lïngcn te denken. Elk onpartijdig Nederlander, niet beneveld door de allo
cutie, zal moeten erkennen, dat voor een groot gedeelte der Natie reden tot
bezorgdheid aanwezig wasdat de tijd geboren wasom aan bet toezigt
door de Gwt. bepaald, uilvoering te geven. Men vond in die Gwt. wel het
beginsel van toezigt gehuldigdmaar niet geregeld. Men zag naar die rege
ling uit, en vond de wet van Germinal. De Regering meende, dat die nog
van kracht, doch niet meer voor onzen tijd passende was; daarom bood zij
de tegenwoordige wet aan. Spr. is nopens bet nog van kracht zijn der wet
van Germinal niet eens met de Regering, doch dit doet niets ter zake. Ge
noeg bij hem en ook bij anderen bestaal daaromtrent verschilen daarom is
ook met het oog op de wel van Germinal, de voordragt noodig, tevens wen-
schelijk, ter verzekering van de eenvormige uitvoering der Gwt.
De Heer Storm van 's Gravesande erkent dat de Gwt. de vaststelling van
eene wet cp dit stuk niet verbiedt. Maar die wet had vóór de invoering der
R. Kath. hiërarchie moeten vastgesteld zijn. Ook hij acht het ongelukkig,
dat thans geen Minister voor de R. K. Eeredienst tegenwoordig is. Was deze
legen de wet geweest, dan had hij zijn ontslag moeten nemen. Was hij ten
voordeele daarvan gestemd, dan had hij bij deze beraadslagingen tegenwoordig
moeten zijn. Zonder alles goed te kenren, wat door het vorig Ministerie
mogt verrigt zijn, gelooft hij, dat de vorige Ministers de gevolgen van deze
zaak niet genoeg hebben voorzien en dat zij de natie niet genoeg hebben ge
kend. Kon deze wet het doel treffen, dat het Ministerie daarmede beoogt;
wierd daarbij vooral gene terugwerkende kracht gegeven, hij zou tot de vast
stelling van dergelijke wet kunnen medewerken. Maar neemt men al die
bepalingen weg waartegen bij bezwaar heeft, dan zal er weinig overblijven
en dan zal het doel van zelf vervallen. Als Protestant ontkent hij geenszins
dat bij met bezorgdheid de strekking en de pogingen van het Hof van Rome
gadeslaat tot uitbreiding van gezag. Vestigt hij het oog op hetgeen hij in
Europa ziet gebeuren, op de taal van het Fransche blad VUniversop de
pogingen der clericalen in België, dan moet dat alles bezorgdheid wekken,
zoowel bij de Protestanten als bij de liberale Katholieken. Dal alles kan hem
echter niet bewegen zijne toestemming tot deze wet te geven. De spanning,
welke men trachtte te doen ophouden, is van den kant der Protestanten naar
dien der R. K. overgebragt. Hij acht het in bet welbegrepen belang van
Katholieken en Protestanten, en van het Stamhuis, dat ons regeert, dat deze
wet niet worde aangenomen
De Heer Lnybcn veroorlooft zich deze wet eene verdrukkings-wet te noe
men. Haar opsehrift is eene bespotting geworden. Zij is uitsluitend legen
de R. K. gcrigt. Elke repressive wet op dit terrein is ongrondwettig. Dit
blijkt uit al hetgeen er in 1848 bij de Grondwets-herzicning is gezegd en
voorgevallenwaarvan de geschiedenis door den Heer de Man met zooveel
juistheid is ontvouwd. Hij ziet in de wet niet anders dan een beginsel tot
verkrachting van de Gwt. en tot verdrukking der Katholieken, Met gerust
heid zal hij tegen het ontwerp stemmen, hoezeer cr in het Ministerie man
nen zitting hebben, wien hij vroeger vriendschap en vertrouwen schonk.
De Heer Bots betoogt 1°. dat de voordragt is ongrondwettig, 2°. dat het
ontwerp is grievend en beleedigend voor de belijders der Katb. godsdienst,
3°. dat het ontwerp is onstaalkundig en ongeschikt om bet doel te bereiken
dat de Regering zich voorstelt.
