nltramontaansche rigting, waardoor de Katli. landgcnooten ondanks hun zeiven
worden voortgesleept. Men behoeft niets te vreezen voor bezwaren, die uit
de toepassing van dergelijke wet zouden voortvloeijen. Hij zegt het den vori-
gen Minister van Binnenl. Zaken natoen deze het wetsontwerp nopens de
waterschappen verdedigde: hebt gij eenmaal deze wet, dan is hare uitvoering
niet noodig, want het bestaan der wet stelt reeds palen tot voorkoming van
overschrijding van magt.
De Heer de Brauw heeft deze wet hooren voorstellen als eene verdrukkings-wet;
hij wil dit tegen spreken, niet als Protestant, maar als Vertegenwoordiger, als
Nederlander, en op dat standpunt acht hij de wet noodzakelijk; zij vestigt
het beginseldoor het vorig Ministerie gehuldigddat de Kerk nooit moet
zijn boven den Staat. Men vindt de woorden van het vorig Ministerie met
betrekking tot de regeling der kerkgenootschappen in de Staats-Courant
van 27 Aprildaarop nederkomendedat het Kath. kerkgenootschap volko
men vrijheid heeft zich naar goedvinden te regelen. Maar^behoudens het
toezigt der Regeringtot handhaving van orde en rusttot handhaving" van
wet. Dat is ook kenbaar gemaakt aan den Pauselijken Internuntius in de
missive van 24 Maartdoor den Minister van Sonsbeeck aan den Internuntius.
Waarop moest nu worden toegezien? Op de organisatie. Waarom? Om het
behoud van orde en rust, en omdat bij die organisatie gehoorzaamheid aan
de wetten van den Staat een hoofdvereischte is. En nu is in het antwoord van
den Internuntius wel van die vrijheid van organisatie gesprokenmaar geen
enkel woord van het voorbehoud van toezigt en het middel om daartoe te
geraken. De vorige Ministers hebben, even als ieder ander, alleen uit de
nieuwspapieren kunnen vernemen, dat de organisatie reeds was daargesteld
op eene wijze, die dreigde de orde en rust te verstoren. Dat Ministerie is
misleid en het beginsel was verloren. Welnu, bet ontwerp dient om de zaak
terug te brengen, waar zij behoort, om het toezigt te brengen bij de Regering.
Dat is het doel der weten dat moet het ook zijngelijk spr. dit nog
nader ontwikkelt en verklaart dat bij hem volstrekt niet huisvest een geest
tegen zijne Katholieke landgenooten.
De Heer van Eek bestrijdt het verwijtdat de vrijzinnige partij zou ver
bonden zijn met de Katholieke partijmet het doel om eigen voordeel te be
halen en aan den anderen kant de Protestanten te verdrukken.
De Heer Thorbecke beantwoordt nog den Heer de Brauw, die de meening
schijnt toegedaan, dat men een wet had moeten maken om het toezigt te
regelen, dat de vorige Regering niet was uitgegaan van het denkbeeld, om
de organisatie afhankelijk te stellen van eene toekomstige wet.
En hiermede worden de algemeene beraadslagingen over het ontwerp
gesloten.
Daarna heeft de Heer Blaupot ten Cate als motie van orde voorgesteld, om
wegens de afwezigheid van den Minister voor de R. K. Eeredienst, de verdere
behandeling van het ontwerp te verdagen tot na de terugkomst van dien
Minister. Daarover ontstaat eene langdurige beraadslaging. De Minister van
Justitie bestrijdt de motie als ongrondwettig en meer bepaald als leidende
tot afstel en dus gelijkstaande met verwerping der wet. Dat gevoelen wordt
ondersteund door de Heeren van Rappard, van Goltstein, de Kempenaer en
Groen van Prinsterer. De motie wordt verdedigd voorwaardelijk door den
Heer van Hoevellen meer bepaald door de Heeren Dommer van Poldersveldt
en van Nispen. Ook de Minister van Buitenl. Zaken bestrijdt bet voorstel.
Bij die gelegenbeid heeft de Heer Groen andermaal verklaard, dat hij nog
in het onzekere verkeerde, of hij deze wet zou kunnen aannemen of moeten
verwerpen. Datzelfde is ook door den Heer Blaupote ten Cate verklaard. Na
vele incidenten en persoonlijke feiten, heeft de Heer ten Cate ziende dat het
Ministerie zich tegen zijne motie beeft verklaarddeze ingetrokken en is alzoo
de voortzetting der beraadslagingen over de artikelenbepaald op Maandag
ten 10 ure.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.