Bijvoegsel behoorende bij de Leydsche Cour. v. J9 Augustus J'853 Vervolg der BSeraailsla^ingen van de Tweede liamer. Eene daad wordt alleen strafbaarals daartegen naar tijd en plaats straf is gesteld. Neemt men dit stelsel aan, dan vervalt alle onderscheid tusschen preventie en repressie en wordt elke reprimerende wet te gelijk eene preventive, lte vraag dus van repressie of preventie kan ter zijde worden gesteld. Is dit zoo, dan blijven er sleehls twee vragen over: 1". bestaat er werkelijk noodzakelijkheid om zekere categorie van daden, met het oog op de tegenwoordige omstandigheden, tegen te gaan en ze des noods strafbaar te stellen, met andere woorden, is deze wet geoorloofd? en 2°. is na het verbieden van die daden, waartegen bet ontwerp gerigt is, strijdig met bet hoogste regt? wordt daardoor zoodanige greep in hel leven en in de indivi dualiteit gedaan, dat daardoor het leven wordt belemmerd of afgesneden Zijn oordeel over deze wet is van de beantwoording dier vragen afhankelijk. Men zal zijn stelsel welligt gevaarlijk noemen, omdat men daardoor in toe passing kan brengen deleer: salus populi suprema lex. De toepassing van die leer is echter begrensd. Hij beeft waarborgen in de geschrevene wet zelve. Art. 170 der Grondwet, betrekkelijk het regt van vrije briefwisseling en afkondiging geeft bijv. eene daad op, die nimmer strafbaar kan worden gesteld. Een andere waarborg is gelegen in een gevoel van regt en van waarheid van regeerders en van wetgevers, dat zij allen in het hart dragen. Hij mag dit zeggen in eene vergadering eener Christelijke natie. De eenige waarborg, die men aan de natie geven kan, is bet gevoel van waarheid, van regt, van eerlijkheid van goede trouw, van de vreeze Gods, die bij de toepassing van alle wetten in het oog gehouden moeten worden en waarop men vertrouwen mag. llij acht het eene onmogelijkheid dat alle mogelijke misbruiken bij voorraad door wetten kunnen worden tegengegaan. Hij ver klaart geeue zwarigheid te maken dit ontweip aan te neinen, behoudens de wijzigingen, welke daarin nog mogten gebragt worden. De Heer van der Veen vangt aan met te kennen te gevendat hij geen grondwettig bezwaar legen een ontwerp van dezen aard heeft. Zijne overtui ging brengt mede, dat om bescherming Ie kunnen verleenen, er vooraf noodig is kennisgeving en mcdedeeling. Dal is eene voorwaarde, dat is een gebod, dat bij de Gwl. bij het verleenen der vrijheid werd vastgesteld. De lieer Bosscha zegt onder anderen dat daar er gedurende de beraadsla gingen woorden gesproken zijn van afkeur en verwijt tegen de adressanten, die zich tol den Koning gewend hebben, vermits daaronder behoort een i vierde gedeelte van de bevolking der hoofdstad, waaruit hij is afgevaardigd, bij ook hunne handeling wil verdedigen met onpartijdigheid en vrijmoedig heid, omdat een protest tegen Pauselijke aanmatiging zeer goed gepaard kan gaan met hoogachting jegens de 1». K. kerk en hij wijst bij die gelegen heid en tot staving daarvan op de woorden van dienzelfden Aartsbisschop van Parijs, wiens nagedaebtenig zoo zeer en zoo te regt geëerd wordt, en die zeidedat de nationaliteit van bel Vaderland niet moest worden prijs gege- j ven aan bet oppergezag van Home. liet mag dus zeer zeker aan Protestanten niet als geloofshaat worden aangerekend wanneer zij tegenover zulk gezag i zich bezwaard gevoelen en protesteren. Hij is niet van meening, dat de groote bekommering aanleiding vindt in de verandering van den abnornialcn toestand der R. K. kerk tot den bisschoppelijken vorm de Bisschoppen