LEYDSCHE
COURANT/-».
18 SO.
MA AM) AG, 23 DECEMBER.
MI
De Courant wordt Maandag 3 Woensdag en
Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt
vit Zat ar dag Avond
fx2 l-X V'.N
/7e Prijs der Courant is f 12 zw liet jaar
de afzonderlijke nommer
Centen afgegeven.
HiÖi
BI.VXEXLAXD SC HE BE RIG T E X.
LEYDEN, 21 December.
Z. M. lieeft Jbr. Mr. D. A. Gevers, te Oegstgeest, op zijn verzoek, eervol
ontslagen als Adjunct-Houtvester in het lstc jagtdistrict van Zuid-Holland.
ïe Zwolle is een gulden ontvangen, die door aftrekking in sterkwater,
2 korrels en 7 wigtjes zilver bad verloren; de klank was zeer dof en de
muntzijden zeer grof en ongelijk.
In Belgie, waar algemeen goedkoope slagterijen worden opgerigt, zien
de slagters zich genoodzaakt om ook thans het vleesch voor veel vermin
derde prijzen te verkoopen. De prijs van het vee blijft voortdurend laag.
'sGRAVENIIAGE, 21 December.
Alhier is het bouwen van een Oudenmannen- en Vrouwenhuisder
Ned. Hervormde gemeente voor ƒ70,488 aangenomen door J. E. van Ellink-
huyzen.
TTiveede Kamer der Staten-deneraat.
Vervolg der Zitting van Donderdag 19 December.
Na de aanneming van Hoofdstuk X. Oorlog(zie onze vorige), zijn de
beraadslagingen geopend over Iloofdst. V. Departv. Binnenl. Zaken).
De Heer van Hall meent thans nader te moeten ontwikkelen, hetgeen
door hem bij de algemcene beraadslagingen is aangevoerd, dat namelijk,
voor zoo ver hem bekend isde tegenwoordige Minister van Binnenl. Zaken
de duurste Minister van dat Departement isdie we ooit gehad hebbendat
wil zeggen dat geen Minister tot hiertoe eene begrooting heeft voorgedra
gen die zoo hoog is opgevoerd.
Spr. doorloopt alle de afdeelingen van het Hoofdstuk, om aan te too-
nen, dat hij bijna nergens bezuiniging waarneemt. Zoo zijn bijv. de kosten
van het Departement van 1845 tot 1850 verminderd tot omtrent 20,000
doch sedert 1850 heeft daarop geene vermindering van eenig aanbelang plaats
gehaddie kosten zijn ook hooger dan in België. De kosten voor de Nationale
Nijverheid zijn wel verminderd, doch dat is geene bezuiniging, voortvloeijcnde
uit het beheer, doch alleen het gevolg van de inkorting de premiën voor de
visseherijwaarvan hij het nut of het nadeel voor vele plaatsen thans geheel
in het midden laat. Voor de afdceling AVaterstaat wordt 215.000 meer
aangevraagd dan er werkelijk in 1845 is uitgegevendie van 1850 was
ƒ37.000 hooger dan in 1849 en nu wordt er voor 1851 weder eene ge
lijke verhooging voorgesteld. Hij weet niet of ook hier niet het gezegde zou
kunnen worden toegepast van den grijsaarddat een der leden heeft aange
haald, die meende, dat alle reorganisation tot meerdere uitgaven zouden
leiden. Ilij vreestdat die afdeeling de kanker zal worden voor ons flnantie-
wezenindien de Minister en de Vertegenwoordiging daarvoor niet mogten
waken. Buiten dat alles zijn dan nog 80,000 voor onvoorziene uitgaven,
waardoor vele afdeelingen hooger kunnen worden opgevoerddan zij nu zijn
aangevraagd. AVat aangaat de llde Afdeeling van het Hoofdstuk, de kosten
voor provinciale besturen, schijnt er eene vermindering, naar vroeger gere
kend te hebben plaats gevonden, doch deze moet ook niemand verblinden.
Ten gevolge van de uitbreiding der werkzaamheden van de Prov. Staten,
zullen deze meerdere en langduriger vergaderingen moeten houden. De reis-
en verblijf-kosten der leden van de Prov. Staten, waarop zij regt hebben
zullen tot een aanzienlijk bedrag stijgen. A'olgens eene matige berekening
zullen die uitgaven ƒ77,000 beloopen waarvan het gevolg is, dat de be
zuiniging die men zich ten aanzien dezer tweede afdeeling voorsteltin we-
zentlijkheid ook niet zal bestaan, maar in eene verhooging der bedoelde kos
ten zal uitloopen. Hij zwijgt nu verder van de toenemende bureaucratie hij
dat departement en van de zucht die er heerscht tot uitbreiding der centra
lisatie. Daarvan zou uit de corresponditiën van den Minister met de Staten
vergadering kunnen blijken. Hij gelooft dat er op de verschillende afdeelin
gen van dit Departement wel degelijk bezuinigingen zouden zijn te verkrij
gen en dat men daarbij den waren regel diende in het oog te honden
veel kleintjes maken één groote. Hij toont aan dat de Minister van Fi-
nantiën daarvan ten aanzien van zijn Hoofdstuk, het bewijs levert. Niette
genstaande de aanzienlijke bezuinigingen op dat Hoofdstuk tot stand gehragt,
heeft hij ook voor 1851 nog besparingen kunnen maken. Hij meent dat elk
Minister binnen het kader zijner begrooting behoort te blijven en bij het
doen van noodzakelijke nieuwe uitgavenaan den anderen kant besparingen
moet opsporen. Spr. ziet zich verpligt, immers voor alsnog, aan dit hoofd
stuk zijne goedkeuring te weigeren.
