dan helpen die andere punten, zelfs verjaring, niet. IS ij de uitvoering zou
wijders moeten blijken van vergunningbij de erkenning van cessie.
AVat is er nu van die uitvoering? Ja er is regeling geweest tusschen Ley-
den en Haarlem over de grenzen van Haarlemmer- en Spieringmeer, er is
door Leyden geprocedeerd, er is door Leyden verpacht. Maar dat alles heeft
slechts betrekking op het viscliregt en de visscherijwaarvan de regter,
uit de overgelegde stukken, de volkomene overtuiging zal krijgen. Maar liet
meer is in de lands domeinen zelfs niet pro memoriavermeldzegt men.
Dat komtomdat die post sedert als object van rekening is vervallen. Als
er geen vrucht van bestaat, worden er geen registers van Staatseigendom ge
houden. Dit is evenzeer hel geval bij stranden, duinen enz. De verkoop
aan den Heer van AVarrnond in 1623, de afstand van het Lisser en Stommcer,
de verkoop in 1781 en 1782 van het Lyckerpoeltje zijn van al hetgene,
waarop men zich beroepen heeft, de eenigste punten, die door spr. behandeld
behoeven te worden. Het gebeurde met die octrooijen toont aan, hoe soms
de begunstigde aan de gunst verkeerde uitlegging kan geven.
Uit de stukken lot droogmaking van de Lisser- en Slommeeren blijkt dui
delijk, dal dit octrooi alleen is verleend in het plaatselijk belang van Ley
den. De vergunning tol droogmaking van het Stommeer wordt genoemd
eene gracieusc concessie. AA at tot het geven van deze beide octrooijen heeft
bewogen, blijkt niet. De Staat heeft echter daarbij nooit of nimmer cenig
eigendomsregt van Leyden erkend. In ieder geval kan ten hoogste slechts
een beroep worden gedaan op het Lisser-, Stom- en Ilemmeer, nooit over al
datgene, wat nu in geschil is.
Twee omstandigheden a. het voorgevallene hij de Stalen in 1642 toen
droogmaking van bet gansche meer werd gevraagden b. de beteugeling van
bet meer, alleen op 's lands kosten, toonen aan, dat de Staat nimmer den
eigendom van Leyden heeft erkend, althans niet dat wat niet geoctroyeerd is.
AVat a. betreft, heeft Leyden toen voor het eerst den eigendom van het meer
beweerdwat door Haarlem is betwist. Er heeft een onderzoek plaats gehad
en verder is de zaak blijven rusten. AVat nu b. aangaat, legt de Staal over
de resolul. van 1663, 1767, 1792 en 1793 voorts een placaat over de Vries-
sewijksche plassen in 1711 (plac. boek VIL pag. 1631).
Ten slotte van dit deel nog twee destructive punten, 1°. die van de be
taling der verponding; 2". die van de betaling der grondlasten. Deze punten
doen waarlijk niets ter zake, omdat, volgens placaat van 13 Aug. 1627,
water en visscherij elk afzonderlijk belast waren, en dus uit de betaling
voor visscherij niets kan worden afgeleid voor regt van eigendom op het water.
Dit is zoo gebleven bij de Fransche wet van Brumaire en bij Kon. besl. van
26 Dec. 1825 is viscliregt en alle andere reële regten onderwerpen verklaard
aan verponding. Dit besluit is zoo gebleven tot 1844; en dat na- dien tijd
door Leyden is betaalddaarvan is geen stuk in het proces. Pleiter wil
echter wel erkennendat het Haarlemmermeer zeer onregelmatig is geka
dastreerd. Is er dus al een aanslag van Leyden na 1844het doet niets ter zake.
II. Nu van het eigendomsregt afstappende, zal pleiter aantoonen, dat de
omvang van den eisch geenszins bewezen is. Toegegeven voor een oogenblik,
dat Leyden eigenares is, wat heeft zij dan in eigendom? Al wat zij bij
dagvaarding vraagt? Neen, volstrekt niet. Alleen dat, wat zij in erfpacht
bezat. Nog in 1531 bestonden vier meren, het Leydsche-, Haarlemmer-,
Oude- en Spieringmeer, die van elkander gescheiden waren. Kan nu wel in
1433 bedoeld zijn de meer zoo als die bestond in 1531, of zoo als die zou
zijn in 1839? Bovendien het Haarlemmermeer, zoo als het thans is, is het
gevolg van het onderloopen der vier strooken gronds, die de vier straks ge
noemde moeren gescheiden hebben. Nu is slechts één alternatief mogelijk.
