f)e Heer Thorbecke is van oordeel dat liet artikel ingrijpt in de grondwet
tige vrijheid der kerkgenootschappen. Het schijnt hem toe, dat de vraag
vaar synodale vergaderingen of hoofden die kerkgenootschappen vertegenwoor
digen zullen gevestigd zijn, beslist moet worden in 't meeste belang van het
kerkgenootschap zelve. Nemen andersdenkenden daarin aanleiding tot onrust,
tegen hen moet de publieke magt worden gekeerd. Hel moet niet genoeg
kunnen zijn, om door een opstand van onregtmalige klagten en adressen, de
kerkgenootschappelijke vrijheid tegen te gaan.
Zich bepalende bij al. 2 van het artikelziet hij daarin eene terugwer
kende krachtin strijd met de algemeene beginselen van wetgeving en in
strijd met een hoofdbeginsel van strafregt dat zegt: nullum delictum sine
lege (geen misdrijf zonder wel). Men zal volgens deze wet gestraft kunnen
worden voor hetgeen men vödr de invoering dier wet gedaan heeft. Boven
dien wordt er inbreuk gemaakt op reeds gesloten overeenkomst.
De Regering denkt daar wel anders over, maar tot dus ver zijn al derge
lijke nota's, als die tusschen haar en de Pauselijke Regering zijn gewisseld,
op die wijze gewisseld als conventief beschouwd, en dat zal in het vervolg
nu gedaan zijn. Maar bovendien het gevolg van zoodanige handeling!En
nu vraagt spr. welke houding zal liet bij hel Hof van Rome maken als men
het, na de onderhandelingen, na de overeenkomst, tegenwerpt: ja, er bestond
eene wet van Germinal, omtrent wier verbindbaarheid niemand stellige over
tuiging heeft aan den dag gelegd, en die belet ons u de vrije organisatie te
laten en dus de overeenkomst moet als niet gedaan beschouwd worden. Dat
is geene houding met de waardigheid en goede trouw overeenkomstig.
De Minister van Builenl. Zaken merkt vooreerst op dat het onjuist is te
zeggen dat er te Rome ozn/e/handeld wordt; de grondslag is juist dat er niet
onderhandeld wordt; dat blijkt uit den inhoud der nota's. De eerste strekt
tot handhaving der nationale eer tegen de allocutie cn zegt verder dat men
zal zien wat ten onzent regt is; daarna worden ophelderingen gevraagd om
trent den eed en de zetels cn in de tweede nota wordt het stelsel der Regering
uiteengezet namelijkdat het R. K. kerkgenootschap staat op zijn gebied en
de Staat op het zijne. Het doel is dat de Paus weten zal wat de aangeboden
wet is, op dat hij zich daarnaar kunne riglen.
De Heer Thorbecke merkt nog op: a. dat ook aan het woord onderhande
ling, thans eene andere dan de ware beteekenis wordt gegeven. Hij leest uit
de nota's zinsneden voor, die niets anders dan onderhandeling aantooncn. In
de wet zelve is bovendien spraak van overleg omtrent de vesligingplaatsdat
zal wel zoo veel als onderhandeling zijn. Verrassend komt hem de leer voor
dat nota's, gewisseld zoo als ze in deze zaak zijn gewisseld, niet eene conven
tie daarslellen.
Maar, zeide de Minister, het vorig Ministerie had zich toch ook het ter
rein der wet gereserveerd en gesproken van de gehoorzaamheid aan de wetten
van den Staat. Jamaar niet eene wet als deze had het op het oogdie
de vrijheid tot vestiging van zetels vernietigt.
De Minister van Buitenl. Zaken herhaalt dat nota's alleen verbinden de Mi
nisters die ze gewisseld hebbendat zij kunnen strekken om een tractaat voor
te bereiden en dat zelfs een eenmaal gesloten tractaat geen kracht heeft als
het niet is geratificeerd.
De Heer van der Brugghen bestrijdt nader de vermeende terugwerkende
kracht.
De Heer Wintershovcn toont aan dat er tot dus ver grondwettelijke vrij
heid van organisatie was; dat deze wet de organisatie doet vervallen en afhan
kelijk maakt van nader overleg. De vestigingsplaatsen worden thans afhan
kelijk gemaakt van het goedvinden der Regering.
