Bijvoegsel behoorende bij de Leydsche Cour. v. 22 Augustus J85S. Vervolg1 der Beraadslagingen van de Tweede Hamer. Zitting van Vrijdag 19 Augustus. Voortzetting der algemeene beraadslagingen over de kerkelijke wet. De Heer Groen van Prinsterer zegt na eenige inleiding, dat de wet minder is ecne politie-wet, dan wel eene politieke wet, tegenover wat de Heer Bos scha in zijne treffende rede zoo juist had genoemd, tegenover de politieke greep, die de curie van Rome in zijn Vaderland heeft gedaan. Hij wenscht dan ook, dat eene weerstreving worde geboden aan het ullramontanismedat zich stelt tegen de onafhankelijkheid van het wereldlijk gezag en de gewe tensvrijheid van anderen. En dit ligt in den zin, in den geest, dat is de hoofdgedachte van de zoogenaamde April-beweging. Dit alles zijn dus zuiver constitutionnele en historische quaestiën, en er is zoo krachtig en meesterlijk over het 6de hoofdst. der Gwt. gesproken, over welke de spr. gelijk men weel met ,groote begaafdheid, maar tevens met eene hier niet te omvatten uitvoe righeid vragen doet en in beschouwingen treedtwaarbij hij met beroep op de geschiedenis aantoont dat ons land vergelijkenderwijze wel deugdelijk den naam van het klassieke land der vrijheid verdient. De Pauselijke allocutie heeft de Protestanten wakker geschud, en hij meent, dat ook de R. K. in ons Vaderland aan hunne geloofsgenooten regt moeten laten wedervaren, door K weêrstand te bieden aan hel nltramontanismedaardoor toch worden de R. K. in een toestand gebragt, dat zij zijn in plaats van hen, die beleedigd heb ben, thans den schijn hebben van beleedigd te worden; en op dien schijn voortgaande gelijk in meer dergelijke omstandigheden geschiedt, worden zij door veel overdrijving en hartstogtelijkheid dag op dag in een moeijelijker toestand geplaatst. Spreker zegt dank aan het Ministerie over de belangrijke wijzigingen in de wet gebragt; maar dan zijn ook de kreeten over de wet nadat zij zoo zeer gewijzigd is, zeer overdreven. Wij wenschen zegt spr. ten slotte niet eene tegenstelling tusschen Protestanten en Kalholijken, maar tussohen revolutie en anti-revolutie. Maar wij wijken ook niet voor die rig- tingvoor die overmagtwaardoor de Gwt. verscheurd wordt en waardoor Nederland zou ophouden het klassieke land der vrijheid te zijn. De Heer Reinders betreurt de voordragt en ziet er vele bezwaren in. Dc Heer van Heiden Reinestein verheugt zich integendeel dat de Koning dit ontwerp heeft aangeboden. Hij zal echter voorloopig van hel woord af zien zich voorbehoudende om het nader te verzoekenzoo daartoe noodza kelijkheid mogt bestaan. De Heer van Asch van Wyck verklaart zich mede voor het ontwerp, en ziet voorloopig van bet woord af. De Heer Dirks zal mede in geene noodelooze herhaling treden. Even als vele andere leden verklaart hij, als zijn gevoelen, dat het ontwerp niet in strijd is met de Gwt. en dat (bij geeft dit zonder aarzeling te kennen) de vaststelling dezer wet noodzakelijk is. De Heer Rijk geeft de gronden te kennen, welke hem bewegen zich voor het ontwerp te verklaren. Was er iets in waarbij de grondwettige vrijheid verkort werd of waarbij men in het leerstellige trad, hij zou het ontwerp niet goedkeuren. Vergelijkt hij dit ontwerp met hetgeen elders, zelfs in I' orthodoxe Kath. landen bestaat, dan vraagt hij het: waar de kerk zoo geheel vrij is en zal zijn, als bij ons. Hij is boven allen seclen-geest verheven. Hij maakt zelfs in zijnen huiselijken kring volstrekt geen onderscheid