heden van den Raadwelke volgens art. 1 aan dat Departement overgaan
onder den Minister zal zijn belast, steeds bet Secretariaat bij dien Raad zal
bekleed en.
-- Z. M. heeft benoemd bij den grootcn Staf, tot Luit.-Koloncl den Ma
joor T. G. T. V. Baron de Constant Rcbceque, van dien Staf, zijnen Adju
dant; bij den Gcneralen Staf: tot Kolonel, de Luit.-Kolonels Jlir. G. E. van
Panhuys en A. P. F. 11 igot de Begnins, beiden van dien Staf; lot Luit.-
Kolonel den Majoor G. Schuurman, van dien Stal; tot Majoor, de Kapiteins
der lsll= klasse C. J. J. Gollin en J. B. E. von Molz, beiden van dien Staf;
tot Kapitein van de 3l,c klasse (naar ouderdom van rang), de lste Luils.
J. F. A. van Panhuys en II. E. IV'. Rodi de Loo, mede van dien Staf; lot
•jsten Luit.den 2dcn Luit. L. R. J. A. ltoosmale Nepveu van bet lsl(! rege-
nient vesting-artillerie.
Z. M. de Koning heeft ecne aanzienlijke leveraneie van jagttenlcn be
steld aan den lieer Edgington te Londendie op de Tentoonstelling aldaar
voor het vervaardigen van tenten den grootslen lof heeft in geoogst. Zij zullen
onverwijld naar het Loo worden gezonden.
De Minister van Justitie zaldaar zijne ziekte zoo goed als geheel ge
weken is, in het begin van October zijne werkzaamheden hervatten.
De Minister van Koloniën zal Woensdag en die van Marine Vrijdag
geen gehoor vcrleenen.
Titieede SHeitnet' tier Staten-fSeneraal
Zitting van Maandag 27 September.
Na medcdecling van cenige ingekomene stukken heeft do Minister van Fi
nanciën, namens den Koning, aangeboden de ontwerpen van wet, uitmakende
de Staatsbegrooting voor den jare 1853. De Minister heeft bij die gele
genheid cene aanspraak gehouden die een zoo groot aantal uitvoerige opga
ven bevat, dal wij van wege hare uitvoerigheid ons genoodzaakt zien die inet
weglating van een en ander, wat minder onmiddelijk tot een algemeen over-
zigt onzer geldmiddelen onmisbaar schijnt, eenigermate verkort mede te declen.
M. II.Op last des Konings wederom in Uw midden verschijnende om de
Staatsbegrooting voor het volgend dienstjaar aan U over te brengenis het
voor mij hoogst aangenaam van die gelegenheid voor de derde maal te mogen
gebruik makenom U gunstige berigtcn nopens onze geldmiddelen te geven.
Vergunt mij, dat ik ook thans, op het voetspoor van vroegere jarenuwe
aandacht kortelijk bepale bij het verledenc en het tegenwoordige, om daarna
ccncn blik in de toekomst te slaan.
1". Meermalen heb ik Uwe aandacht gevestigd op de uitkomst van de vorige
dienstjaren. Ik geloof niet dat het noodig zijn zal thans de reeds dikwijls
opgenoemde bijzonderheden te herbalen. Ten einde het verledene op ellen
voet te brengen, is een wetsontwerp ontworpen en nan U voorgedragen, do
strekking hebbende om een deel der batige saldo's bij de schatkist voor han
den, over te brengen op bet dienstjaar 1848, ten einde het op dat jaar nog
openstaande te kort te dekken. Daardoor zal het verledene, tot aan het jaar
1850 toe, definitief zijn vereffend, en het overzigt van onzen financiëlen toe
stand des te gemakkelijker en eenvoudiger worden.
Om dit laatste doel inzonderheid te bevorderen, heb ik gemeend wel te
doen met eenen bijzonderen staat te doen zamenstellen van de uitkomsten
der tien laatste dienstjaren, loopende van 1842 tot 1851, en dien staat, die
nog eenige specificatiën behelst, als cene bijlage lot deze mijne rede aan U
over te leggen.
Die staat zal u doen zien, M. II., dat op 31 December 1851 (natuurlijk
behoudens het latere adjuslement van de ontvangsten en uitgaven over 1851),
aan batige saldo's van de diensten tot op dat tijdstip, in de schatkist aanwe
zig was een bedrag van 7,8G1,227.72behalve de som van ƒ202,738.71,
uit de Conversie-middelen van 1844 ovorgcscholenen alzoo te zamen j
8,063,9G0.43.