De Heer de Kempenaer is van oordeeldat deze zaak op zich zelve hoogst
eenvoudig is. Aan den Koning is opgedragen de zorg om te waken dat de
Kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de
wetten van den Staat, en de Regering zegt dat zij daartoe eenige wettelijke
bepalingen noodig acht. Van waar dan die opgewektheid? De redenen zijn
niet ver te zoeken. Er zijn cr die in alles en over alles, ook in zake van
godsdienst eene onbepaalde vrijheid verlangen, alleen beperkt door de bepa
lingen van de strafwet; maar er zijn er aan den anderen kant ook, die dat
roekeloos, gevaarlijk achten; die meenen dat de aard en inrigting der maat
schappij vordert dat ieder iets opoffert en zich banden getroost in het belang
van orde en veiligheid. Er zijn die het geschiedboek des Vaderlands willen
hebben geslotenom met hun leven en werken een nieuw tijdvak te openen
maar er zijn er ook die dat geschiedboek op hoogen prijs stellen om er les
sen van wijsheid uit te pulten. Er zijn er in den lande, die, verheugd over
hetgeen een vorig bestuur beeft gedaan of nagelalen, meenen dat de zege hun
is en zich daarom beroepen op een verkregen regt. Maar er zijn er ook die
het verrigte en verzuimde betreuren en meenen dat nu met voorzigligheid
de nadeelen welke ontslaan zouden kunnen, moeten worden voorkomen. Van
daar dat eene eenvoudige zaak, zoo veel beweging, zoo veel opgewondenheid
heeft te weeg gebragt. De Regering ontwaart en doorgrondt dat verschil van
mcening en op hetzelfde oogenblik dat zij naar buiten onderhandelingen aan
knoopt, neemt zij maatregelen naar binnen, door de aanbieding dezer wet.
Die wet nu, gewraakt uit verschillende oogpunten, wenscht spr. Ie verdedi
gen tegen de voorname beschuldiging van ongrondwettigheid. Hij gaat nu
tot staving van zijn betoog, het VI hoofdstuk der Gwt. in de bijzonderheden
namaar neemt het ontwerp aan om het gevaar te ontwijken van door het
bare te willen, niets te verkrijgen.
De zitting is opgeheven tot Woensdag 10 ure.
Zitting van Woensdag 17 Augustus.
Aan de orde is de voortzetting der algemeene beraadslagingen over bet wets
ontwerp tot regeling van het toezigt over de onderscheidene kerkgenootschappen.
De Heer van Eek beeft drie punten van beschouwing bij deze wet. Het
eerste betreft de wijze van indiening; het tweedede omstandigheden
die tot de aanbieding der wet hebben geleid; het dordede behandeling der
wet zelve.
1". Wal de wijze betreft, waarop deze voordragt is aangeboden, meent hij,
dat de ondcrteckcning der memorie van toelichting is inconstitutioneel, als
geheel in strijd met de Grondwet. Die memorie toch is onderteekend namens
de Ministers, terwijl het van algemeene bekendheid is, dat de Heer Lighlen-
velt, die zich thans builen 's lands bevindt, tegen de wet is gestemd.
Wat ten 2llc de omstandigheden aangaat, tot aanbieding der wet, zegt hij
dat de Regering wel zijne toestemming moest geven tot regeling van het R. K.
kerkgenootschap, omdat de Gwt. het voorschreef en omdat de Kamer zelve
er bij herhaling op aangedrongen had. Ook de tegenwoordige Ministers van
Hall en van Doorn hebben meermalen op de onafhankelijke vestiging van het
R. K. kerkgenootschap aangedrongen. Overigens beeft het vorige Ministerie
ten deze niets gedaan zonder overleg met den Pauselijken Stoel en heeft het
omtrent die regeling mededeeling gevraagd, zoowel ten aanzien der wijze, als
van den tijdwaarop die organisatie zou plaats hebben. Maar dan bestaat er
ook geen regt, om zulke grievende beschuldigingen legen het vorige Ministerie
kenbaar te maken als gisteren door den Heer van Lynden was geschied.
De spr. treedt ten 3<lc in de beschouwing van de wet zelve, en die be
schouwing komt daarop neder: a. dat de wet is ongrondwettig; h. dat zij
niets regelt; c. dat zij onreglvaardig is. A. Zij is ongrondwettig, omdat de
Gwt. verbiedt bij eene afzonderlijke wet dit onderwerp te regelen. B. De
wet regelt niets. Het ontwerp doet slechts een greep in de zaak. Er is
geene orde, geene leiding, gecne eenheid, geen verband, tusschen zijne ver
schillende bepalingen. Men kan er artikel voor artikel uilligten en de wet
blijft volkomen in haar geheel. C. De wet is onregtvaardig. Spr. acht die
onregtvaardighcid reeds gelegen in de afzonderlijke regeling der zaak en stelt
in het licht, dat het regt tot het nemen van zoodanige beperkende maatre
gelen als verschillende bepalingen aan den hand geven, cr toe leiden zal om
in de toekomst de ongelijkheid en onregtvaardighcid nog verder uit te breiden.