De Heer van Rappard vindt in de bepaling noeli tegenwerkende kracht,
noch schending der goede trouw. Voor den Regter mag van geene terug
werkende kracht sprake zijnde bevoegdheid van den Wetgever is veel uit
gebreider; zijne eenige beperking bestaat in de eerbiediging van verkregen
regtenmaar zoodanig regt bestaal hier niet; dat regt van vestiging aan den
Bisschop te Utrecht is niet voor nu en voor altoos als een verkregen regt
verleend.
De Heer Dommer van Poldersveldt zegtdat dat regt niet behoeft bewezen
te worden uit de nota's die gewisseld zijn, maar ontleend wordt aan het
grondwettig regt van organisatie. En nu vraagt hij den Minister v. Buitenl.
Zaken dit: ge zegt de nota's verbinden niet, ze zijn alleen voorbereiding tot
eene overeenkomst. Vroeger is gezegd: een Concordaat wil men ook niet;
hoe zal dan nu die zaak beëindigd worden
De Heer van Goltstcin had aanvankelijk ook in het bezwaar gedeeld der te
rugwerking, maar nu niet meer. Men is van ééne zijde overgegaan tot be
noeming van kerkelijke hoofden, maar van de zijde van den Staat is daartoe
niet medegewerkt.
De Heer Godefroi is tot het resultaat gekomen dat art. 4 Alg. Bep. door
al. 2 van art. 5 dezer wet niet geschonden is. Hij refereert zich aan het
betoog van vorige sprekers. Alleen dan kan van retroactiviteit spraak zijn,
waar het geldt verkregen regten, en van welk regt is hier sprake? Van vrije
vestiging naar verkiezing, zonder goedkeuring der Regering? Dat kan niet
tegelijk bestaan met het regt der Regering tot voorafgaande goedkeuring.
Heeft dc Regering dat regt, dan kan het Kerkgenootschap het niet hebben,
cn dan is er geen verkregen regt. Dus alles hangt af van de beoordeeling
van al. 1 van art. 5 (de prealabele goedkeuring op de plaats van vestiging).
In zijn stelsel nu, bij de algem. beschouwingen ontwikkeld, mag de Staat
preventive maatregelen nemendaar waar gevaar beslaat voor de orde en rust.
Is dit zoodan ook heeft de Regering de bevoegdheid tot den maatregel in
dit artikel verorderd.
De Heer de Poorter vraagt, welke bedoeling de Minister van Buitenl. Zaken
had toen hij bij de alg. beraadslaging zeide dat dc uitvoering van het meest
gewiglige deel der wet was voorbereid. Hij zou willen weten of dit slaat op
dit artikel. Morgen voortzetting.
De Voorzitter verandert de openbare zitting in eene met geslotene deuren.
Zitting van Woensdag 24 Augustus.
Aan de orde is art. 5.
Dc Heer Strens heeft tegen dit art. tweeërlei bezwaren. Het belemmert
de vrijheid der godsdienst en overtreding van het beginsel dat eene wet geene
terugwerkende kracht mag hebben. Het artikel belemmert de vrijheid
der godsdienst. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat die
vrijheid moet zijn volkomen; dit waarborgt de Gwt; en dit erkent art. 1
dezer voordragt zelve. Er is wel geene sprake om de ingestelde bisdommen
te vernietigen, maar hunne vestiging is aan de willekeur der Regering
overgelaten. Spr. ontwikkelt in 't breeds die beide punten en vertrouwt,
dat ook een amendement zal worden voorgesteld, om in deze te gemoet te
komen.
De Minister van Justitie gelooft, na de beraadslagingen tot heden gehouden,
dat thans de verdediging door de Regering kan plaats hebbenen behandelt
in eene zeer uitvoerige rede de beantwoording van eenige vragen, om vervol
gens nog eenige opmerkingen in het midden te brengen. De Minister be
toogt onder anderen, dat dc Regering zich niet heeft gesteld in de beweging,
maar datnaar hare mceninghier de eerste beweging is gekomen van Rome
en dat de beweging daartegen is geweest eene legen-beweging. En nu beeft
zich de Regering in dien toestand geplaatst op een onafhankelijk standpunt
en zij heeft zich alsdan daar tusschen gesteld.