Doch vermits de wet, regelende het batig slot van de koloniale dienst 1850
nog niet is afgedaanen vermits bij het op nieuw dienaangaande in te dienen j
wetsontwerp wordt voorgesteld om het aanvankelijk door hel Departement van I
Koloniën gereserveerd bedrag van f 1,882,698.15* toe te voegen aan de mid
delen van het dienstjaar 1851, zoo zullen, wordt die wet aangenomen, onder
dagteekening van 31 December 1851 de onderscheidene staatsrekeningen een
batig slot van ƒ9,946,664.58) aanwijzen, behoudens hetgeen de einduitkomst
der rekening over het jaar 1851 daaraan nog kan toevoegen. Die uitkomst
M. H., levert stof tot warme erkentelijkheid op voor den zegen die in dit
opzigt op onzen arbeid werd gegeven.
Van dit algemeen overzigt van het verledene ga ik over tot een meer ge
detailleerde beschouwing betreffende het jongstverloopen dienstjaar, waarvan
de aanvankelijk bekende uitkomsten wederom in de bijzonderheden in de
toelichtende staten bij elke begrootingswet zijn opgegeven.
De begrooting van uitgaven voor 1851, zoo als die bij
onderscheidene wellen in 1850 is vastgesteld bedroeg
Zij is later verhoogd voor de uitgaven van het muntwezen
(wet van den 17dcn December 1851) met
Voor Amortisatie van Schuld (wet van 22 April 1852) na
aftrek eencr som van ƒ239,500, waarvan regelmatig-
heidshalvc, de overschrijving op het tegenwoordig dienst
jaar aan U zal worden voorgesteldmet
Voor do uitgaven ter voldoening der achterstallige Russische
Schuld (wet van 19 Sept ember 1852), met
En moet nog worden verhoogd voor de uitgaven ten behoeve
van hel Haarlemmermeer, met
Zij zal alzoo bedragen te zamen
I Op die begrooting is blijkens de gedetailleerde staten, bespaard geworden
de som van 1,466,136.58).
Met inbegrip van de straks bedoelde bijdrage uit liet domeinfonds aan dit
dienstjaar toegewezen ad ƒ2,980,500 bedroog de raming der middelen
voor 185173,750,439.14.
De gedane en bekende nog te doenc ontvangsten bedroegen 76,473,297.45).
aarvan af de uitgavenzooals zij vermoedelijk hoogtens
zullen bedragen- 74,049.086.13J.
Zoodat het jaar 1851 cene bate ojdevert van 2,424,211.41.
Deze uitkomst mag voorzeker als hoogst bevredigend worden beschouwd
wanneer men in aanmerking neemt, dat zeer aanzienlijke uitgaven van ge
heel builengewonen aard, die niet ligt zullen tcrugkecren, op dat dienstjaar
gebragt zijn moeten, en uit de gewone middelen bestreden hebben kunnen
worden en dat bij deze berekening onder de inkomsten nog niet is gebragt
de som van ƒ1,332,693.15) hierboven gemeld, welke nog uit de koloniale
middelen van 1850 aan het dienstjaar 1851 toegevóegd zullen kunnen worden.
2°. Ook de loopende dienst levert zeer goede uilzigten op. Zij zal alleen
nog verhoogd moeten worden met cene som van ƒ200,000, uitmakende den
eersten termijn van het subsidie aan de Rhijnspoorweg toegezegd bij het con
tract dat door de wet van 29 mei 1852 is bekrachtigd, welligt ook met eene
som van ƒ600,000 ten behoeve van bet Haarlemmermeer; voorts met cene
som van ƒ5,838.75 voor de betaling van renten bij de aflossing van de
lecning voor den straatweg van Amsterdam naar Naardenwelke in de bo
grooting niet waren uitgetrokken, omdat men, bij het opmaken der begroo
ting, gemeend had die vroeger te zullen kunnen aflossen. De inkomsten
laten zich gunstig aanzien. Immers op den lstcn September overtrof bet 2/3
der opbrengstbereids het 2/3 van de raming. Genoegzaam alle middelen
braglen meer op dan over hetzelfde tijdperk des vorigen jaars; alleen de
zegel-, registratie- en succcssieregtcnschoon de opbrengt daarvan in haar
geheel aan de gemaakte raming goed beantwoordt, bleef merkbaar beneden
die van het jaar 1851; zoo ook die van bet patentregt. De oorzaken van
dien schijnbaren teruggang die te zoeken zijn in de geheel exceptioneel groole
opbrengst van het patent- en van het successicregt in 1851zijn intusschen
te zeer bekend dan dut zij eenige zorg behoeven te baren.