De Heer van Winteishovenschoon ongenegen, door eene herhaling van de
verschillende bijgebragte argumenten den loop dezer langgerekte beraadslagin
gen nog te verlengen is nogtans verpligt zijne stem tot afkeuring van dit
ontwerp loc te lichten, een ontwerp dat hij ongrondwettig beschouwt en als
van eene gevaarlijke strekking, dat, wet geworden, de noodlotligsle gevolgen
zal na zich slepen. Er is eene omstandigheid waarover hij het stilzwijgen
niet mag bew arenhet betreft de afwezigheid van den Minister voor de R. K.
Eeredienst, den Heer Lightcnvell. Het komt hem onbegrijpelijk voor, dat
een Staatsman die belast is met de bescherming der godsdienst van een aan
zienlijk deel der natieop dit oogenblik uit deze vergadering en uit dit land
verwijderd is. Hij moet het ernstig afkeuren, dat, op het oogenblik dat eene
wet als deze zal worden tot stand gebragt, afwezig is een Minister, die geacht
moet worden het best met de behoeften van het R. K. kerkgenootschap be
kend te zijn. En nu ontwikkelt de spr. de ernstige bezwarendie bij hem
tegen deze wet bestaan. Wat 1°. hare ongrondwettigheid betreft, vereenigt
hij zich volkomen met de gronden door de Heeren de Man en van Nispen
aangevoerd. Eene tweede reden van verwerping vindt spr. in hare te late
indiening, waardoor men een weg is ingeslagen, strijdig met de belangen en
de eer van Nederland. In de derde plaats acht hij de Kamer volslagen on
bevoegd tot de aanneming eener wet, die men zoo teregt genoemd beeft »het
April-protest in wellelijken vorm." De Staten-Generaal hebben geene be
voegdheid religie-protesten te maken, met terzijdestelling der gewigtige belan
gen, aan hen toevertrouwd. Mogt de wet tot stand komen, dan zal zij
verafschuwd worden door 1,200,000 Nederlanders en nog door zoo velenin ver
volg van tijd als de gemoederen wat meer bedaard zullen zijn. Hij schetst
van de toepassing dezer wet de gevaailijke gevolgen en de ernstige bezorgd
heid die zij verwekken zal.
De Heer van Lcnnep betwijfelt of. wanneer de aangeboden wet moet strek
ken om veler gemoederen gerust te stellen, de Ministers daartoe wel den meest
geschikten weg hebben gekozen. Het is reeds bij het adres gezegd, dat de
Ministers zich niet op zoo onzijdig, haast onverschillig standpunt hadden moe
ten plaatsen, maar eene meer stellige kleur aannemen, ten einde reeds van
den aanvang te zien, of zij de meerderheid in de Kamer hadden. Door de
tegenwoordige discussiën is men intusschen bevestigd geworden, dat de Kamer
is noch ultramontaansch noch vrijzinnig. Moet nu de wet dienenom dat
gedeelte der natie, hetwelk in hetgeen hem heilig en dierbaar is, geschokt
is, gerust te stellen, dan had men, volgens spr., langs een' anderen weg
lot dezelfde resultaten kunnen komen. Men had aan den eenen kant langs
diplomatieken weg kunnen onderhandelen, en aan de andere zijde, zoodanige
besluiten nemen als de Gwl. veroorlooftbehoudens verantwoordelijkheid der
Ministers. Nu echter eenmaal de wet is aangebodenzal spr. niet vragen
of zij is tijdigmaar alleen of zij met de Gwt. overeenkomt. In het VIC
hoofdst. der Gwt. zijn twee belangrijke woordenbeschermen en waken. Op
gelijke bescherming heeft elk kerkgenootschap aanspraak zij is een pligt van
elk bestuur, van elk ambtenaarzij is het ook van de Vertegenwoordiging.
Dat spr. van dien geest doordrongen is, zal bij aantoonen door te releveren
een woordgisteren gesproken. Het is niet te verwonderendat bij discussiën
van zoo teederen aardaan een der leden iets zou ontvallenwat voor ande
ren grievend is. Het zou zelfs verschoonbaar zijn. Spr. is zelfs dankbaar
voor de waardigheid en welwillendheidwelke de discussiën tot heden geken
merkt hebben. Hoe ook de uitslag daarvan zijdie beraadslagingen zullen
een monument ter eere der Kamer en der Natie zijn. Het woordwaartegen
spr. een protest aan teekent is, schismatieken toegepast op leden van een
erkend kerkgenootschap. De Paus mag uit zijn standpunt zoo spreken, en
hem redenaar gerust hérétique noemen. Dit moge in hel Vaticaan maar
geenszins hier geschieden. Dit woord te bezigen is onvoorzigtig en onstaat-