LEYDSCHE
COURANT
1851.
VRIJDAG, 3 JAMJAR]J.
N° \3 -
lil.\M'\LAM)SCi!E TiEP.IGTËX.
Do Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
vit Zaturdag Avond.
A.
JJe Prijs der Courant is f 13 in het jaar
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN, 2 Januarij.
Den 30stcn December 11. leed liet vaderland een treurig verlies in het af
sterven van den benoemden Gouverneur-Generaal van Nederl. Indië, den Heer
Mr. George Isaac BruceStaatsraad in buitengewone dienstCommandeur
der Orde van de Nederl. Leeuw, enz., inden ouderdom van 47 jaren aan
het Nieuwe Diep aan boord van 's Lands corvet Sumatra. Hij was een man
van groote bekwaamheidzoo als hij in zijne betrekking als Afgevaardigde
ter Tweede Kamer van het jaar 1839 tot 1847 getoond beeft. Bij gelegen
heid der leening van 127 millioen in 1844, die hij voorstond, zeide hij
onder anderenIk heb dikwijls met scherpe woorden de zwakheid en de
stelselloosheid van het bestuur gegispt en ik vlei mij in mijne parlementaire
loopbaan het bewijs te hebben geleverd, dat het mij noch om de welwillend
heid van Ministers, noch om de gunsten des Vorsten te doen was. Maar
indien ik de overtuiging heb dat ik mij tegenover het bestuur steeds als
onafhankelijk vertegenwoordiger des volks heb gedragen zoo heb ik tevens
het bewustzijn mijner onafhankelijkheid van den lof of de afkeuring van
dagbladen van de toejuichingen des volks.
Ik heb gezworen het algemeen belang met al mijn vermogen te zullen
bevorderen en ik zal dien eed getrouw naleven, niet door mijne overtuiging
aan het oogenblikkelijk verlangen van het algemeen op te offeren, maar door
des noods de gunstige meening van velen, en het vertrouwen, mij tot dus
verre geschonken, tot loon van veeljarigen arbeid en inspanning, aan die
overtuiging ten offer te brengen."
In zijne latere handelwijze legde hij steeds diezelfde gevoelens aan den
dag, en mogt sedert September 1847, toen de Koning hem tot Gouverneur
van Overijssel aaustelde tot aan zijne benoeming van Gouverneur-Generaal,
in eerstgenoemde betrekking, zoowel de tevredenheid der Regering, als de
toegenegenheid en erkentelijkheid der inwoners verwerven; zoodat voorzeker
elk die het oog slaat op 's mans vorige loopbaan en voortreffelijke begaafdhe
den met weemoed hem ziet ten grave dalendie voor zijne nieuwe betrek
king zoo uitermate berekend scheen te zijn.
- Z. SI. heeft bij besluit van den 30sten December 11. tot leden en hunne
plaatsvervangers voor den militieraad,1 zitting houdende te Gouda, benoemd:
de Ileercn E. II. G. Thesinghlid der Staten en Mr. P. G. Hubrecbtlid van
den Raad der stad Leydenen tot hunne plaatsvervangersJ. Droogleever
Fortuyn, lid der Staten en G. van Leeuwen, lid van den Raad der stad Gouda.
De dichter J. Kizelius is den 30sten December te Dordrecht overleden.
Van de Zoutkamp wordt aan de Prov. Gron. Cour. geschreven, dat
een Afgevaardigde van de Amslerdamsche Stoomboot-Maatschappij die plaats
bezocht heeft, om te onderzoeken, of zij eene geschikte gelegenheid aanbiedt,
om er eene stoomvaart op Londen aan te leggen.
Men heeft berekend, dat de Heer Goldbergcr voor aankondigingen in
bijna alle Europesche, Amerikaanschezelfs in Turksehe bladen geplaatst
over zijne rheumatismus-kettingenbereids heeft uitgegeven eene som van
nagenoeg ƒ45,000.
In den nacht van den 29stcn December is in de kerk der Hervormde
gemeente te Warffum prov. Groningen, het zoogenaamde blok opengebroken
en geledigd, waarin zich de gecollecteerde armen-gelden bevonden.
-In den nacht van den 30sten is te Hoogwoudarrondissement Hoorn,
ten huize van G. van Nes, gestolen ƒ300 aan bankpapier en 60 aan
los geld.
Uittreksel uit liet Verslag van dé Commissiebenoemd bij KoninJel.
besluit van 30 Mei 1850tot afneming van het examen van hen die op
een der Hoogescholén of Athenaea wenschen toegelaten te wordenuitge-
bragt aan den Minister van Binnenl. Zakenden 12'len November 1850.
(Vervolg van N°. 157.)
De Heeren Hermans en v. Hoëvell meenden dat dit bezwaar (van verlegenheid)
vooral sterk weegt voor die jongeliedenwelke in meer afgelegen gewesten,
of in beperkten huisselijken kring opgevoed zeldzaam met personen buiten
hunne dagelijkschc omgeving in aanraking zijn geweest en nu voor 't eerst
hunne woonplaats moeten verlaten tot het afleggen van een gevreesd staats
examen.
