LEYDSGHE
COURAN
MAANDAG, 15 SEPTEMBER.
BIMENLANDSCHE BERIGTEN.
De Courant wordt
Vrijdag uitgegeven,
vit Zaturdag Avond.
MaandagWoensdag en
Die van Maandag komt
De Prijs der Courant is f12 in het jaar
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
Bij deze Courant wordt uitgegeven het Proces-Verbaal der
verkiezing voor Leden van den Stedelijken Raadbevattende de Na
men van al degenen die meer dan eene stem hebben gehad, met
het getal der stemmen achter iederen naam. Dit stuk is ook af
zonderlijk ter Courantdrukkerij te bekomen a 5 Centen.
LEYDEN, 13 September.
Zitting van den Stedelijken Raad van heden.
Afwezig de Heeren Mr. A. A. DilliéP. du RieuW. P. KluitMr. P. G.
Hubrecht en Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
De notulen der vorige Vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter doet mededeeling van eene resolutie van Gedep. Staten van
3 dezer, goedkeurende het raadsbesluit, dat bepaald heeft, dat de over
winst der gaz-fabriek over 1850, ter somma van 11641.161 op het
Grootboek zal worden ingeschreven. Aangenomen voor kennisgeving.
De Voorzitter brengt in behandeling:
1°. Een adres van Regenten van bet Evang. Luthersch Weeshuis, verzoe
kende magtiging om het fonds der Loterij van 1848groot 7000 te mo
gen gebruiken tot geheele herbouwing van hun gesticht. Met algemeene
stemmen goedgekeurd.
Een ander gedeelte van hun verzoek strekt daartoe, dat de voor dien her
bouw nog daarenboven benoodigde 5000.uit een renteloos voorschot van
25.per aandeel zullen gevonden worden, en dat telken jare daarvan
twintig aandeelen zullen afgelost worden, waartoe de Stad hun gedurende
tien jaren een buitengewoon subsidie van 500.zal geven. De verga
dering beslist dat dit gedeelte van bet verzoek zal worden aangehouden en
aan de commissie van finantie rapport verzochtvoor hoeveel en op welke wijze
de Stad hulp zal verleenen.
2°. Eene missive van den Kerkeraad der Luthersche gemeente verzoekende
dat de buitengewone subsidie van 300.'s jaars gedurende zeven jaren
aan de Diaconie dier gemeente in 1842 verleend tot dekking van den toen-
maligen achterstand groot 1967.095, aan deze ook nog in het vervolg
verleend worde tot dekking van den later door de dure prijzen der levens
middelen ontstanen achterstand. Met 13 tegen 7 stemmen gewezen van
de hand.
3°. Request van inwoners van de Garenmarkt verzoekende, dat zeker huis
aan het eind dier straat door de stad aangekocht en afgebroken wordeten
einde aldus een toegang naar de nieuwe wandeling te maken. Met 19
tegen 1 stem gewezen van de hand.
4°. Nader rapport van de Commissie over de schuld van het II. G. of
Armen Wees- cn Kinderhuis aan de stad. Dit zal aan Regenten worden
medegedeeld.
5°. Drie verzoekschriften om vrijstelling van minerval, die worden toegestaan.
Z. M. heeft bij besluit van den 10den dezer den Heer N. C. de Gyselaar
op zijn verzoek eervol ontslag verleend uil de betrekking van Directeur van
het Kabinet van Pleisterbeelden en Prenten dezer Hoogeschool, onder dank
betuiging voor de door hem als zoodanig bewezen diensten en in zijne plaats
benoemd den kunstschilder, den Heer J. L. Cornet, alhier.
De N. Rott. Cour. deelt eenen brief mede van een der passagiers van het
zoo ongelukkig vergane schroefstoomschip Apollo, waaruit wij het volgende
mededeelen
Op Zaturdag den 6den dezer, des morgens ten 11 ure, vertrokken wij van
Rotterdam, met, naar mijne gissing 17 passagiers, waaronder 3 dames, en
5 knechts ter bewaking van het vee, dat in groot getal geladen was, en
kwamen zeer voorspoedig te Helvoet.
Ten half vijf ure des namiddags liepen wij in zee, die zeer hol stond.
Mijne echtgenoot was intusschen zeeziek gewordenen ging ten zes ure
geheel gekleed, te bed; hetgeen later door al de passagiers, de meeste insge
lijks zeeziek, gevolgd werd; slechts ik bleef op het dek. Ten elf ure begaf
ik mij naar beneden cn ging gekleed op een sofa liggendoch daar liet schip
sterk over eene zijde hing wilde ik naar bed gaanen nu bemerkte ik dat
het schip meer regl bleef liggeneene ongewone beweging maakte en eens
klaps zwaar begon te schokken. Ik bleef luisteren en hoorde veel gewoel
op dek, ik vloog naar boven, wij zaten aan den grond! De Kapitein gaf
te kennen, dat wij spoedig weder vlot zouden geraken, vermits het laag
water was, enz. Doch in den stik donkeren nacht hoorde ik de hevige
branding en bemerkte het geweldig slingeren en verschrikkelijk stooten van
het schip; het kraken was zoo vreeselijk, dat wij elk oogenblik vreesden de
masten te zullen zien breken en gevaar loopen verpletterd te worden. Wij
hielden ons daarom zoo veel mogelijk boven lij om voor het vallen van het
tuig beveiligd te zijn. Daar echter waren wij aan al de hevigheid der bran
ding blootgesteld; de golven sloegen over ons heen en wij meenden dat het
met ons allen gedaan was.
