LEYDSCHE Y RIJ DAG, 13 DECEMBER. IiIME\r,A.\I)SCHË BEPJGTEiV. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt vit Zaturdag Avond. De Prijs der Courant is f 12 in het jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven LEYDEN, 12 December. De Ministers van Binnenl. Zaken en Oorlog zullen den 14dcn en 17<!cn geen gehoor verleenen. De Luxemburgscbe Kamer beeft de betaling geweigerd van 1500 fr. voor herstellingen aan bet Bisschoppelijk Seminarium. 's GRAVEMI VGE12 December. 'Ftvee-le BCamer tiet' tStaten-denei'aa!. Zitting van Dings dag 10 December. O O O In deze zitting zijn de beraadslagingen over de ontwerpen der begrootings- wetten voor 1851voortgezet. De Heer van der Veen heeft bezwaren tegen de begrooting, vooral zoolang geene uitvoering is gegeven aan art. 122 der Grondwet, wegens de wet op de comptabiliteit. Vooral dringt hij aan op de invoering van een gewijzigd belastingstelselen inzonderheid van eene belasting op het inkomen. Hij zal uit dien hoofde tegen de verlenging der bestaande middelenvoor niet langer dan zes maanden stemmen. De Heer Zylker verlangt ook verdere besparingenzonder dat hij die klein geestig wensclit te zien uitgevoerd of toegepast. Hij dringt echteraan den anderen kantaan dat men onbekrompen zij in de kosten tot aanleg van wegen, kanalen en rivieren, tot bevordering van landbouw, handel en nij verheid. Hij behoudt zich zijne stem over de verschillende hoofdstukken voor, doch dringt mede met nadruk aan op eene herziening van het belastingstelsel. De Heer de Poorter zal over de middelen minder zijn gevoelen ontwikkelen; doch wat de uitgaven aangaat, kan hij niet toegeven dat er genoeg bezui nigd is. Hij gaat de onderscheidene hoofdstukken na om te doen ziendat er nog veel kan worden gedaan. De Heer Hollman heeft trachten aan te toonen, dat liet ministerie in ge breke is gebleven aan de belofte te voldoen die het beeft gedaanen ook niet heeft beantwoord aan de verwachtingen die zijne voorstanders hadden opgevat. Het vorig ministerie had vele zeer doelmatige bezuinigingen tot stand gebragt. Hij zal echter, uit noodzakelijkheid, voor de begrooting stemmen behoudens goedkeuring van die amendementen die hem aanne melijk toeschijnenten einde het ministerie in staat te stellen de organieke wetten voor te dragen en te doen behandelendie de grondwet voorschrijft. Hoezeer nooit tot eene ministeriële partij behoord hebbende, zou hij op dit oogenhlik niet door zijne stem liet tegenwoordig Ministerie willen omver werpen. De Heer van Zuylen van Nyevclt heeft in eene uitgebreide rededie een diepen indruk maakte op al de leden der Kamer, nagegaan: 1°). wat hem bewogen beefttot hiertoe het Ministerie te ondersteunen2°) wat er ge beurd isdat hem zou kunnen leiden van gedragslijn te veranderenen 3°.) of er in deze bcgrooting voldoende redenen te vinden waren, om het ver trouwen aan het Ministerie te doen weigeren Hij ziet daarbij met zelfvol doening terug op de ondersteuning die hij het Ministerie verleend heeft. Hij vestigt een blik op hetgeen gedurende de laatste drie jaren hier te lande is voorgevallen. Hij doet daarbij uitkomen dat de Ministcriën die sedert dat tijdstip zijn ontstaan, met groote moeijelijkheden bcbhen te kampen gehad, omdat de tegenkanting van eene partij vooral gerigt is tegen de instellingen zelve. Hij beantwoordt de vraag, of het tegenwoordig Ministerie aan alle verwachtingen reeds heeft beantwoordniet onvoorwaardelijk toestemmend doch vraagt, of alle verwachtingen wel even billijk zijn geweest. Hij erkent dat het vorig Ministerie in vele opzigten onbillijk is bejegend, vooral wan neer men het gebrek aan ijver en werkzaamheid heeft ten laste gelegd. Hij meent zich daaraan niet schuldig te hebben gemaakt, maar mogt hij het gedaan hebben dan neemt hij zijne woorden terug. Ilij zou aan de toen malige Ministers de hulde van onmiskenbare verdiensten en talenten niet willen onthouden; doch beschouwt alsnog, dat hunne ontwerpen niet over eenkomstig waren met eene getrouwe nakoming der Grondwet. Maar indien men onbillijk geweest is jegens het eene Ministeriekan dit dan nopen thans eene andere onbillijkheid te begaan Hij verklaartdat hij wel ver wachtingen gekoesterd heeft en daarop nog vertrouwtdoch die strekken zieh niet uit tot zeer aanzienlijke bezuinigingen. Hij wijst op hetgeen er in de afgeloopene zitting is tot stand gebragtop de organieke en andere wetten en leidt daaruit af, dat we uit den provisio- nelen toestand zijn geraakt en dat er groote schreden zijn gedaan op den weg tot vestiging en bevestiging van het stelsel