elericale bladen, die vroeger too zeer naar de Ooslenrijkschc zijde overhelden, veroordeelen de in Lombardve genomen maatregelende vonnissen der krijgs raden de inbeslagneming der goederende belemmering van bet verkeer enz. in scherpe bewoordingen. Daaruit blijkt genoegzaam dat tegenover Oostenrijk alle partijzucht alhier verdwijnt. Het is van belang dit feit op te merken, want daarop berust in de tegenwoordige omstandigheden de geheele kracht der Piemonteschc Regering. Sedert het voorjaar van 1848 en den oorlogstijd is de algemeene denkwijze nooit eenstemmiger en het nationale gevoel der Piemontesen nooit sterker en meer opgewekt geweest, dan tegenwoordig. B EIJ EBEK. MUNCHEN, 4 April. Heden zijn een groot aantal personenzoo volwassenen als kinderenwe gens bet dragen van boeden met breede randen (die als eene oproerleus be schouwd worden) door de gendarmerie aangehouden en naar het policie-bureau gebragt, waar de boeden verbeurd verklaard en de aangehoudenen deels bloots hoofds, deels van een ander hoofddeksel voorzien terstond weder vrijgelaten werden. Deze maatregel beeft vrij wat opschudding verwekt. IHJSLAM15. PETERSBURG, 8 April. In de volgende week zal de krijgsraad alhier zitling houden, om de zaak te behandelen der leden van het coinmitlé der invaliden-kas. De somwelke uit die kas ontvreemd is en waaromtrent de leden van het committé teregt zullen staan, bedraagt niet minder dan 1,125,000 zilveren roebels. ZUID-AFRIKA. In een der met de jongste Kaapschc post ontvangen dagbladen van Natal leest men het volgende Te Vrijburg, de hoofdstad van het jengdige gemccnebest aan gene zijde der Vaalrivier, is dezer dagen door een aantal burgers een openlijk gastmaal aan- gerigt ter cere van den Heer Practorius, die als Kommandant-Generaal aan het hoofd staat van den zoogenaamden krijgsraad of de uitvoerende magt der republiek. Op dit feestmaal werd door den Voorzitter aan den Heer Prae- torius een gouden gedenkpenning aangeboden, met het wapen der republiek en aan de keerzijde dit opschrift: »Aan den vaderlander, Kommandant-Gene- raal Praetorius, aangeboden door de burgers der Transvaal-republiek, tot erkentenis der groole diensten die hij aan de uitgeweken Nederlandschc Boeren heeft bewezen." Zoo velen van zijne medeburgers hadden zeide de Voorzit ter, aan deze openlijke betuiging van erkentelijkheid willen deelnemen, dat reeds meer geld dan voor de bekostiging van den penning vereischt werd hijeengebragt was. De Heer Praetorius met blijdschap het huldebewijs aannemende, sprak daarbij over den toestand en de vooruitzigten van den jongen Staat. Hij deelde onder anderen mede, dat een geestelijke uit Nederland voor de dienst in de Transvaalsche Gereformeerde kerk overgekomen zich reeds in de Kaap stad bevond; dat een geneeskundige zijne drukke praktijk te Pietermaritzburg wilde opgeven en zich te Vrijburg nederzettendat ook een onder de Boeren gunstig bekend regtsgeleerde een gelijk besluit had genomen; dat Vrijburg niet alleen weldra geneeskundigen bijstand en regtsgeleerden raad, maar ook eene vrije drukpers zoude hebbendaar iemand aanstalten maakte om er eene drukkerij en een dagblad op te rigtenzijnde het reeds meermalen gebleken, hoe zeer een dagblad behoefte was voor de republiek tot afwering van ver keerde voorstellingen, die men omtrent hare aangelegenheden onder de Engel- schen mogt willen verspreiden. Het boven bedoelde dagblad van Natal bevat onderscheiden bijzonderheden waaruit blijkt dat dit gedeelte van het Britschc gebied in Zuid-Afrika, in welvaart toeneemt, en dat, hoe jeugdig eene kolonie het nog zij, hare rijke hulpbronnen reeds beginnen te vloeijen. Zij geniet onafgebroken orde en rust; de betrekkingen tusschen de inlanders, de