Ik zal niet treden in eene beoordeeling der oorzaken van dit ongeluk;
hetzij miswijzing van het kompas, hetzij iets anders; maar dit is zeker, dat
ik Kapitein Smith in die oogenblikken van doodsgevaar eene vastberadenheid
en koelbloedigheid heb zien ten toon spreiden, gepaard aan beleid in het
nemen zijner maatregelen die niet alleen den echten en kundigen zeeman
kfiimerkenmaar ook den bevelhebberdie weet dat de geringste wanorde
elke gelegenheid tot redding zou doen mislukken. Hij sprak ons steeds moed
in, terwijl de equipage met de meeste juistheid en spoed zijne bevelen ten
uitvoer bragt.
Er kwam nog geen hulp opdagengeen daglichtgeen schip in 't gezigt.
op eens klonk de mare: »het schip is lek! de schapen in het voorruim ver
drinken!" Middelerwijl de sloepen in gereedheid werden gebragt, dachten
wij ieder oogenblik den dood in de golven te zullen vinden. Wij waren
echter alle bedaard.
In dien bangen doodsangst bragten wij drie uren door. Toen het begon
te schemeren, ontdekte men eene stoomboot; de noodvlaggen werden ge-
heschendoch schoon wij meendendat de equipage der in het gezigt zijnde
boot ons gevaar moest gezien hebben, en sommigen aan de na ons in zee
gestoken Ocean dachten, zagen wij haar eerst bij- en daarna weder afhouden.
De branding werd intusschen nog heviger en dan bedekten ons weder van
tijd tot tijd de golven. Doch op het oogenblik van het grootste gevaar
daagde er reddingGod dankklonk het in elks harteen schip in het.
gezigt! Spoedig zag de equipage ons gevaar en hield op ons aan. Iedere
minuut werd nu in doodsangst geteld en elk dacht: als het maar riiet te
laat bier komt. Het schip naderde, maar moest wegens branding en on
diepte op grooten afstand blijven. De sloepen werden nu te water gebragt.
De onverstoorbare koelbloedigheid, van den Kapitein voorkwam hier weder
alle wanorde, en onmiddelijk onder zijn bestuur en zorg werd de eerste
sloep met eenige passagiers bevracht en stak af. Toen deze de grootste bran
ding had doorgeworsteld cn het reddende schip genaderd was, bragt men de
groote sloep te water. Het kostte ongeloofclijke inspanning om de passagiers
daarin over te brengen en te zorgendat de sloep in de brandingdoor het
geweldig werken en stooten van het stoomschip, niet verbrijzeld werd. Ge
lukkig kwamen wij in de sloep! Hoe? Ik weet het niet, springende, val
lende, grijpende, genoeg: wij hadden de Apollo verlaten en kwamen door
de branding en vervolgens aan boord van de sloep Maria, Kapitein James
Coppard, te Rye te huis behoorende, geladen met kolen en van New-Caslle
bestemd naar Hastings.
De booten keerden weder naar boord terug om de overige achtergeblevenen
te halen. Ook dit gelukte. De Kapitein wilde het schip niet verlatenal
vorens de laatste man gered cn al het mogelijke beproefd zoude zijn om
het schip te behouden. Door een waterdigt schot was de machiniekamcr nog
vrij van water, terwijl de vuren nog aangehouden waren. De boot, ofschoon
met den voorsteven geheel gezonken, worstelde nog altijd om vlot te gera
ken en naauwelijks was men gereed met het bergen van het passagiers-goed
in de groote sloep, waartoe de Kapitein last had gegeven, of het schip liep
om. Alle man moest toen echter dadelijk in de sloep springenwant eensklaps
zonk het, zoodat nog slechts ecnig tuig en de schoorsteen zigtbaar bleef.
Nu werden allen aan boord van de Maria opgenomen, voor welke het hoog
tijd werd om zich te verwijderendewijl de branding al heviger werden
het tot zinkens toe met kolen geladen was.
Kapitein Coppard ontving ons op de meest heusche wijze. De dames wer
den in de kajuit (die haar echter naauwelijks kon bevatten) doornat als zij
waren, bij een goed vuur gebragt, terwijl aan allen eenige spijs en drank
aangeboden werd. Wij waren gestrand op de Kentish Knock, verscheidene
Engelsche mijlen van de kust. Het was ongeveer half 9 ure in den morgen