zijn ook voor hem niet een schrikbeeld of een spook neen maar de overgang I tot den bisschoppelijken vorm, gelijk die heeft plaats gehad, is geen zuivere i kerkelijke organisatie, en wat de Heer Meeussen beschouwde als een geschenk j aan zijne Kath. landgenoolen beschouwt Spr. als eene politieke greep van de curie van Ilome in het Staatsgezag zijns Vaderlands en als eene hiërarchi sche inwerking. Spr. treedt in eene historische beschouwing van den oor sprong der hiërarchische instelling onder Gregorius VII, hetgeen destijds met het oog op de toenmalige omstandigheden goed en noodzakelijk was. Hij be schouwt in verband daarmede het eeds-formulier der Bisschoppen en moet toch zeggen, dat hij daarin trouw aan den Koning zeer op den achtergrond en die aan den Paus zeer op den voorgrond vindt geplaatst. Hij herinnert wijders dat de Pauselijke Regering het verbond hernieuwd heeft met eene orde, die hoewel wonderen van vlijt en geleerdheid en blijken van geloofs kracht gegeven hebbendeeene orde die ja met de beschaving van den tijd is medegegaan en die men tegenwoordig ten onregte nog gelijk wil stellen met de tijden der Escobars, maar toch eene orde, wier leus het is een hei lig leger te zijn, om de afvalligen of de deserteurs te bestrijden en te ver volgen; en zou het dan nu niet laauwheid zijn, wanneer eene bevolking mcercndeels uit zoodanige deserteurs samengesteld niet hare antipathie deed j blijken tegen een sacerdolaal gouvernement dat een steun zoekt bij eene zoodanige orde. Z. i. is een Koning, die hij zijne huldiging gezworen heeft de onafhankelijkheid van hel Rijk Ie zullen handhaven, verpligt, wapenen op te vatten ter verdediging tegen eene ultramontaansche politiek. Wan- neer eens de Katholijke bevolking werd onderworpen aan den Aartsbisschop van Mechelen hetgeen zeer ligt het geval zou hebben kunnen zijn en dan j van daar zouden uitgaan de voorschriften omtrent het onderwijs, een index van verboilen boeken, hevelen omtrent de gemengde huwelijken enz., zou j dan de onal hankelijkheid van het Rijk kunnen geacht worden gewaarborgd j te zijn, als de Koning dit zonder eenige voorzorg zou toelaten? Neen, dan moet er niet zijn een juheo (bevel), maar een veto (verbod) des Konings. Hij ontwikkelt nu nog- nader dat de Regering eeri wapen moet hebben le gen waL hij beschouwt als een zuiver politieke magt, ofschoon de Heer Dom mer dank zeggende voor de verklaring dat de R. K. bevolking, wat er ook gebeure, houw en trouw zal blijven aan den Koning. Of de wet nu bevredigen en beveiligen zal, hij weet het niet, maar hij wacht het meeste van hel beleid der Regering en van het gezond verstand der natie. Voorstan- der als hij is van const it ut ion nele beginselen, ziet hij den tijd aankomen, dat de constitution gemakkelijk een prooi zouden kunnen worden van over- magl of geweld, en hij wil thans aan de Regering het wapen niet weigeren, dal zij meent noodig te hebbenom de inwendige orde en veiligheid te hand haven. Hij zal stemmen voor de wet, mits zij niet van alle kracht beroofd worde door nieuwe wijzigingen. De Heer van der Poel acht de wet niet in strijd met de Gwt. op dezelfde gronden als door de vorige.sprekers is ontwikkeld. Hij verdedigt de voordragt verder op de volgende gronden: 1». niet het oog op art. 1(54, in verband met art. 105 der Gwl. Spr. handelt vervolgens over art. 109 der Gwt. in betrekking tot het daar voorgeschreven waken. In den verderen loop zijner beschouwing keurt de spr. de houding af van het vorig Ministerie of liever van den Minister van Builen). Zaken. De