LEYDSCHE
COURANT.
m te
it KGEIT'
MAANDAG, 18 AUGUSTUS.
N\
BIMEIVLAIVDSCnE BERIGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
vit Zuturdag Avond.
De Prijs der Courant is f 13 in het jaar
de afzonderlijke nornrners worden tegen 1(1
Centen afgegeven.
LEYDEN, 16 Augustus.
Zitting van den Stedelijken Raad van heden.
Afwezig de Ilecren Mr. J. C. Bucaille, P. du Rieu, Dr. van Kaalhovcn,
W. C. Baert, Prof. J. Bake en Prof. J. van der Hoeven.
De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
Wordt gelezen 1°. eene resolutie van Gedeputeerde Staten van Zuidhol
land, aandringende op de zoo spoedig mogelijke afschaffing der poortgelden.
Aangenomen voor notificatie, zullende Burgemeester en Wethouders deswege
een voordragt aan den Raad doen.
2°. Eene missive van Heeren Burgemeester en Weihouders van Delft, ver
meldende dat de Raad dier stad het besluit van den Raad dezer stad tot af
stand, onder betaling van recognitie, van zekere ellen gronds aan het jaag
pad tusschen beide steden heeft goedgekeurd. Aangenomen voor kennisgeving.
De Voorzitter stelt nu 1°. ingevolge van art. 6 der gemeentewet voor het
maken eener plaatselijke verordening, bij welke de stad in vier afdcelingen
zal gesplitst worden. Ten gevolge van een amendement van den lieer van
Outeren, dat met 154 stemmen wordt aangenomen, is bepaald, dat er
vier bureaux zullen zijn tot inlevering der billetten voor de keure van den
Gemeenteraad voor Wijk I en II in den Doelen; voor Wijk III en IV op hel
Raadhuisvoor Wijk V en VI op de Lakenhalvoor Wijk VII en VIII
op den Burgt.
2°. Met zekere door den Heer de Fremery voorgedragen wijziging in het
voorgestelde raadsbesluit, wordt beslist, dat men de Koninklijke goedkeuring
zal vragen tot bet hebben van drie onder-bureaux voor de opening der
stembriefjes.
3°. De rekening van Meesleren Regenten der Huiszitten- en Diaconie-
armen over 1850, sluitende met een batig slot van 1953, wordt met
154 stemmen opgenomen en goedgekeurd. De Heeren Cock en van der
Boon Mesch verzoeken aanteekening tot dit besluit niet te hebben geconcurreerd.
4°. Hetzelfde besluit wordt met algemeene stemmen genomen met be
trekking tot de rekening over 1850 van Meesteren Regenten van hel Heilige
Geest Armen AVees- en Kinderhuis, sluitende met een halig slot van 4630.41.
De Heer Hubrecht houdt zich als rendant buiten stemming.
De Voorzitter doet medededeeling van eenige voor den Raad ingekomen
stukken, welke ter visie zulllen worden gelegd.
Het Water-Collegie van den Overwaard heeft belanghebbenden opgeroe
pen tot vervulling der betrekking van Fabriek. Zij moeten zich vóór 1 Sept.
aanmelden bij den Secretaris Mr. N. H. Blom te Gorinchem.
Uit het Verslag der Commissie, over de mededeelingen der regering
betreffende de koloniënontleenen wij het volgende
De bundel Mededeelingen wordt gevormd, door opgaven over alle de bezit
tingen, die het Rijk in de verschillende werelddeelen heeft, in een stuk za-
men te brengen. Oost-Indie, West-Indie en de Nederlandsche bezittingen
ter Kuste van Guineazijn de opschriftenwelke alleen eenige scheiding bren
gen in deze onafgebroken rij van op zich zelf staande berigten.
Onze Oost-Indische zijn echter bezittingen van geheel anderen aard, dan
de slavenhoudende koloniën in AVest-Indië; van beide zijn de nederzettingen
op de Afrikaansche kust ten eenen male onderscheiden. Ook maken de min
dere afstand van de West-Indische koloniën en vooral de geringe uitgestrekt
heid van ons gebied het mogelijk, aan de Staten-Generaal reeds een verslag
aan te bieden, wanneer nog slechts weinig maanden van elk jaar zullen ver-
loopen zijn.
De Commissie acht het voor de verslagen, welke het gevolg van het grond
wettelijk voorschrift zijn zullen, een eerst vereischte, dat juiste bepaling van
de tijdruimte, waarover zij loopen, daarin worde gevonden. Het volgende
verslag behoort steeds aan het vorige goed aan te sluiten, opdat alle een
doorloopend onafgebroken overzigt opleveren.
Na deze algemeene opmerkingen gaat de. Commissie over tot het afzonder
lijk overzien van elk hoofddeel dezer berigten.
De bron waaruit voor de tegenwoordige mededeelingen is geput, zijn, blij
kens des Ministers begeleidenden brief van 18 Junij 1850de hier te lande
aanwezige stukken en bescheiden." De Grondwet vordert verslag van haar
beheer, en van haren staat. Men had dus mogen verwachten dat de mede
deelingen aanvingen met een overzigt van de algemeene inrigting van het
bestuur van geheel Neerlandsch Indie. Het stuk begint echter met eenige
beschouwingen over de Indische finantien, maar bewaart over het gansche
zamenstel van bestuur een diep stilzwijgen.