der constitutionnelc monarchie. Men zegt: de begrooting is te hoog. Het is een feit, dat het eind-cijfer hooger is. De Regering had het geheel in hare hand het eind-cijfer lager te maken door bij afzonderlijke wetten, na afloop der begrooting, credieten aan te vragen. Men vergeetdat weinige dagen geleden nog eene wet is aange nomen, waarbij 6 tonnen gouds op de vorige dienst werd aangewezen voor de voortzetting der werken van het Haarlemmermeer. Wil men nu de bui tengewone uitgaven bij de vergelijkingen afnemen men doe het dan ook met die buitengewone uitgaven, op de begrooting voor 1851 gebragt. En dan vindt hij al dadelijk voor de uitvoering der postwet 133,000tege moetkoming voor het gemis van leges ƒ189,000uitgaven voor de verbcte- tering der rivieren 200,000 te zamen 512,000 aan buitengewone uitga ven waartegen niets of niets noemenswaardigs van de vorige begrooting kan worden afgetrokken. Bedraagt nu het eind-cijfer 2 ton meerdan blijft er toch ruim 3 ton overdie op de verschillende hoofdstukken moeten zijn be spaard. Men zegt een vorig Ministerie had 18 ton bespaarden welke be zuinigingen biedt de tegenwoordige begrooting aan Hij antwoordtdat in dien elk Ministerie elk jaar 18 ton kon bezuinigen hij gaarne elk jaar een nieuw Ministerie zou hebben Maar als men in de begrooting ziethoe 70 millioenen versmolten worden in duizende en duizende postenallen door de noodzakelijkheid geboden, of wier vervanging tot nieuwe voorzieningen zouden leidendan is een dergelijke eisch hem inderdaad onbegrijpelijk. Eene besparing van 17 ton in 5 jaren, zegt Spr., is reeds eene groote verbe tering, het grootste deel, namelijk 13ton, is sinds 1848 verkregen en in de overige 2 jaren slechts 4 ton. Hij wil dit niet tot verwijt doen strekken hij is van oordeel, dat de verbetering onzer finantiën dagteekent van 1844 doch hieraan is eene buitengewone last van 127 millioen onmiddellijk vooraf gegaan zoodat daarin de grondslag van alle finantiële verbetering was gele gen welken maatregel Spr. indertijd openlijk heeft verdedigd. Spr. keert nu tot de begrooting terugen dan wekt het bij hem be kommering dat hare tegenstanders niet zijn de antagonistenmaar de vrienden van het Ministerie. Het is in het vorig jaar voorspeld, dat dit Mi nisterie welligt meer te kampen zou hebben met sommige zijner vrienden dan met bepaalde tegenstandersen welligt zal de eindstemming over deze begrooting, dan ook het bijzonder resultaat opleveren, dat zij die tegen het Ministerie gestemd zijnde begrooting zullen aannementerwijl de vrienden die overdrevene verwachtingen van bezuiniging koesterdentegen zullen stemmen. Dat zou een onnatuurlijke uitslag zijn en dit wil hij trachten te voorkomen. Een votum over de begrooting moet in verband gebragt worden met de ondersteuning, welke men aan een ministerie al dan niet wil verleenen. Het is de eenige controle op de zamenstelling van het be wind want ofschoon de Ministers door den Koning worden benoemdzoo is de Volksvertegenwoordiging toch daar, om voor het volksbelang te waken en om Ministers, die geen vertrouwen inboezemen, de goedkeuring op hunne handelingen te onthouden en de begrooting af te stemmen. Men zal zeggen, dit is eene revolutionaire leer; maar er is reeds zoo veel misbruik van dat woord gemaakt, dat het op Spr. geen den minsten invloed meer uitoefent. Revolutionnair is in zijne opvatting, al wat buiten den kring der wet ligt. Wat daar binnen ligt, is geoorloofd, en alle onderscheidingen, die men maakt over conventioneel en constitutioneel St-aatsregt, ze komen hem herschenschimmig voor, want hij houdt zich aan het positieve Staals- regt. Wat daar binnen ligt, is wettig; wat daar buiten gaat, acht hij re volutionair. Spr. doet hier een beroep op de ware voorstanders van het ministerie en waarschuwt hen, die het bewind vroeger ondersteund hebben, die zich niet schaamden ministerieel genoemd te wordenzich toch niet te scharen bij hen, die de Regering willen omverwerpen. H at wilt gij vraagt Sp., het ministerie in de gelegenheid stellen om nieuwe bezuinigingen in te voeren Maar welk Ministerie dan liet tegenwoordige zou moeten vallen. Wij hebben van de tegenwoordige Ministers verwacht, dat zij zouden zijn zelfstandige mannen in verhouding tot de Kroon en tot de Kamer, en daarin hebben wij ons niet bedrogen gevonden. Welnu de val van de begrooting zal ten gevolge hebben den val van dit Ministerie. En wat dan Ziet gij een ander Ministerie in bet verschiet, dat de begrooting met ettelijke millioenen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 1