COURANT.?
LEYDSCHE
Wil
■1881.
BIXNEiVLAiVDSCllE BERtGTElV.
De Prijs der Courant is f 12 in het jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 1(1
Centen afgegeven
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt VRITDAG 16 MEI
uit Zaturdag Avond. J
LEYDEN, 15 Mei.
Z. M. heeft benoemd lot Regter-Plaats vervanger bij de Arrond.-Regtbank I
Mr. S. Tak, praetiserend Advocaat alhier.
Naar aanleiding van een door J. Wijtenburg de Vries en J. Plan- I
jer, beiden wonende alhier, onder dagteekening van 7 Dec. 11. gedaan ver- I
zoek, is dezer dagen door het departement van Binnenl. Zaken ingetrokken I
de vergunning, die bij besluit van 4 Jan. 1850 aan hen was verleend tot het I
doen varen van eene schroef-stoomboot tusschen deze stad en Amsterdam en I
tusschengelegene plaatsen.
De verschillende Protestantsche zendeling-genootschappen hebben in het I
jaar 1848 hunne belangrijke inkomsten van ruim zeven millioenen guldens I
met 3 pCt. zien vermeerderen. Het Europesche vaste land heeft in dat jaar I
3C,000, Noord-Amerika ruim 160,000 meer bijgedragen dan in 1847.
Verdeelt men de zamengebragte sommen op het zielental der verschillende i
Protestantsche landen, zoo blijkt, dat ƒ1.80 voor zendelingzaken gebruikt
wordt in Duitscliland en Zwitserland door negentig personen, in de Neder
landen door zestig, in Noorwegen door honderd, in Zweden door vijf honderd
in Frankrijk door zestig, in Groot-Brittanje door zes, in Noord-Amerika door
twintig. De som van meer dan zeven millioenen guldens wordt verdeeld
onder 5,845 zendelingen, die op 1041 zendingsposten ongeveer 300,000 hei- I
den-christenen rondom zich verzameld hebben.
De Catalogus van de Londensche Tentoonstelling, slechts een uittreksel
van den eigenlijken grooten geïllustreerden Catalogusbeslaat driehonderd
twintig compres in twee kolommen gedrukte bladzijden.
In het lijstwerk van den omslag, en op de keerzijde van den titel vindt
menin de Latijnsche en Engelsche talen de volgende motto's
Ne nostra, ista quae invenimus, dixeris
Insita sunt nobis omnium artium semina
Magisterque ex occulto Deus producit ingeuia
dat is: Dat men geen vinding de onze noem';
De kiem tot ajle kunst is ingeplant met 't leven
Maar God als Meester heeft de ontwikkeling ons gegeven,
en Ilumani generis progressus
Ex communi omnium labore ortus,
Uniuscujusque industriae debet esse finis:
Hoc adjuvando,
Dei opt. max. voluntatem exsequimur
dat is: Het gedurig voorwaarts streven
Van het menschelijk geslacht,
Zij het doel van 't werkzaam leven
De uitslag die onze arbeid wacht.
Zoo wordt Godes wil volbragt.
terwijl men eindelijk nog in het Engelsch op den titel leest
De aarde is des Heeren mitsgaders hare volheid
De wereld en die daar in wonen." (Ps. XXIV. vs. 1.)
Naar de Inleiding ons berigtzijn deze motto's zoo gekozen door Prins
Albert. Hij heeft er eere van.
Aan dezen Catalogus is toegevoegd een platte grond van het gebouw
waarop, naar den aard der goederen, en naar de volken die ze inzonden,
de plaats wordt aangewezennaar wat men zoekt, te vinden is, zoodat men
nu met een oogopslag den weg weet die zonder zoodanigen gids waarlijk in
eene zoo verbazende ruimte en tusschen die duizende voorwerpen niet gemak
kelijk zou te vinden zijn.
's GRAVENHAGE14 Mei.
De Minister van Binnenlandsche Zaken zal Zaturdag aanst. geen gehoor
verleen en.
Tweede Kamer der Staten-tïeneraaï.
Zitting van Dings dag 13 Mei.
(Wij hebben in onze vorige vermeld dat de Minister in deze zitting .het
ontwerp in eene uitgebreide rede had verdedigd; wij zullen thans zooveel
onze ruimte gedoogt van deze rede hier een beknopt uittreksel laten volgen.)
