HOOFDELIJKEN OMSLAG EN HET INVOEREN DAARVAN •aard, zoo als ecne uilkeering aan Lel bestuur der moskeen tot instandhou ding der daaraan verbonden inriglingen voor jaargelden en pensioenen 84,000.000; te zamen een gelijk bedrag uitmakende als de staatsinkomsten. De schatting van Egypte is bij de onlangs met Abbas-Pacha gemaakte over eenkomst met een derde verhoogd en op 40,000,000 piasters jaarlijks gebragt. Turkije heeft thans eene bevolking van meer dan 30 millioen zielen. Het is door geene staatsschuld bezwaardmet uitzondering van het staats-papicr- gcld hetwelk ten bedrage van 170,000,000 Turksche piasters (ongeveer 20 millioen gulden) in omloop gebragt is en waarop rente betaald wordt doch de intrekking daarvan met behulp cener daartoe ingevoerde belasting is •besloten en reeds aangevangen. Buitendien heeft Turkije eene vlottende schold van gering bedrag bij de aannemers der leverantie van Europcsche voortbrengsels ten behoeve van het leger en de vloot. De zaak der belastingen is zoo hoogst belangrijk en moeijelijk tevensdat zij wel van verschillende zijden mag worden beschouwd. Met alle bereidwil ligheid verleenen wij alzoo eene plaats aan de navolgende Beschouwingvan welke het raadslid de Heer SIr. N. Sikkel Groos ons de plaatsing heeft verzocht. BESCHOÜWW6 OVER liet is eene vraag of veranderingen in plaatselijke belastingen al mogten deze veranderingen op zich zelve goed zijnvan zulk een' overwegenden in vloed zullen wezen, dat zij, ten voordcele der ingezetenen, vermeerdering van vertier en vermindering van prijzen moeten te weeg brengen? In de meeste gevallen zal die vraag, zelfs door de voorstanders der veran deringen, niét met zekerheid kunnen worden beantwoord, het allerminst ioo-, Jang het stelsel der Rijksbelasting niet veranderd zal zijn, en dus veranderin gen in plaatselijke belasting-stelsels slechts als stukwerk alleen staan. Het is dan ook zeer te betwijfelen, of degenen, die zich als borgen gedu rende een jaar zouden aanbieden voor het op te brengen bedrag van nieuwe plaatselijke belasting, den moed zouden bezitten, (in de veronderstelling dat dergelijke overeenkomst kon worden gesloten, zich als borgen te stellen voor de vermeerdering van vertier of, zoo deze vermeerdering niet wel tot een bepaald bedrag kon worden uitgedrukt, (hetgeen aan te nemen is.) dan toch voor eene bepaalde vermindering van prijzen. Evenwel wij voor ons zouden vermccnen, dat men billijkerwijze geen' liorgtogt in dergelijke zaken kan vorderen nademaal het bij uitkomst geble ken isdat zelfs de bekwaamste financiersmet de beste bedoelingen bezield verregaande misrekeningen hadden gemaaktdaar zijals elk andervooraf alleen zeker waren van de cijfers, door hen op papier gesteld. Ik neem het echter aanmen moet niet te vasthoudend zijnmen moet niet willen behouden wat bestaal alléén omdat het bestaatook zonder borg- togt kan in zake van belastingen eene verandering wenschelijk schijnen maar dan ook alleen indien zij met zich brengt een' genoegzamen graad der waarschijnlijkheid van verbelering, niet van verbetering op het papier, in de theorie, maar van wezenlijke verbetering in de praktijk. De waarschijnlijkheid echter in zake van belastingen mag niet worden ge put uit eene opnoeming van hetgeen men veronderstelt dat gebeuren kan maar wel uit hetgeen de ondervinding leert dat gebeurd is. In theorie is niets schijnbaar meer waar dan te stellen: de accijns is verminderd met ƒ1, dus zullen de prijzen der belaste waren 1 minder wordenen toch men zegt dat deze uilkomst in de praktijk veelal wordt gelogenstraft. De Heer Mr. F. van Hall beriep zich in der tijd op Gogcl, in zijne Memorie (hl. 89): Afgeschafte belastingen of veranderingen komen zelden den eigenlijken last- hclaaldcr te goede. Toen de impost van 5£ stuiver van eiken gulden op »het brandhout, in Holland