landbouwers van oud-llollandscbe afkomst, en de Britsche overheden is er door geen ernstige oneenigheden ge stoord. De productie van wol en van vee neemt toe, en de teelt van katoen, suikerriet en andere tropische producten is er met aanvankelijk goeden uitslag beproefd, terwijl men er ijzererts en steenkoollagen meent gevonden te heb ben wier bewerking voordeel belooft. De slaat der in 1852 geïnde lolregten getuigt van dien gunstigen toestand der volkplanting, en bewijst dat zij in dat jaar ruim tweemaal zooveel uitgevoerd en minder ingevoerd beeft dan in 1851. De Amst. Cour. bevat omtrent die volkplanters een zeer lezenswaardig stuk, waaruit wij hier het volgende overnemen: Het is nu twee eeuwen dat de Kaap-kolonie door de Nederlanders werd gesticht. Eene halve eeuw geleden, bemagtigden de Engelschen dien zuid- boek, welke hun in 1814 in eigendom werd afgestaan. Voor de kolonisten van Zuid-Afrika was dat eene hoogst grievende teleur stelling. De ontevredenheid der Kaapsche bevolking werd tot verbittering, toen de Engelsche emancipatie-wet die menschen van hunne slaven beroofde, zonder gepaste schadeloosstelling en door de vuige winzucht der Engelsche koopliedendie aan de Kaffers wapenenbuskruid en sterke dranken voor hoornvee verruilden. Door een en ander werd bij die wilden oorlogszucht op gewekt, roofzucht gevoed en aangekweekt. In dier voege ontwikkelde zich, gedurende het laatste vierde eener eeuw, bij de groote meerderheid der kolonisten een' geest van verzet en rusteloos heid, van onverschilligheid jegens het erf der vaderen, waarop zij het eerste levenslicht hadden aanschouwdgepaard aan warmere gehechtheid onderling en eene zucht tot verbroedering en aaneensluiting. Zoo wordt het begrijpe lijk, dat de een zijne vaderlijke landhoeve in de nabijheid der Kaapstad ver laat, om naar bet verre N.-Oosten der kolonie te vertrekken, ten einde de ze kerheid te hebben zich van den zetel van het Brilsch bestuur te verwijderen. Daar vindt men het juk van den vreemdeling ondragelijk, verlaat de ko lonie om in de wildernissentegen verscheurend gedierte en bloeddorstige horden kampende, zich een nieuw vaderland te zoeken. In weerwil van ver raderlijken aanval, en ontbering, en volslagen gebrek, door die verhuizers of trek-hoeren ondervondenworden zij steeds door nieuwe drommen van magen en vrienden gevolgd, die met vrouwen, kinderen en vee, denzelfden weg inslaanen met talrijke karavanen naar het noorden en noord-oosten trekken. Zijdie tot over de Vaal-rivier waren gewekenmogten het tweede eeuw getijde der kolonisatie van Zuid-Afrika vieren, als bewoners van een onaf hankelijk gebied, want niet enkel Portugal, ook Grool-Brittannië bad hunne onafhankelijkheid, benoorden de Vaal-rivier, erkend. Even als onder de Nederlandschc afstammelingen in Zuid-Afrika zich in de laatste 25 jaren de zucht tot onderlinge verbroedering meer en meer heeft ontwikkeld, evenzoo heeft eene warmere genegenheid voor Nederland onder hen wortel geschoten. Nimmer werd dit meer ziglbaar dan toenomstreeks den tijd van het eeuwfeesteen gerucht in omloop kwamals zou door Groot-Brittannië de kolonie aan Nederland worden afgestaan. Onze stamgenooten in Zuid-Afrika verdienen niet enkel onze levendige be langstelling maar zijn onze krachtdadige ondersteuning allezins waardig. Die ondersteuning kan hun gemakkelijk geschonken worden. Wat toch verlangenwat behoeven zij Nederlanders verlangen zijbroeders uit het oude moederland, mannen, die in hun vak bekwaam, een deugdzaam gedrag aan echte godsdienstige beginselen paren. Waar men in Zuid-Afrika komtoveral boort men dien wensch uiten. In de steden, onder de beschaafde standen, walgt men van de vrije kleurlingen en Kaffers. Onzindelijkheid, onbekwaamheid, verregaande