spr. doet vervolgens het verschil uitkomen tusschen den aard en het wezen van het R. K. kerkgenootschap en die van andere kerkgenootschappen. Die aard brengt mede, dat de R. K. kerk is niet in den staat, maar wordt geregeerd van builen. Daartoe be geeft bij zich in onderscheidene bijzonderheden en biedt eene uitvoerige be strijding van de naar zijn gevoelen gevaarlijke leerstellingen der R. K. kerk. Hij wijst tot dat betoog op de geschiedenis van vroegeren tijd en op de ge beurtenissen van latere dagen. Terugkeerende tot de wet, ontkent hij, dat ze op het kerkelijk gehied treedt. Integendeel, had hij daarin nog uitge breider willen zien geregeld de betrekking tusschen Kerk en Staat met al wat daartoe behoort. Of nu het Ministerie in de toepassing aan de verwachting zal beantwoordenzal hij niet onderzoeken. De afwezigheid van den Heer Lightenvelt inlusschen mishaagt hem zeer, en hij vindt daar iets geheimzin nigs in, dat geen gunstigen indruk kan verwekken. De Heer G. Graaf Schimmelpenninck erkent ten gevolge der instelling van de R. K. hiërarchie zonder voorafgaande goedkeuring van den Souverein, de noodzakelijkheid dezer wet. Bij hem staat het vast, dat een preventief loe- zigt geenszins is uilgesloten, maar tot eene goede uitoefening onmisbaar is. De vraag, of de toestand van ons Vaderland eene wettelijke voorziening nood zakelijk maakt, beantwoordt hij met gerustheid toestemmend, met bet oog op de gemengde bevolking in Nederland. Wat de instelling van de Bisscb. hierarchic betreft, bij hem weegt ook, dat de kosten, aan de nieuwe rege- ling verbonden, buiten toestemming der Regering, komen ten laste van een groot deel der ingezetenen van het Rijk. Daartoe kan geen vreemd Hof be voegd zijn. Indien de R. K. kerkregeling met roedewerking der Regering ware tot stand gekomen, dan ware er niets gebeurd, en de 11. K. zouden zelve tevreden zijn. Hij hoopt dit nog te verkrijgen en, hoezeer het ontwerp reeds in inhoud verzwakt is, durft li ij het niet te verwerpen. De zitting wordt opgeheven tot morgen ochtend ten 10 ure, Zitting van Donderdag 18 Augustus. In deze zitting zijn 12 adressen ingekomen betrekkelijk het wets-ontwerp nopens de kerkgenootschappen. Aan de orde is de voortzetting der algenieene beraadslagingen over het wets ontwerp tot regeling van het toezigt over de onderscheidene kerkgenootschappen. De Heer Beens, na de belangrijkheid van het onderwerp te hebben in het licht gesteld, bepaalt zich tot zeer enkele opmerkingenen betoogt ten slotte, dat men een gevaarlijken weg betreedt. De gevolgen eener aanneming van deze wet zullen onmiskenbaar zijn de vermeerdering der tweedragt van span ning en onrust, door willekeurig en wcderregtelijk de kath. bevolking te grievenwaartoe zij geen aanleiding heeft gegeven. Maar men had aan den dag gelegd eene vrees voor de rigting en den invloed van Rome. Hij ontkent het beslaan van dien invloed en noemt die vrees een schrikbeeld Indien die invloed zich werkelijk op het staatkundig gebied zou doen gevoelen hij zou daartegen niet minder dan elk ander protesteren. Dit zou toch zijn niet in overeenstemming met onze grondwettige instellingen en iri Nederland bij de afscheiding van Kerk en Staat eene volslagen onmogelijkheid. De katholieken in Nederland zijn, ja in geestelijke zaken onderworpen aan den Paus, maar blijven niet minder Nederlanders even gehecht aan hunnen geboortegrond even trouw aan hunnen Koning als hunne overige medeburgers. De Heer Storm voelt zich gedrongen bij hel opnemen van het woord zijn protest te voegen