Of de strooken gronds zijn lands-domein geworden of de verzwolgen landen
zijn geaccresceerd aan de vier voormalige mceren. Hel laatste wordt door
Leyden beweerd. Hoe dit zij, altijd is de actie, zoo als ze nu ligt, niet-
ontvankelijk. Immers bij de eerste hypothese moest blijken van cessie na
het onderloopen, volgens de tweede zou, met het oog op het Spieringmeer
enz., ook de Slaat mede van het accres hebben genoten. Om aan die laatste
zwarigheid te gemoet te komen, heeft men zich beroepen op eene acte-van
1698, welke echter, als alleen betrekking hebbende op visscherij en buiten
medewerking van den Staat liggende, niets bewijst.
III. Nu het laatste punt, dat de Staat alles zou hebben overgelaten aan
Leyden, zoodat zij alles kan vragen in den slaat, waarin het zich thans be
vindt. Hierbij komen twee beginselen in aanmerking
a. Alle verdronken land behoort aan den Slaat, als een ander slechts het
regt van visscherij daarop uitoefent. Soms is wel het tegendeel aangenomen,
maar dan ook alleen bij wijze van uitzondering. Bort V, n°. 57 en 58, de
Groot, Inleid. II, 9dc deel, 11.
b. Zoo er ooit bestaan kan een regt van eigendom van Leyden dan nog
heeft de Staat steeds het regt tot droogmaking, onder gehoudenlicidja tot
schadevergoeding, maar alleen berekend naar verdronken land. De Groot,
t. a. p. 10; Bort en art. 649 B. AV.
Nu is er van Leyden nooit aanbod gedaan, om zelve droog te maken,
nooit de teruggave der kosten gepresenteerd, eindelijk ook nooit vergoeding
gevraagdberekend naar verdronken land.
Men heeft van den kant van Leyden gezegdde Staat mogt niet droogma
ken, dan na onderzoek, aanmaning, onteigening en gelijktijdige voldoening
der waarde. Geslelt dit ware zoo, (hetgeen pleiter in het hreede beweert dat
het geval niet is) dan wordt daaruit voor Leyden geen ander regt geboren
dan b. v. vergoeding te vragen van de waarde als verdronken land (des noods
met de renten) van de ontzetting af, nooit echter om te vorderen wat zij
thans werkelijk vraagt.
Pleiter is hiermede tot het einde genaderd van zijn belangrijk pleidooi, dat
3 uren aanhield en hier slechts in substantie is medegedeeld. Hij dankt
voor het belangstellend gehoor. Heeft de Staat dien regter gevolgdwelken
Leyden gewild en aangewezen heeft, de gedaagde laat de zaak gerust aan
het naauwgezet en onpartijdig onderzoek over.
Op Dingsdag den 13den December zal de termijn van repliek voor Leyden
worden voorgedragen door Mr. S. P. Lipman.
Belanghebbenden worden herinnerd aan het Koninkl. besl. van 14 Nov. jl.
waarbij de gelegenheid tot inwisseling der oude muntbiileltendaargesteld
krachtens de wet van 17 Sept. 1849, lot 31 Dec. van het loopende jaar is
opengesteld hij de Nederlandsche Bank.
Met het te Botterdam te huis behoorende schoenerschip Gouverneur van
der Eb, bestemd naer Elmina, zullen 36 Afrikaansche militairen, die hun
nen tijd in Oost-Indië uitgediend hebbenen zich thans aan het dépot te
Harderwijk bevinden, op den 10den dezer van Rotterdam naar hun vaderland
wederkeeren, onder geleide van den Resident ter kuste P. J. Runckel.
Men meldt uit Utrecht het volgendeLI. Zondag avond werdop ver
zoek van den Stads-Doctor Oudenhoff, de luchtpijp-opening verrigt aan het
kindje van zekeren Denter aldaar, woonachtig in de Florasteeg, wegens drei
genden stikdood door croep. De operatie werd gedaan door onzen stadgenoot,
den Heer Lamie, bijgestaan door den Chirurgijn-Majoor van Hasselt. Het
kindje is tot op dit oogenblik redelijk welvarende. "Wij maken daarom vooral
gaarne van dit geval melding, omdat, zoover bekend is, deze operatie in ons
vaderland nog nimmer is ondernomen.
Er vertoonen zich in het Luxemburgsche thans meer wolven dan ge
woonlijk; in de laatste dagen waren reeds 12 wolven geschoten.
De Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten en Letterente Gent,
heeft in hare laatst gehoudene vergadering, tot corresponderende leden voor
Nederland, benoemd de Ueeren II. Tollens, Cz.te Rijswijk, en C. G. AVit-
huys, te 's Gravenhaga. In dezelfde vergadering heeft de bekrooning plaats
gehad van eene der twee ingekomen Nederduitsche prijsverhandelingen over:
»de geschiedenis der Vlaamsche en Fransche dichtkunst, tot den dood van
Maria van Bourgondië." Die merkwaardige verhandeling is door vijf beoor
deelaren met eenparige stemmende prijs waardig gekeurd. Haar schrijver
is gebleken te zijn de Heer Constant Serrurc, zoon van den Hoogleeraar Ser-
rure, te Gent. De verhandeling zal, met de verslagen der beoordeelaars, in
het vijfde deel van de jaarboeken der Maatschappij worden opgenomen.
Teylers Godgeleerd Genootschap acht gevende op hetgeen thans op bet
Godgeleerd en Kerkelijk gebied hier te lande velen bezig houdt en aller be
langstelling wekt, meenen aan hunne roeping te voldoen, wanneer zij de
opmerkzaamheid van bevoegde mannen vestigen op het werk eener Neder
duitsche Bijbelvertaling uit het oorspronkelijke. Zij stellen tot dat einde
de navolgende vragen ter beantwoordiug voor:
A'ooreerst: AVelke Nederduitsche vertalingen van den geheelen Bijbel en
van enkele gedeelten bestonden er vóór de zoogenoemde Statenvertalingen
welke zijn hare verdiensten? AArelke is de pragmatische geschiedenis der
Statenvertaling Het ontstaan der Statenvertaling).
Ten Tweede: «AVelke verdiensten heeft de Slatenvertaling ten aanzien
van getrouwheid, duidelijkheid en onpartijdigheid, sierlijkheid, kracht en
welluidendheid? En welke is de invloed, dien zij hier te lande gehad heeft
op Godsdienst, Godgeleerdheid en Kerk? [De aard en werking der Sta
tenvertaling).
Ten Derde: «Berust de mogelijkheid en wenschelijkheid eener nieuwe Bij
belvertaling alleen op de behoefte, welke Godgeleerden van 'tvak, niet de
leden der gemeente, er aan hebben? of welke is de ware grond voor het
wenschelijke van zulk eene vertaling? En welke zijn de eischen, die de
wetenschap (Kritiek, Exegetiek en Taalkunde) in onzen tijd voor zulk eene
vertaling zou doen gelden, bijaldien ze ondernomen wierd? [De mogelijk
heid en wenschelijkheid eener nieuwe bijbelvertaling en de wijzehoe
haar te verkrijgen).
A'oorts is besloten de onbekrooud geblevene prijsvraag voor 1854 nogmaals
voor- te stellennamelijk
1". «AVaarin bestaat het eigenlijk wezen der Godgeleerdheid [Theologie) als
wetenschap, en in welke betrekking staat zij tot Godsdienst en Christendom?
2°. «Hoe heeft men de verschillende waardering, die de Godgeleerdheid op
onderscheidene tijden ondervonden heeft te verklaren?
3". Behoort de Godgeleerdheid uit haren aard en van wege hare betrek
king lot andere vakken van menschelijke kennis, tot den kring der weten
schappen, welker aankweeking en handhaving het doel is der inriglingen
voor Hooger onderwijs [Universiteiten
4°. «Zou de Godgeleerdheid zonder nadeel alleen in afzonderlijke daartoe
bestemde inriglingen [Seminariën) kunnen beoefend en onderwezen worden
of moet menèn om haar zelve èn om de andere wetenschappenhet veeleer
wenschelijk achten, dat zij als wetenschap, en ook als vak van onderwijs,
aan de Universiteiten gehandhaafd worde?"
De prijs voor het best en voldoend gekeurd antwoord op ieder dezer beide
1) Men verlangt niet eene uitwendige en bloot feitelijke geschiedenis, zoo
als de «Historie van de Ncderl. overzeltinge des Bijbels, door Nicolaas Hinló-
pen" (1777), maar zulk eene, die inzonderheid het ontstaan dier vertaling
uit den toenmaligen slaat en geest van godsdienst en kerk hier te lande ver
klaart, die tot de beginselen doordringt, waarvan de vertalers zijn uitgegaan,
de regelen opgeeft, die zij zich hebben gesteld, en de hulpmiddelen aanwijst
waarvan zij zich hebben bediend, gelijk bijv. van Ess eene geschiedenis van
de Vulgataen Hopt en anderen vóór hem, van de vertaling van Luther
hebben geleverd.