De Heer AViritgens kan aan de uitlegging, die aan het 5de add. art. der
Grwt. wordt gegeven, zijne goedkeuring niet schenken, doch hij zal. na al
het reeds voorgevallene, daarover niet verder uitweiden. Hij zal alleen bij
deze gelegenheid in korte trekken over de belangen der Natie spreken. 1°. Be
veelt hij de belangen van den Landbouwer der voortdurende zorg des Minis
ters aan. Inzonderheid gewaagt hij van de Commissie van Landbouw, waar
van meer partij kan worden getrokbendan tot hiertoe. Hij gelooft dat
het denkbeeldin het vorige jaar aangegeven, om de Commissie in verhand
te brengen met de Kamers van Koophandel, in aanmerking diende te worden
genomen. 2°. Drukt hij den wensch uitdat er algemeene maatregelen
tegen de veeziekte dienden te worden genomen. De Provinciale reglementen
leveren geene afdoende algemeene maatregelen op en het gansclie Rijk diende
den weldadigen invloed van algemeen-werkende maatregelen te gevoelen.
3°. Hoopt hij dat de Regering, het ontwerp van het Tiendregt, dat zij zich
heeft aangetrokken, met ernst zal aantrekken, daar het den landbouw drukt
en even nadeelig is voor den Tiendheffer als voor den Tiendpligtige. 4°. Be
veelt hij ter overweging aan liet crediet-systema voor de Grondbezitters dat
buitenslands met zoo veel kracht is ingevoerd en dat zulke goede gevolgen
zou kunnen voortbrengen op de bebouwing der 900,000 bundersdie hier te
lande ongebruikt liggen. 5". Dringt hij aan op het tot stand brengen van
eene wet op de waterschappen. De Landbouw heeft daaraan groote behoefte.
Dat onderwerp heeft een algemeen conflict doen ontstaan tusschen de alge
mcene en provinciale wetgeving. Het is hun wel bekend dat er nopens die
gewigtige aangelegenheid elders nog niets goeds bestaat en dat die wetgeving
alzoo geheel moet geschift worden. Maar de zaak vordert inderdaad dringende
voorziening. Hij herinnert er aan dat ten gevolge van de bestaande verschil
len eene der groote zeeweringen in Zuidholland met doorbraak en de daaruit
voortvloeijende rampen wordt bedreigd.
Ieder onttrekt zichom tot het herstel daarvan bij te dragen. Hij beroept
zich op den open brief van den Heer Advocaat Meylinkdie daarover het licht
heeft gezien. Het is te deze dat de vrees die in het geschrift wordt aan den
dag gelegddat de zee uitspraak zal doen in het geschilzich maar al te
spoedig zal verwezenlijken. Immers de stormen die in de laatste dagen heb
ben gewoed, hebben die woorden maar al te zeer beginnen te bevestigen.
Het is noodzakelijk dat er nopens dit onderwerp algemeene bepalingen en
voorschriften tot stand komen. Voorts beveelt hij de behartiging van de
belangen der Binnenl. Scheepvaart den Minister aan, die tot zijn leedwezen
in ons land niet in bloeijenden staat verkeert. Die tak van volksbestaan
wordt op alle mogelijke wijze belemmerd en gedrukt. Hij vestigt verder de
aandacht op de organieke wetten die gedurende dit jaar zijn tot stand ge-
bragt en op den invloed dien deze op plaatselijke reglementen of verordenin
gen moeten uitoefenen. De bestaande wetgeving moet met de organieke wet
ten in verband worden gehragt, want anders zal er verwarring, stilstand,
straffeloosheid kunnen onstaan. Eindelijk meent hij dat, als maatregel van
inwendig bestuur, eene algemeene lijst diende te worden opgemaakt van de
hoogst aangeslagenen in de directe belastingen over het gehcele Rijkdie ver
kiesbaar zijn tot leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Heer Zylker is van oordeel dat de toestemming van uitgaven van be
stuur afhangt van de vraag: of die uitgaven zijn productief en noodzakelijk.
Zoo ja, dan kan er geen verschil zijn over de goedkeuring der gevraagde
gelden. Hij meent bij dat hoofdstuk betere beginselen van regering waar te
nemen dan vroeger, doch vestigt niettemin de aandacht op eenige punten,
in 't belang van de meer afgelegene provinciën.
De lieer van Heiden Reinestein vereenigt zich in vele opzigten met de be
schouwingen en opmerkingen van den Heer AVintgens.
De lieer van der Veen dringt op het voorbeeld van den Heer Wintgens op
ontheffing van den landbouw aan.
De Heer de Alan beeft zijne berekeningen, nopens het cijfer van dit hoofd
stuk, in verband tot de begrooting voor 1845, nader uiteengezet en daarbij
den Heer van Hall beantwoord.
De Heer van Goltstein ontwikkelt zijne bedenkingen nopens de rigting van
het Binnenl. bestuurwelke aanleiding geeft tot de kostbaarheid van dat be-