De Ileeren EkkerFrancois en van Hoëvell zouden het dus wenschelijk
achten dat het examen, als huns inziens niet zullende beantwoorden aan het
voorgestelde doelwierd afgeschaft.
De Heeren EngelenPluygers en de VIaam daarentegen beweerden even
weldat dit onderscheid nimmer zoo groot kan zijn, dat men volgens de op
het examen geleverde proeven grondig weten niet van onnaauwkeurige en
ontoereikende kennisen deze niet van bijna geheele onkunde zou kunnen
scheiden. Zij waren dus van oordeeldatzoo een niet te gering aantal
leerlingen van dezelfde inrigting is geëxamineerd, de uitslag van het examen,
over eenig vakgemiddeld genomenal dadelijk na dit eerste examen eene
presumtie geeft voor de betrekkelijke deugdelijkheid van het onderwijs dat op
die inrigting in dat vak wordt gegevenen datzoo men deze resultaten over
eenige jaren bij elkander neemt, een oordeel over het onderwijs, naar die
uitkomsten, slechts bij uitzondering zal blijken verkeerd te zijn uitgevallen,
en meenden dat bet gewijzigd examen zeer goed kan dienen om over het
onderwijsals voldoende of onvoldoende een algemeen oordeel te vellenen
tevens om tot eene vrij juiste kennis te geraken van de verhouding waarin de
deugdelijkheid van het onderwijs in onderscheidene vakken op de verschillende
inrigtingen tot elkander staat. Maar van den anderen kant oordeelden zij
dat deze examina slechts zeer geringe inlichtingen kunnen geven over den
aard van het genoten onderwijs in zijne bijzonderheden.
Ook verklaarde de Heer Hermans nader, zich geenszins tegen het staats
examen, daar bij het als het eenige middel van controle beschouwt op het
gymnasiaal onderwijsmet het staats-examen af te schaffen zou der Regering
het eenige middel worden ontnomenom althans eenigermate bekend te wor
den met hetgeen privatim gedoceerd wordt.
Verder oordeelde hij het nuttig, dat niemand werd toegelaten, dan voor
zien van een bewijs dat zijne leeraren hem rijp oordeelden voor de Academi
sche lessen, daar zij hunne reputatie niet op het spel zullen willen zetten,
die toch anders gecompromitteerd wordt als de resultaten der examina open
baar worden gemaakt.
Na deze algemeene beschouwingen volgen thans de verslagenover de bij
zondere vakken.
De Heer Ekker wil zijne uitspraken omtrent den graad der kundigheden
van de bijzondere geëxamineerdengeenszins voor onfeilbaar gehouden heb
ben. Voor zich zelvcn heeft hij wel is waar de vaste overtuiging, dat hij
iederen dag niets onbeproefd heeft gelatenom binnen den korten tijd hem
toegestaan een zeven- of achttal jongeliedendikwerf zoo verschillend van
aard en aanleg, in hunne waarde te leeren kennen, maar bij den besten wil
houdt hij het voor onmogelijk, zoo spoedig omtrent ieders bijzondere be
kwaamheid een gegrond oordeel te vellen. Hij mag evenwel niet ontveinzen
'dat het thans gehouden examen hem minder onaangenaam voorkwam en ook
minder bezwaren scheen te hebbendan de vroegere staats-examinaomdat
er nu geen vrees voor afwijzing bestond.
l eider treedt dit lid in nadere bijzonderhedendie wij bier (omdat we
veel lezers hebben die minder werk van het Grieksch maken) zullen voor
bijgaan.
De Heer Pluygers had zich tot. doel gesteld om te onderzoeken of de exa
minandi voortgaande op den weg hun door bet genoten onderwijs aangeduid
eenmaal tot het juist verstaan van )de Grieksche schrijvers zouden kunnen
geraken.
Hij heeft derhalve bepaaldelijk onderzoek gedaan of hij den examinandus
gevonden werd eene vaste en naauwkeurige kennis der taalgrondensteu
nende op een helder inzigt in den bouw der Grieksche taal.
Hij deelt verder den gang van zijn onderzoek medeen zegt, dat verreweg
de meesten onder hen door hunne antwoorden een gegrond vermoeden deden
ontstaan dat zij de eerste gronden nooit behoorlijk hadden gekendnoch
ooit tot een juist inzigt in den bouw van de Grieksche taal waren geleid.
Velen waren er evenwel, die bij grove'onwetendheid in de taalgronden, eene
zekere vaardigheid hadden, om uit de woorden, wier beteekenis zij kenden,
ecnen zin zamen te stellendie met den zin welke bun ter vertaling was
voorgelegdvrij wel overeenkwam. Maar dikwijls werd dan opgemerktdat
bij den aanvang der vertaling als men nog geen hulp vond in de kennis
van den inhoud van het stuk, dat moest worden overgezet, naamvallen, per
sonen, tijden enz., op de wonderbaarlijkste wijze met elkander werden verward.