tusschen belijders van eenige gezindheid. Hij telt onder Kathol, innige en beste vrien den. Geen wantrouwen hoegenaamd bezielt hem jegens achtbare Priesters in ons vaderland. Maar hij wijst op den inhoud en de strekking van de allocu tie en andere stukkendie van Rome zijn uitgegaan. Daardoor werd het geheele Nederl. volk beleedigd. Dit heeft tot de onrust aanleiding gegeven. Men heeft de bisschoppelijke hiërarchie aangesloten aan eenen tijd die met een' zwarten kool in de geschiedenis van het vaderland staat aangeschreven. Hij vereenigt zich met de strekking van het ontwerp. De Heer Engelen ziet van het woord af, doch verklaart zich mede voor het ontwerp. De Heer van Bosse is minder gelukkig dan vorige sprekers, die zich ver- eenigende met het ontwerp de kortheid hebben kunnen betrachten. Hij hoopt, dat men in lalcren tijd de houding van hen die het thans met de Regering niet eens zijnbillijker zal beoordeelen en hen van alle bijoogmerken zal vrij spreken en gaat vervolgens over tot eene uitvoerige verdediging der bande- lingen van het vorig Ministerie te dezer zake, en tot het ontwerp zelf over gaande, betoogt spr. dat deze voordragt als eene inmenging van den Staat in het kerkelijke, als niet in overeenstemming met de Gwt., als onduidelijk in hare artt.onaannemelijk is, en hij die, afgescheiden van zijne algemeene be zwaren als zoodanig zal afstemmen. De Heer de Lom de Berg verklaart zich in sterke bewoordigen tegen de voordragt. De Heeren Hoekwater en Hoffmann zien na al 't gesprokene van 't woord af en verklaren zich voor het ontwerp. De fleer van Hoëvell verdiepte zich bij deze gelegenheid met zoo groote uitvoerigheid in beschouwingen over het vorig en dit Ministerie, dat de Voor zitter hem moest vermanen om zich bij het ontwerp zelf te bepalen, daarna voortgaande, acht de Minister van Oorlog zich verpligt hem te antwoorden, waarover nog eenige woordenwisseling ontstaat en waarmede de zeer uitge breide rede des sprekers, waarvan de slotsom is dat dit Ministerie de spanning van het eene deel der Natie op het andere zou hebben overgebragt, een einde neemt. De Heer Ilugenholtz erkent, dat na de allocutie en breve bet gevoel van duizenden zijner mede-Protestanten was geschokt. Hij ziet in die stukken eene miskenning van ons volk en daarom werd er in de ontbonden Kamer met nadruk tegen geprotesteerd. En daarom heeft hij het toegejuicht, dat het vorig Ministerie den Gezant te Rome terug riep. Dat was de eerste regel matige stap tot het verkrijgen van voldoening. Hij ontkent dat dit Ministerie met meer waardigheid zou hebben gehandeld. Is het toch met de waardig heid des lands overeenkomstig om een Minister naar Rome te zendenten einde bij den Paus den indruk weg te nemen over eene wet. hier te lande voorgesteld? Is het met de waardigheid overeenkomstig een geachtNederlandsch Minister te laten verguizen in een stuk, afkomstig van een Buitenlandsch Minister? Spr. brengt dit alles in verband met verandering van politiek stel sel. Maar hij zal als Protestantsch Nederlander niet alleen met den eed voor oogenop de Grondwet afgelegdmaar ook met de gedachte aan hoogere ver antwoording bezield, stemmen tegen deze wet. Morgen 10 ure voortzetting. De Heer van Voorst heeft eene wijziging voorgesteld in den aanhef van het wetsontwerp, de Heer Rochussen in het slot van art. 1 en de fleer Elout in art. 2, 't geen we later bij de behandeling daarvan zullen Opgeven. Zitting van Zaturdag 20 Augustus. Aan de orde is de voortzetting