Neemt men evenwel in aanmerking dat de invloed van de afschaffing van
den accijns op het geslagt van varkens en schapen zich eerst in de twee
laatste maanden des jaars zal doen gevoeleneven als die van de verminde
ring van het patentregt op de binnenlandsche scheepvaart eerst nu zal blijk
baar wordendan kan men zich niet voorstellen dat de raming der middelen
door de opbrengst zoo ver overtroffen zal worden als in 1851 hoewel ik mij
mag voorstellen dat zij wel bereikt zal worden.
Hierna gaat de Minister Over tot verslag omtrent de uitvoering van eenige
financiële wetten, als die op de scheepvaart en de postwet, en verdere bij
zonderheden de geldmiddelen betreffende, en eindigt met een overzigt over de
begroot, voor 1853, waarvan het eindcijfer der uitgav. bedraagt ƒ70,074,828.31;.
Dat der inkomsten t- 71,685,772.39.
Vermoedelijk batig slot alzoo i i 1,610,944.07*.
Omtrent deze in bijzonderheden tredendezegt de Minister onder anderen
Dat 's lands penningen niet door de Regering verspild wordennoch de lre-
groolingcn noodeloos uitgeputbewijzen zoowel de uitkomst van de dienst
van 1850 als die van de dienst van 1851; zij leveren u het betoog, dat
zuinig beheer voortdurend door haar als een harcr voornaamste pligten wordt
beschouwd.
Wat de wet op do middelen in het algemeen betreft, het zal welligt al
dadelijk de aandacht treffen, dat daarin geene wijziging is gebragt, maar
dat do middelen onveranderd naar dezelfde grondslagen als vroeger zijn voor
gedragen. De gunstige berigteridie ik u omtrent den toestand onzer geld
middelen mogt geven, die aantoonendat onder 31 December 1851 bet
aanzienlijk bedrag van ƒ9,946,604.58.) aan batige sloten in 's Rijks schatkist
bevonden zal worden; een bedrag, dat, vermeerderd met het balig saldo
van hel domeinfonds en met het vermoedelijk batig slot van het loopend
dienstjaar tot ruim 12 millioen zal kunnen klimmen, die berigtcn zullen
welligt eene andere verwachting hebben doen ontstaan. Er bestaan echter
dringende redenen, die het onraadzaam maken voor alsnog eenen anderen weg
in te slaan. Behalve de zoo geheel juiste beweegreden, zoo dikwerf in uwe
vergadering aangevoerddat een groot deel van de staats-inkomslcn van wis-
selvaliigen aard is, meen ik inzonderheid nogmaals te mogen wijzen op de
noodzakelijkheid van het herstel van het Indisch muntwezen, dat belangrijke
offers vorderen zal, tot betering van het nadeel, dat door vroegere min juiste
maatregelen aan de Oost-Indische bezittingen is loegebragt. Maar met nog
meer aandrang moet ik, tot ondersteuning van de voordragt der Regering,
op de noodzakelijke uitgaven van den Staatinzonderheid op die voor de
schuld wijzen. Waar het zoo mocijelijk is, het geheel cijfer van de kosten
der staatsdienst nog verder in te krimpenwaar onderscheidene belangen
veeleer uitbreiding dan vermindering van uilgaven schijnen te vorderen, en
waar zooveel wordt gevorderd tot voldoening aan heilige verpligtingen van
den Staat, daar voorzeker mag men niet ligtvaardig tot het verminderen der
staals-inkomsten besluiten, vóórdat men de middelen bezit om de schuld van
den Staat te verminderen en alzoo duurzame besparing van uitgaven te
verzekeren.
Inzonderheid met het oog op dit laatste tnecn ik de voordragt der midde
len te kunnen verdedigen. Spoedig zal het tijdperk verstrekken zijn gedu
rende hetwelk de wel het beproeven van schuldvermindering door conversie
69,720,603.50.
915,369.22.
- 2,960,500.00.
- 1,318,750.00.
600,000.00.
75,515,222.72.