geheven, werd afgeschaft, zoude de gebruiker «lagere prijzen hebben verwacht, maar het tegendeel gebeurde." Sommigen hebben eene dergelijke uitkomst als Gogel vermeldt en die in Frankrijk beeft plaats gevonden uitgelegd door bijkomende tijdsomstan digheden; maar hoe legt men uit hetgeen Gogel heeft ondervonden in andere tijden? En indien men nu dit niet kan uitleggen, evenmin als men wordt toegelaten om het op zijde te schuiven, zou dan ook daaruit niet kunnen worden afgeleid, dat onzekerheid bestaat of vermindering van opcenten op de accijnsen vermindering van prijzen zal ten gevolge hebbenen dat door de voorstanders van accijnsvermindering geen beroep mag worden gedaan op waarschijnlijkheid van werkelijke prijsvermindering, ofschoon die naar de theorie moest volgen. En nu mag de vraag gedaan worden of (bij de bestaande onzekerheid van praclische uitkomst eener vermindering of afschaffing van opcenten op accijnsen, in daardoor veroorzaakte prijsvermindering) genoegzame grond be staat om aan te dringen op eene verandering, die niet stellig is eene verbe tering, en om eene belasting in te voeren, die misschien niet anders zal zijn dan een nieuwe last te meer voor de massa der ingezetenen. In den laatslen tijd is liet voor en tegen van het beginsel der afschaffing van accijnsen bijzonderlijk besproken. Het is mij voorgekomen, dat deze quaestie eigenlijk geene practische beteekenis had, daar elke belasting op zich zelve niets heeft, waardoor zij zich zóó zeer aanbeveelt, dat men in het afge- trokkene hare afschaffing niet zou verlangen. Indien het beginsel van de afschaffing der accijnsen aldus werd aangenomen, zonder dat men, bij be staande behoefte, tegelijker lijd beslist, wat in de plaats zal worden gesteld, dan ware men niets gevorderdcn zou de aanneming van het beginsel der afschaffing alleen kunnen dienen om Je handen te Linden, in zoo verre dat wilde men niet bepaaldelijk op een genomen besluit omtrent het beginsel terug komen, noodzakelijkheid zou bestaan om elke andere belasting dan de accijnsen aan te nemen, ook al mogt de overtuiging algemeen zijn gewor den dat de andere belasting niet beter is dan de laatstgenoemde. Maar bet geldt bier geene Op zich zelve staande vragen omtrent betgeen voor óf tegen eene bestaande belasting kan worden aangevoerd zoo als de zaak zich bier beeft voorgedaan, moet dadelijk de vraag worden gesteld, niet: zijt gij voor of tegen de opcenten der accijnsen maarzijt gij voor of tegen de vervanging van de opcenten der accijnsen door hoofdelijken omslag op voor gestelde grondslagen? De belasting zoo als zij geheven wordt moét niet aan een afzonderlijk oordcel worden onderworpen, maar dadelijk gesteld tegenover de andere belasting zoo als men die heden wil. Op deze wijze loopt men bet minst gevaar gepracjudicieerd te worden, ten minste men komt in de gelegenheid om eenigzins bij vergelijking te oordeelcn, b. v.: of het genoegzaam zeker schijnt dat bet vervangings-middel in de uitvoering beter zal zijn dan het middel dat vervangen wordt? of het onbeproefde zóó zeker uitmunt boven het beproefde dat men tot vervanging kan overgaan zonder roekeloos te zijn Wat men zeggen moge van de voortreffelijkheid van hoofdelijken omslag vooraf is daaromtrent volstrcktelijk geen oordeel te vellen, tenzij de grond slagen, waarop zij zal rusten, zijn aangewezen. Waren die vast te vinden, geene betere belasting zou denkbaar zijn dan zij die bestemd is om den moes ten last te doen drukken daar waar bet best kan gedragen worden. Maar zullen dergelijke grondslagen ooit worden gevonden?? Ik herinner mij ergens gelezen te hebben: «Het droombeeld van alle Utopisten is geweest directe bc- «laslingen. In verschillende eeuwen zijn er altijd velen geweest, die dweep- «ten met bet denkbeeld van een hoofdgeld; en dit had ook dit theoretische voordeel