traagheid, en nog erger, is het waardoor de meeslen van deze zich onderscheiden. Aan am bachtslieden is allerwege gebreken de weinige Engelschendie zich als zoo danig voordoen, mishagen algemeen door hunne aanmatigingen. En toch, men moet zich met hen behelpen. Op het plattelandde geheele kolonie door, en over de Oranje-rivier, is eene groole, dringende behoefte aan boe renarbeiders, boerenmeiden, aan buisgezinnen met de zuivelbereiding bekend, aan herders en veehoeders. In de souvereiniteitin de trans-Vaalsche repu bliek zullen allen, die de Hervormde godsdienst zijn toegedaan, met braaf heid en bekwaamheid zijn toegerust, geen scheurmakers of tweedragstokers zijnde, met open armen worden ontvangen. De landbouwer en de veeboer, de handwerksman en de fabriekant, vindt daar ruimschoots gelegenheid tot nuttige en voordeelige werkzaamheid. Hoe treurig zou het voor onze stam genooten in Zuid-Afrika wezenindien zij in wenschenin verwachtingen zoo billijk, door traagheid of onverschilligheid dezerzijds mogten worden te leurgesteld §TA©§ HERIG TE IV. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Gemeente LEYDEN, doen te wetendatingevolge Art. 265 der Gemeentewetde Gemeenteraad in zijne Vergadering van heden, het Kohier van den omslag voor het onderhoud der Lantaarnen, Brandspuiten en Nachtwachten, voor het jaar 1853, heeft vast gesteld en hetzelve alsnog ter Secretarie dezer Gemeente, gedurende acht dagen, voor een ieder ter lezing is nedergelegd; terwijl binnen dien tijd, elk op bet Kohier aangeslagene, krachtens de 5de zinsnede van bovengenoemd wetsartikel, zijne bezwaren tegen den aanslag, bij verzoekschrift, op ongeze geld papier bij Gedeputeerde Staten dezer Provincie kan inbrengen. En zal deze door plaatsing in de Leydsche Courant worden afgekondigd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leyden, 11 April 1853. De Burgemeester VAN LIMBURG ST1RUM. De Secretaris v. PUTTKAMMER, HER-IJK. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de Gemeente LEYDEN, gezien hebbende de Notificatie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato den ll<ien Januarij jl.Provinciaalblad N°. 23) betreffende den Herijk der Maten en Gewigten in Zuid-Holland, en gelet op de voordragt van den Arron- dissements-Ijker alhier, van den 12de" dezer maand, geven mitsdeze den In gezetenen dezer Gemeente hunne verpligting te kennen, tot het doen Herijken van alle de bereids te voren geijkte Lengte- en Inhoudsmaten en Gewigten bene vens de bij de Inhoudsmaten van drooge waren bchoorende strijksels, waarmede deze, overeenkomstig Art. 8 van Zr. M'. besluit van den 21st<,D December 1822, (Staatsblad N°. 54) moeten worden afgestreken. En worden zijlieden ten dien einde opgeroepen, ter bezorging der gemelde Maten en Gewigten, wel schoon gemaakt en gezuiverd, aan het Lokaal van den Ijk, in de Lange School steeg. Zullende daartoe, tegen dadelijke betaling, worden gevaceerd: Voor Wijk I, op den llden en 12dcn April II, d 13den en 14den April. III, 15den, 18Jcn en 19den April. D IV, 20sten21stcn22stcn en 25ste° April. V, 2G5tcn, 27sten, 28st5n, 29slen April en op den 2d<"> Mei. VI, 3dcn, 4dcn. 6den, 9deD, 10den. ll'len I2den Mei. VII, 13den, 18den, 19dC11, 20slc", 23sten, 24stCD, en25stcn Mei. VIII, d 2Gslcn27slcn, 30slcn en 31ste° Mei. Het Buitenwijk op den lstcn en 2den Junij. met uitzondering echter van de Goud- en Zilversmids-, henevens de Apothe kers- of Medicinale Gewigten, voor welker herijking afzonderlijk zitting zal gehouden worden, te weten: Voor de Goud- en Zilversmids-Gewigten voor Wijk I, II, III en IV, op den lsten April, V en VI, op den 4den April, VII en VIIIop den 5den April

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 3