der algemeene beraadslagingen over het wets-ontwerp tot regeling van het toezigt over de onderscheidene kerkge nootschappen. De Minister van Justitie vat bet woord op en zegt nagenoeg het volgende: De Regering vermeent, dat de beraadslaging, op gisteren in deze Kamer j gehoudensoms is afgeweken van bet onderwerp dat in beraadslaging is. Zij wil en mag in het belang der zaakdezen weg niet volgenen heeft aïzoo besloten in geen opzigt van dat onderwerp af te wijken. De Regering meent bepaald, dat de Ministers, die deel hebben uitgemaakt ook van het vorig Kabinetgeene rekenschap verschuldigd zijn omtrent de redenendie hen hebben bewogen aan het verlangen des Konings te voldoen en zitting in dit Kabinet te nemen. De Regering acht zich te dien aanzien alleen ver antwoordelijk aan den Koning en aan haar geweten. De Heer Strens zegt dat de Ministers van Buitenl. Zaken en Justitie, hem nog niet hebben overtuigddat preventive maatregelen of behoedende bepa lingen omtrent de regeling der kerkgenootschappen met de volkomen vrijheid van belijdenis der godsdienstige meeningen door de Gwt. gewaarborgd, is overeen te brengen. Door inmenging van de uitvoerende magt op dit stuk is alle vrijheid onmogelijk. Hel staatsgezag moet zich in geenen deele met zuiver kerkelijke zaken hemocijenof er ontslaan botsingen uit, die niet zijn te boven te komen. Hij zet dezen betooggrond nog nader in het breede uiteen en koestert de hoop, dat het éénige ware beginsel op het stuk der godsdienst, bet vrijzinnige beginsel hij schroomt niet dit woord uit te spreken, ondanks de voorstelling van anderen nog eenmaal ten volle worde gehuldigd. Ilij waarschuwt, te dien aanzien geen stap achterwaarts te doen, gelijk dit door preventive maatregelen geschiedt. Hij zal, bij de behande ling der artikelen, nader aantoonen, in welke opzigten de wet met de Gwt. in strijd is. Verder wederlegt bij nog den Minister van Justitie en gaat de handelingen met Rome navreest dat de wet onrust en tweedragt zal baren en zal dus tegen de wet stemmen. De Heer Sloet tot Oldhuis vangt aan met te -onderzoeken of de Staat bij de beslaande grondwetsbepalingen eenig middel te baat kon nemen om de kerkelijke organisatie der R. K. te beletten. Hij beantwoordt die vraag ont kennend. De grondwet spreekt van geen gemeen overleg over eenige kerke lijke organisatie. Zij heeft dit noch kunnen willennoch verlangd. Zoo danig gemeen overleg zou op geene andere wijs hebben kunnen geschieden dan door de sluiting van een Concordaat. En dat wilde men toch evenmin. Van waar dan die opgewondenheid in de Protest, gemoederen Zij is toe te schrijven aan de Paussel. allocutie, die door de vorige regering in het open baar werd afgekenrd. Maar er was nog meer in die organisatie dal binder- de namelijk dat de Paus ons tot het jaar 1555 wilde terugvoeren. Spreker had gewenscht dat de Protestanten zich dit alles niet hadden aangetrokken betreurt de klove die er naar zijn inzien door ontstaan is en betoogt dat verdraagzaamheid beter ware geweest. (Zoo ver loopt die rede bij het ter perse leggen dezer ontvangen.) Telegraphiscli Berlgt, Tegen de wet heeft nog gesproken de Heer Thorbeckeen vóór dezelve de Heer Schimmelpenninck. Vervolgens hebben nog vele re- en dupliken plaats gehad heden avond voortzetting. Het vervolg dezer beraadslagingen, gelijk ze In het telegraphlsch berlgt hierboven voorloopig worden vermeldzal Haandag middag worden uitgegeven. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 5