den Heer Stroh opende zich voor ons een heerlijk lerugzigt op het verlaten dorp. Aan de vlakke helling van de Magaliesbergen gelegen heeft Tuistenburg een ruim uilzigt naar O. en N. en W. Men noemt het dorp vruchtbaar. Er is een tamelijk standhoudend en sterk water; niet onderhevig gelijk Potchef- stroom, aan hagelslag en rijp, biedt Rustenburg en de omstreken, den land bouwers meer voordeelen aan. Men zegt, dat de zuidelijke helling der Ma galiesbergen, in natuurschoon de noordelijke overtreft, en vooral rijke wate ren heeft. Rustenburg heeft eene luchtige kerk, groot genoeg voor ruim een duizend menschen, die eene plaats begeeren. Er zullen nog niet veel meer dan 30 huizen, indien al, zijn. Nu benamen de bergen ons het verdere uitzigt. Op den avond van den volgenden dag waren wij reeds door de Zwarte Ruggen heenhadden onzen gastheer P. Pretorius, een zoon van den ouderling, en onzen vriend Rob- bertse gegroet, en ons, onder geleide van zijnen zoon, den broeder diaken Frans, met het aangezigt naar de Moriqua gewend. De «Zwarte Ruggen," vormen een streek, die, hoewel niet te overvloedig van water voorzien, nog- tans voor den landbouw en de veeteelt zeer geschikt is. Daar heb ik heer lijke limoenboomen in volle dragt gezien; en vernam, dat alle soorten van vruchtboomen wel voldoen. De vruchten worden van hier reeds reeds naar Bloemfontein en elders gebragt, Vervolg en Slot hierna.) 'sGRAVENflAGE, 27 December. Bij Zr. Ms. besluit van den 21sten dezer, is benoemd tot Substituut-Officier bij de Arrondissemcnts R egt bank te Maastricht, Mr. H. F. T. van Scbaeck, thans Kantonregter te Weert. Z. M. heeft bij besluit van den 23sten dezer benoemd, bij het wapen der Artillerie: bij den staf van het wapen, tot Directeur der artillerie-stapel en constructie-magazijnen, den Luitenant-Kolonel C. T. van Meurs. Zr. M®. Adjudant in buitengewone dienst, thans Inspecteur der draagbare wapenen; tot Inspecteur der draagbare wapenen, den Majoor II. A. Gobius, van bet lstc regiment vesting-artillerie; tot Majoor, den Kapitein A. P. Carré, maga zijnmeester der artillerie van de lste klasse te Delfttot magazijnmeester der artillerie van de 2ie klasse, den lsten Luitenant N. van der Horst, magazijn meester der artillerie van de 3de klasse bij het Depart, van Oorlog; bij het regement veld-artillerie, tot Kapitein van de 3de klasse (naar ouderdom van rang), den lsten Luitenant G. J. Maris, van het regement rijdende artillerie; tot lstcn Luitenant (naar ouderdom van rang), den 2Jen Luitenant Jlir. C. C. A. Ridder van Rappard, van het corps; bij het lste regement vesting-artillerie, tot Majoor den Kapitein der lste klasse C. Königvan het 2<te regement ves ting-artillerie; tot lstc|i Luitenant (naar ouderdom van rang), den 2den Luite nant F. M. Collard, van het corps. HH. KK. HH. Prins en Prinses Hendrik der Nederlanden zijn gisteren avond ten 9) ure nit Luxemburg in de residentie teruggekeerd. De schaalcollccte, die gisteren ten behoeve van de armen-inrigting al hier heeft plaats gehad tot instandhouding van het geslicht en met het doel, zooveel de middelen dit toelatenwerk aan beboeftigen te verschaffenheeft j de aanzienlijke som opgebragt van 2,777.75. De Minister van Financiën heeft berigt dat bij hem ontvangen is eene som van ƒ3, welke in een verzegelden omslag, met het opschrift: voor i 's Rijks schatkistaan het locaal van zijn Departement is afgegeven. Den 23sten heeft de Hooge Raad, met cassatie van een arrest van het Hof van Zuidhollandbevestigd het vonnis van de Arrondissements Reglbank te Rotterdamwaarbij de eisch tot afgifte der afkoopskassen aan den Staat der Nederlanden tegen hel ambacht van Zuid-Waddinxveen ontzegd was. De Hooge Raad heeft beslist, dat de wetten van 24 December 1824, 10 Fe bruary 1844 en 26 November 1846geenszins de strekking hebben om den eigendom der alkoopspcnningenin vroegere jaren bij de ambachten ter zake der verveening gestort, op den Staat over te dragen en dat dus de Staat, bij gemis aan andere titels, waaruit hij dit regt ontleenen kon, tot de opvorde ring niet geregtigd was. DELFT, 25 December. De vermaarde Engeltje van der Vlieswaarvan nog onlangs verschillende dagbladen hebben gewag gemaaktals zoude zij gedurende verscheidene jaren zonder eten of drinken geleefd hebbenis eergisteren te Pijnackcr overleden. Dientengevolge moet heden morgen ten overstaan van onderscheidene des kundigen, en zoo men zegt, van de Provinciale Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt, de lijkopening hebben plaats gehad, waarvan men verneemt dat de uitslag zoude zijn dat er op zekere hoogte der slokdarm eene vliezige vernaauwing aanwezig was, welke echter niet zoodanig hard was, of zóó de bekwaamheid van den slokdarm verminderde, dat daardoor, hetzij dan geene zeer vaste spijs, dan toch zeer gemakkelijk overvloedig vloeibaar voedsel door kon dat de nieuw gevormde zeer normale faeces (drek), in de ingewanden aan wezig, bewezen dat er nog kort geleden voedsel gebruikt was; terwijl zelfs de sporen van voedsel in het bovenste gedeelte van het darmkanaal aanwezig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 2