Ten opzigte der vestigings-plaats is hij gemagtigd dit te verklarendat de
Regering op dit oogenhlik niets heeft tegen de plaatsenwaarop de Bis
schoppen op dit oogenhlik zijn als vestigings-plaatsenover andere
plaatsen kan nog overleg noodig zijn. De Regering heeft geene belemme
ring op het oog. Hij verzoekt de R. K. Leden de wet met bezadigdheid te
beoordeelen. De Minister heeft zelfs Rome voor zich; want Rome heeft het
raadzaam en voorzigtig geoordeeldom den Aartsbisschop nog niet te Utrecht
om den Bisschop van Haarlem nog niet te Haarlem te doen vestigen, omdat
Rome zelf vreesde dc rust in de waagschaal te stellen. Men heeft gezegd
eene vestigings-plaats te kiezen, die in bezit te nemen, kan tot geen wanorde
aanleiding geven, maar alleen zij slichten die, welke zich tegen die vestiging
verzetten, en tegen hen moeten uwe wapens gerigt zijn. Z. Exc. antwoordt,
dat dit de taal is van hen, die een geheel nieuw staatsgebouw willen oprig-
tenen op eens, al wal er gebeurd is, willen beschouwen als een gesloten
boek. Maar dit is niet de taal, en dit mag zij niet zijn, van de Regering
die de maatschappij moet nemen zoo als zij is, en de menschen zoo als zij zijn.
Het is beter te zeggen, kiest uwe plaats, waar het minst onrust is te
vreezen en reiken wij elkander de broederhand. Verder betoogt de Minister
dat: 1". het ontwerp regtvaardig is, 2°. dat het ontwerp geene terugwerkende
kracht heeft, 3°. geene verkregen regten krenkt. Het ontwerp is regtvaar
digomdat het gelijk is voor allen. De wet belet eene continuatie van de
daad en de gevolgen van de daad, die eigendunkelijk gepleegd is. Dit kan,
dit mag de Wetgever.
Betreffende het 3de punt zegt de Minister dat men hem kwade trouw
heeft verweten. Maar waar is dan toch die overeenkomst, waarbij aan Rome
was gezegd, dat het dc bisschoppelijke zetels kon vestigen waar het wilde?
Heeft niet een lid van het vorig Ministerie zich aan Rome beklaagd over die
plaatsen? Indien Rome. zoo eindigt de Minister zijne rede, (waaruit wij ons
hier van wege de uitvoerigheid bij de overneming van eenige hoofdpunten
moeten bepalen) het tegenwoordig bewind mogt beschouwen, als haar vijan
dig, dan geldt hier: tnieu.v vaut un sage ennemiqu'un imprudent ami.
De Heer Elout verklaart zich voor het art.waarin hij niets strijdigs ziet
met de Gwt., niets strijdigs met de godsdienstige vrijheid en waardoor niet ge
treden wordt in het jus in sacra. Het geldt slechts een maatregel van orde,
geen kerkgenootschap is vijandig tegen den staat. Hij stemt alzoo in met
hetgeen door den Minister van Justitie in het midden gebragt is. Hij meent
het art. in gemoede te kunnen aannemen.
De Heer de Kempenaer was voornemens het art. te verdedigen tegen de in-
gehragte beschuldigingenmaar acht dit na de rede des Ministers niet meer noodig.
De Heer Groen van Prinsterer zegthet erkende hoofd van het vorig bewind
heeft, met de hem eigene kracht en waardigheid, een scherpen aanval legen
dit art. gerigt. Ilet was in strijd met de Gwt.; het zou door het Hof van
Rome, zeide dat lid, zelfs in strijd geacht kunnen worden met de goede
trouw. Spr. treedt daarop ter verdediging van het art. in een zoo uitvoerig
betoog, dat de Voorzitter hen verzoekt, zooveel mogelijk, bij de behandeling
van het art. te blijven. Spr. antwoordt, dat, naar hij gelooft, hij geheel in
de orde is, doch zal op verlangen des Voorzitters de verdere ontwikkeling
achterwege laten.
De Heer van Reede van Oudtshoorn dankt den Minister voor de inlichtin
gen en hoopt dat er noch een Aartsbisschop te Utrecht zal komennoch
zulk een aartsbisdom zal genoemd worden.
De Heer van Nispeh verdedigt Rome tegen de beschuldiging van misleiding; hij
wil het misverstand hebben genoemden beweert dat Rome niets wil te kort
doen aan bel wereldsch gezag, de onafhankelijkheid van den Staat of de ge
wetensvrijheid van eenig ingezeten in ons latid, en gelooft niet dat de vesti
ging van Aartsbisschop en Bisschoppen die in andere landen naauwelijks
worden opgemerkt, hier zulke gevolgen zouden hebben als waarop men zoo
zeer gedrukt heeft.