Wat mij allhans betreft, ik zal tracliten voort te gaan op den weg, tot hiertoe steeds door mij bewandeld. Ik zal dit te meer doen, nu de onder scheiding- mij thans te beurt gevallenmij bevestigt in de overtuigingdat die weg ook door vele anderen voor den waren wordt gehouden, die uitloopt op bet lieil van Nederland. En die weg isbedaarde en standvastige ontwik keling en verbetering, naar den toestand en de behoeften Van ons volk en van onzen tijd. Vangen wij. dan onze gewigtige werkzaamheden aan met ijver, met zelf opoffering en nederigheid en vast vertrouweu op den Goddelijken bijstand! Ik zal mij gelukkig achten, indien ik er in mogt slagen om, met het oog op de Grondwet en liet Reglement van Orde dezer Kamer, 'onzen arbeid met órde, met waardigheid en met onpartijdigheid te leiden. Plegtig beloof ik, dat alle mijne pogingen daartoe zullen strekken. En met deze belofte, verklaar ik bet Voorzitterschap van de Tweede Ka mer der Staten-Gedcraal te aanvaarden. Men verzekertdat tot do veranderingen in het belastingstelseldie eerlang aan de Staten-Generaal zullen worden voorgedragen, ook zal behoo- ren eene verhooging van de accijnsen op het gedisteleerd. Heden morgen vergaderen de Afdeelingen van de Tweede Kamer 1° tot het benoemen van leden der Commisie tot herziening van het Regle ment van Orde der Kamer; en 2° tot het in overweging nemen van het Ontwerp-adres in antwoord op de Troonrede. Heden middag ten half 4 ure zitting van de Tweede Kamer, waarin waarschijnlijk de Commissie voor het adres haar rapport zal uitbrengen en de dag der beraadslagingen daarover bepaald worden. HHerste B£ismer der iten-dettcraal. Zitting van Maandag 14 October. In deze zitting zijn benoemd tot leden voor de commissie voor de Steno graphic uit deze Kamer de Ileeren Philipse de Brauw en van Aylva van Pallandt. De Commissie van het adresin antwoord op de Troonrededraagt het volgende voor Sire 1. De Eerste Kamer der Staten-Generaalhet uitvloeisel van de onlangs in werking gebragte grondwettige instellingenacht zich gelukkig U. M. de hulde van baren eerbied en gehechtheid te komen aanbieden. 2. Met genoegen mogten wij van Uwe Majesteit vernemen dat de be trekkinnen met alle Mogendheden zich door goede verstandhouding kenmer ken, en dat de geschillen met de republiek van Venezuela ontstaan, door voldoening aan de bezwaren en vorderingen dezerzijds ingebragt, zijn be ëindigd. 3. Wij koesteren de hoop, dat door de zorg van Uwer Majesteit regering de moeijelijkhedcnin Duitschland gerezen, de belangen van Nederland met opzigt tot Limburg .niet zullen schaden. 4. Wij verheugen ons in den vooruitgang van den buiten]andschen han del, en vermeenen, met Uwe Majesteit te mogen hopen, dat de jongste ver anderingen in onze scheepvaart-wetgeving op de welvaart van het Vaderland, in allen deele, eenen gunstigen invloed zullen uitoefenen. Mogen die veranderingen het Uwer Majesteits regering gemakkelijk maken, de nadeelen te keeren, welke uit de opzegging van bestaande tractaten, door de genoemde republiekkunnen voortvloeijen. 5. Aangenaam was het ons te vernemen, dat de zee- en landmagt zich voortdurend loffelijk van haren pligt kweten en alzoo Uwer Majesteits goed keuring verwierven. Ook daarom zien wij de voor te (hagen wetten op de bevordering, het ontslag en het op pensioen stellen der militaire Officieren met belangstelling te gemoet. 6. Wij juichen liet toe, dat doelmatige vereenvoudiging van het beheer en de inrigtinncn der marine reeds in liet volgende jaar- de middelen tot eene, voor handel en koloniën gewenschte, vermeerdering van de active zee- magt zal doen vinden. 7. Uwer Majesteits zorg voor een deugdelijk vcrdedigings-stelsel hoog waarderende, vermeenen wij tevens te mogen hopen, dat de voorbereidende maatregelen tot de vorming daarvan weldra eenen goeden uitslag zullen er langen en tot vereenvoudiging en besparing leiden. G. Levendig, Sire, is onze belangstelling in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere wererddeelenmet vreugde vernamen wij van Uwe Maj. de gunstige berigten omtrent hare geldmiddelen. De voordragten tot regeling der koloniale belangen, die Uwe Maj. overeenkomstig de Grondwet, toezegt, zullen, zoo wij hopen, op den toestand dier bezittingen een' ge- wenschten invloed uitoefenen. 