I. Wat de centralisatie aangaat, waaromtrent alleen de Staten van Z.-en
N.-IIolland bezwaren hebben ingebragt, had die klagte uit die twee steden-
rijke provinciën, die onder het Gemeenebest zulk eene groote rol bekleed
hebben, hem verrast. Men heeft de centralisatie niet overeenkomstig de Grwt.
geoordeeld en men heeft een onderscheid gemaakt tusschen gouvernementale
en administrative centralisatie. Hel is hem niet zeer duidelijk voorgekomen,
of dit verschil ligt in het onderscheid van begrippen of van woorden. Men
keurde de gouvernementale centralisatie goed en de administrative af. Hij
meent echter dat, indien er in het ontwerp centralisatie gelegen is, van do
administrative centralisatie veel minder sporen in het ontwerp zijn dan van
de gouvernementale. Met voorbeelden heeft men het gestaafd, dat de wet
minder geeft dan de Grwt. wil, en men heeft de centralisatie die men hier
meende te ontwaren ook niet overeenkomstig geoordeeld met de Grwt. Bij
de behandeling der artikelen zal er gelegenheid bestaan te onderzoeken of dia
aangevoerde gronden juist waren, maar enkele punten moeten behandeld wor
den, voor zoo veel het algemeene stellingen betreft. Men heeft uit art. 126
der wet afgeleid, dat alle gemeenten gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan
alle maatregelen en besluiten van het opperbestuur. De bepaling, waartegen
men heeft geijverd, komt op gelijke wijze voor in de provinciale wet. Er
bestaat geene reden, om de gemeenten niet aan deze bepaling te onderwer
pen. Gaat men daarvan af, dan komt men tot het denkbeeld der souvereine
corporatiën. Volgens het ontwerp zullen de vast te stellen verordeningen
aan schorsing of vernietiging zijn onderworpen. Indien dat bezwaar gegrond
ware, dan is het een verwijt tegen de Grwt., want deze geeft den Koning
het regtneenlegt hem den pligt op zoodanige verordeningen te schorsen
of te vernietigen, die met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn.
Indien dat voorschrift strijdt tegen de zelfstandigheid der gemeenten, dan
zou de Grwt. die zelfstandigheid niet hebben gewild. Men heeft opgemerkt,
dat deze voordragt de strekking heeftde vereeniging der gemeenten voor te
bereiden of te bevorderen. Maar ook die bedenking moet vervallen; want
I het is de Grwt., die het regt geeft om gemeenten te vereenigen of te splitr
sen. En deze wet, die een uitvloeisel is van de Grwt., "stelt de middelen
vast tot volledige behandeling der vragen van verdeeling of splitsing, die in
discussie mogten worden gebragt, en die niet anders dan door de Wetgevende
Magt kunnen worden beslist. Men heeft het strijdig geoordeeld met de ge
meentelijke zelfstandigheid, dat alle plaatselijke uitgaven op de begrooting
moeten worden gebragt en aan de goedkeuring van Provinciale Staten onder
worpen. Maar ook dit is het uitvloeisel van art. 141 der Grwt. De Minis
ter kan uit al de aangehaalde voorbeelden in geenen deele het bewijs vin
den, dat de bewering gegrond is, dat het ontwerp door eenen geest van
centralisatie zou worden beheerscht of in strijd zou zijn met de Grwt.
Z. Exc. zegt ten slotte. AVat is centralisatie? Zij is dit, wanneer alleen
in of van wege het middenpunt wordt gehandeld. Hier evenwel is de strek
king van het ontwerpdat de gemeenten handelen onder toezigt eerst van
het provinciaal, daarna van het Rijksbestuur, waar dit noodig is.
Men heeft gezegd dat het gouvernement uit vrees voor de vrije verkiezin
gen de centralisatie had te hulp geroepen. De Minister antwoordt dat dit
ontwerp, en het zal in de gevolgen bewaarheid worden, wel verre van blij
ken van vrees te dragen, integendeel het blijk in zich bevat van groot en
volkomen vertrouwen op eene edele en trouwhartige Natie. Zoo er al eenige
zelfstandigheid thans in de gemeenten bestaat, het kan zijn in eenige steden,
maar op het platteland is dit in geenen deele het gevalen juist die plattc-
I landsgemeenten zullen nu tot vrijheid worden opgeroepen en zullen haar
I kunnen uitoefenen veel krachtiger dan tot dus ver de grootste stad.
II. Het tweede bezwaar betrof de uniformiteitde wet is gelijk voor groote
I en kleine gemeentende Minister merkt op dat men bij de uiteenzetting
I van die bedenking is schuldig gebleven de grenzen aan te duiden tusschen
I groote en kleine gemeenten. Maar bovenal is men het antwoord schuldig
gebleven op de vraag, wat er dan toch in het ontwerp anders had moeten
zijn opgenomen om te beantwoorden aan het doel dat die sprekers schenen te
I hebbenwat dan toch wel in de groote gemeenten anders geregeld had moe-
ten zijn dan in de kleine. De Minister beantwoordt ten slotte eenige afzon-
I clerlijke bedenkingen van den Heer Groen.
I De Heeren Mackay, van Goltsteinvan Lijnden en Groen hebben den Mi-
I nister beantwoord en bij die gelegenheid hunne op gisteren onfcvikkeldc en