dat men daarvoor van zelf alle mogelijke perceptiekosten spaarde «en contrabande tegenging. Maar nooit heeft men die droombeelden kunnen «verwezenlijken. Men verhaalt dat Koning Lodewijk, die dweepte met een «hoofdgeld, in Amsterdam de kundigste financiers deed bijeenkomen onder «anderen Gogcl, Appelius, Six, Bondt, Vermazen, Roëll cn anderen. Deze «kozen 20 h 25 van de aanzienlijkste huizen uit, die zij allen kenden om «daarvan te maken elk een cotisatie naar zijn denkbeeld. En toen zij elk hunne cotisatie hadden ontworpen en ze met elkander vergelekenwaren zij «zoo verschrikt door de verscheidenheid, dat zij gezamenlijk voornamen, nooit meer van een hoofdgeld te spreken." Zulk voornemen is te Leyden nog niet opgevat; ofschoon daartoe ccnige aanleiding bestaat, want de twee Hoeren, die voor de heffing van een' hoof delijken omslag geschreven hebbenzijn het reeds dadelijk oneens zelfs om trent de grondslagende een neemt aan drie grondslagende ander wil er slechts één'; deze berekent volgens een classificatie, de eerste doet hieraati eene berekening naar hoofden en naar het bedrag van de hoofdsom der per sonele belasting voorafgaan. Zien wij nu reeds de voorstanders zóó zeer verschillen omtrent de grond slagen de eerste elementen der uitvoerbaarheid beslaat er dan geene aan leiding voor ons, die geene voorstanders zijn, om te komen tot het denk beeld. dat hoofdelijke omslag, hoe aanbevelingswaardig ook schijnende, aan de grootste mocijelijkheden onderhevig is in de practische toepassing? Zou men dus niet reeds aanvankelijk mogen vreezen, dat geene grondslagen zijn te vindenop welke eene wezenlijk evenredige verdeeling kan worden ge vestigd, en dat, wanneer men hoofdelijken omslag invoert quandmême, ook zonder vasten grondslagin plaats van de billijkheiddie men beoogtniets zal gelden dan willekeur Men ziet reeds nu, boe het gaat met de patenten. Zijn er niet velen onder onsdie zich te beklagen hebben over hun' aanslag En evenwel is de taak tot bepaling daarvan aan bekwame mannen opgedragen, die waar lijk niet bekend staan als de ingezetenen te willen bezwaren. Maar bet ge brek aan eigenlijken grondslag is sterker dan de wil dergenen die den aanslag bepalen; de gchcele bepaling berust op onzekere gegevens en meestal mank- gaande vergelijkingen. En tot welke vergelijkingen onder de belastingschuldigen onderling zal de hoofdelijke omslag aanleiding geven? Zaden van onvergenocgdbeid en ver deeldheid zullen in ruime mate worden uitgestrooid. Zelfs in de kleine ge meenten (waarop men zich beroept en die te dezer zaak met groote niet wel te vergelijken zijn) heerscht ontevredenheid. De accijnsen zijn drukkend, maar men is aan dien druk gewoon, cn dit is reeds veel gewonnen in zake van belastingen; maar zal de hoofdelijke om slag niet drukken? en zal niet juist de wijze van opbrengst den omslag drukkender maken voor den minder gegoeden burger, die, indien bij al streng genomen betalen zou kunnenevenwel niet geleerd heeft voor ter mijnen te zorgen? Meermalen is er gesproken, alsof juist de minder ge goeden bijzonder veel baat zouden vinden bij den hoofdeiijkenomslag. Het tegendeel is waarniet zijmaar de rijkeren zijn in de gelegenheid zich zeiven te dekken tegen mogelijken drukdeze verlaten de stad of verminde ren hunne uitgaven, hetgeen weder op de minder gegoeden afstuit; en deze, bijna altijd door hun beroep gedrongen te blijven waar zij zijn en weinig in staat hunne geringe uitgaven nog tot minder te brengenzullen gebukt blijven gaan onder een' last, die hen dikwijls te zwaarder zal worden opge legd naarmate zij zich uiterlijk ordelijker cn knapper voordoen. Het is dus, minst genomen, niet waarschijnlijk dat de hoofdelijke mslag minder drukken zal dan de accijnsen. Mag men bet er op wagen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1852 | | pagina 3