Met opzigt tot de administrative verdeeling en de stelling van bet Neder
landsche gezag in de bezittingen buiten Java worden eenige meerdere opgaven
medegedeeld. Doch ten aanzien van de meest belangrijkevan Java en Ma
dura, wordt bepaaldelijk alle inlichting gemist.
De aard dezer mededeelingen belet de Commissie te doenwat naar haar
oordeel hare laak zijn zouwanneer het onderzoek hier gold het door de
Grondwet vereischte stuknamelijk den geheelen toestand van Neêrlandsch
Indie, zoo als die uit een volledig uitgewerkt verslag behoort te zijn geble
ken, in hoofdlijnen te schetsen, daarbij de gunstige kanten, zoowel als die
van achteruitgang getuigen of stilstand van ontwikkeling doen zien, in even
helder licht te stellen, om vervolgens en in verband daarmede èn op zich
zelveinrigting en werking van het Indisch Bestuur te toetsenom haar
oordeel over de alzoo verkregen uitkomsten aan de overweging dezer Verga
dering aan te bieden. Zij meent dat aldus art. 60 der Grondwet voor het
Rijk in Europa en voor zijne Overzeesche Gewestenwerkelijk die vruchten
zal dragenwelke de Grondwetgever bij het vaststellen dier bepaling geacht
moet worden op het oog te hebben gehad.
De Commissie meent ten opzigte der tegenwoordige mededeelingen zich te
moeten bepalen tot de opgave van de punten welke zij betreffen, om daarna
bij enkele, eenige opmerkingen aan te teekenen.
Uit het opschrift: Bezittingen huiten Java moet niet worden afgeleid,
dat al wat daaronder niet is gebragt, alleen op Java en Madura betrekking
beeft. Wat onder Finantien voorkomt is algemeen. Op de drie bladzijden,
die hier aan de finantien zijn gewijd wordt afgehandeld wat uit de beschei
den van het Departement van Koloniën over de finantien van geheel Neêr
landsch Indie aan de Staten-Generaal wordt medegedeeld.
Het behoeft niet te worden opgemerkt, dat dit niet het eenige is, waar
schraalheid van berigt wordt aangetroffen. Doorbladering van het stuk doet
lerstond in het oog vallen, hoe aan belangrijke onderwerpen slechls enkele
regels werden gegund. Evenzeer treft de aandachthoe de gewigtigste onder
werpen zelfs met geen woord werden vermeld verdedigingsmiddelenkrijgs-
magt, handel, scheepvaart, scheepsbouw, verband van Java met de buiten
bezittingen, geldsomloop, en zoo vele andere, worden te vergeefs onder de
aangeroerde punten gezocht.
Het puntdaar de Commissie voornamelijk bij moet stilstaan is het me
degedeelde over de finantien.
Met geen enkel woord wordt over den aard en de wijze van heffing der
belastingen in Neêrlandsch Indie gerept. Ruime inlichting is hier volstrekt
behoefte. Dit is met name het geval met de wijze waarop die baten in de
Indische schatkist komen. Onderscheidene en daaronder belangrijke bronnen van
inkomsten worden bijv. verpacht. Immers blijkens den staat van ontvang
sten over 1847 bedragen de daar genoemde verpachtingen eene som van
12,045,865.085. De Commissie meent dat de Staten-Generaal geregtigd
zijn ten minste in hoofdtrekkenvan die paehlvoorwaarden kennis te
erlangen.
In die staten en ramingen wordt elk der verschillende bronnen van in
komsten slechts met korte bewoordingen aangeduid. Zonder verklaring, zijn
verre de meeste voor den oningewijde onverstaanbaar. Volledige opheldering
mogt hier dus niet ontbreken. Wat bijv. is het consumtie-regt,? Wat 's Hee
ren geregtigdheid Welke is de heffing die voorkomt onder den naam van
belasting op het goud? Welke de territoriale belasting op de koffijdie op de
ramingen over 1848 en 1849, niet op den staat over 1847 gevonden wordt?
Uit die staten blijkt niet, of zij alleen betreffen Java en Madura, of
ook de buitenbezittingen. Op den staat over 1847 komt een bedrag van
1,631,625.85, als eenige post, getiteld: inkomsten van Sumatra voor;
waartegenover een post staat van ƒ2,400,249.90, als uitgaven voor Sumatra.
Van de andere eilanden geen woord. Op de raming voor 1848 en 1849 is ook
Sumatra spoorloos verdwenen. Zal Sumatra in die jaren vermoedelijk niets
kosten en niets opbrengenof is er eene afzonderlijke begrooting voor haar
vastgesteld? Hoe is het in die jaren met de finantiele behoeften en in
komsten der buitenbezittingen gelegen?
De aandacht der Commissie is bij deze Staten en Ramingen nog door een
belangrijk punt getrokken. Onder de ontvangsten treft men aan handel op