bij dat zijner andere Katholieke medeleden tegen de wijze, waarop de Regering dit noodlottige ontwerp in de wereld heeft gebragt en behandelt. Hij zal dit ontwerp beschouwen volgens de leerstellingen der Kath. kerk en dus uit een meer Kath. gezigtspunt dan door zijne Kalb. medeleden tot dus ver is geschied. Hij zal dit wel niet doen als Vertegenwoordiger der Katholieken, maar als ook hen vertegenwoordigende, gelijk zijne andere medeleden, ofschoon Protestanten, toch ook geroepen zijn hunne vrijheden en regten te beschermen. Spr. zegt dat de R. K. kerk eene zelfstandige magt heeft onafhankelijk van de medewerking der Regering. En men den Katho liekendoor de aanneming dezer wet, met dat beginsel in strijd, een gewe tensdwang zou aandoenin strijd met de beginselen der Gwt. en eindigt zijne rede met een woord over het voormalig en tegenwoordig Ministerie, en zegt ten slotte dat deze wet, indien ze bestemd is om te bevredigen, geen doel zal treffendat het middel erger is dan de kwaalen mogt zij al geschikt zijn de ééne helft der bevolking te bevredigen, de andere helft ten hoogste er door wordt gegriefd. Hij arlit de gevolgen dezer wet onberekenbaar en bedenkelijk. De Minister van Oorlóg verdedigt zich tegen de beschuldiging van tegen strijdigheid hem door den laatsten spreker toegevoegd. De Minister van Buiten], Zaken meent dat nu het Ministerie het woord mag vragen, vooral daar de tijd te kort zou kunnen zijn om dit ontwerp nog in beide Kamers af te doen. De verdediging behoort bij den Minister van Justitie. De Minister van Builen!. Zaken verdedigt de afwezigheid van den Minister van R. K. Eeredienst, zegt dat het onderzoek van het ontwerp in het Kabinet was afgeloopenvoor de afreis des Ministers, dat die afwezigheid slechts tijde lijk is en wijst op vele redevoeringen in de Kamer die getuigen dat de be langen van de R. K. kerk ijverige voorstanders hebben. Men heeft het tol een verwijt gemaakt dat er geen Katholiek te vinden was die zich tijdelijk met dit Minister wilde belasten dit kan op zich zelf niemand bevreemden en doet niets lot de zaak, want het wels-ontwerp laat vrije beschikking over al wat de godsdienst betreft en strekt alleen om in bet belang van den Staat te bepalen wat de Staal moet uitvoeren. Men heeft het ontwerp uit tweederlei oogpunten bestreden. Dat de gods dienstvrijheid aan banden werd gelegd en dat er een ondragelijke toestand ten gevolge daarvan zou geboren worden dat het ontwerp onvolledig was en niets afdoende. De uiting dier beide meeningen levert het beste bewijs op, dat de Regering geen partij trekt, noch voor den een, noch voor den ander; dat zij alle godsd. meeningen eerbiedigt en dat zij zich boven alle partijdigheid of vooringenomenheid verheft. Hij doet echter opmerken dat men in het algemeen wel klagten over aanranding der godsdienstvrijheid heeft gehooid maar dat men in gebreke gebleven is bewijs te brengen dat bij eenig art. van dit ontwerp een der kerkgenootschappen aan banden zou worden gelegd wat betreft de vrije uitoefening der godsdienst binnen de gebouwen in zich zelve. Het Ministerie wil geene suprematie van den Staat over de Kerk maar evenmin van de Kerk over den Staat. Enz. Bij het ontvangen dezer rede is de Minister nog aan het woord. TelegrapHiscIi Bcrigt. Voor de wet hebben zich verklaard de HH. de Brauw, van Rappard en Oosting. Tegen Jaspers. Van Akerlaken wenscht wijzigingen. De Ministers Donker en van Doorn hebben de Wet breedvoerig verdedigd. Morgen voortzetting. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 5