9. Met dankbare erkentenis aan de Voorzienigheid ontvangen wij Uwer Maj8. mededeelingdat de gezegende oogst des vorigen jaars zoo zeer tot ver- ligting der armoede heeft bijgedragen; en moge die van het loopende jaar al middelmatig zijn uitgevallen wij vinden met Uwe Maj. stof tot tevre denheid en bemoediging voor eenen huishoudelijken toestand in het goede, dat zich openbaart in onderscheidene takken van landbouw en nijverheid, en niet het minst in de gestadige uitbreiding van alle middelen van vervoer, waardoor de levendigheid van het binnenlandsch verkeerdie vruchtbare bron van veler welvaartzoo krachtdadig wordt ondergesteund. 10. Hebben sommige oorden (les Rijksin den afgeloopen winter door storm en watervloed zwaar geleden, te regt mogt Uwe Maj. de nationale wel dadigheid roemendie op zijne roepstem met onbekrompenheid te hulp kwam en de rampzooveel zij vermogt heeft gelenigd. 11. Wij verblijden, ons Sire, dat II. M. op de bevordering van onze ge meenschap met naburige landen bedacht is. De overtuigingdat daardoor nationale welvaart zal worden bevorderdzal ons de daartoe strekkende voor drag! met belangstelling doen ouderzoeken. 12. Bij de behandeling der Rijks-begrooting zullen wij onze onverdeelde aandacht schenken aan de maatregelendie tot voorziening en tot verbete ring van den staat onzer rivieren zullen blijken noodig te zijn. 13. Van groot gewigt achten wij U. M. toezegging, dat verscheidene voor dragten uit de Grondwet voortvloeijendeons eerlang zullen worden aan geboden te meer daar die Grondwet omtrent sommige vroegere aanbieding verlangde. Tevens mogen wij voor U. M. den eerbiedigen -wensch niet verbergen, dat ook het ontwerp van wet op het onderwijs, daarbij niet achlerblijve. 14. Het geopend uitzigt op het verdwijnen van het te kort eens vfoegeren dienstjaars, door het ruim vloeijen van de bronnen van inkomsten, gevoegd bij een spaarzaam beheer, moet hoog gewaardeerd worden. Dit laatste mag, zelfs bij gunstigen toestand der geldmiddelen, niet uit het oog worden verloren. 15. De ontwerpen tot verbetering van liet belastingstelsel en de zoo drin gend noodzakelijke ter uitvoering van artt. 122 en 176 der Grondwet, zullen wij met aandacht overwegen. 16. Vele en gewigtige werkzaamheden, Sire, zullen alzoo aan de Volks vertegenwoordiging worden opgedragenmogen zij bevorderd door gemeen overleg, ouder den zegen des Almagtigen, vruchten dragen tot bevestiging en bestendiging van de welvaart en het geluk van ons dierbaar Vaderland. De behandeling van dit adres wordt bepaald op morgen ochtend en de zit ting opgeheven. Zitting van Dingsdag 15 October. In deze zitting is het ontwerp van adres, in antwoord op de Troonrede, onveranderd met algemeene stemmen aangenomen. Bij de behandeling van 13is ter sprake gekomen bet vraagstuknopen? de niet-aanbieding in de vorige zittingvan de ontwerpen der organieke wet ten en het niet vermelden in de Troonrede van de voordragt van wet nopens het Onderwijs. De Minister van Binnenl. Zaken en van Justitie hebben de niet-aanbieding verdedigd op grond der veelvuldige werkzaamheden en de ontbinding der Kamers, de Minister van Binnenl. Zaken heeft gezegd, dat dit ontwerp nog niet in dien staat isom te worden ingediend. De Vergadering is tot nadere bijeenroeping uiteen gegaan. IPïvecile S£amer tier Staten-fHenerna l. Zitting van Maandag 14 October. In deze zitting heeft de lieer Mackay zitting genomen. Wordt voorgelezen een koninklijk besluit, waarbij de Minister van Finan cien gemagtigd wordt tot het aanbieden der voordragten, betrekkelijk de staats-begrooting voor 1851. De genoemde Minister bekomt daarop bet woord, ten einde 1° eenige in lichtingen te geven omtrent 's Rijks financiëlen toestand in het algemeen 2° eenige algemeene opmerkingen te maken, betreffende de voorgestelde be grooting. Z. Exc. heeft hoofdzakelijk het volgende aangemerkt: Het tekort van 1848, verleden jaar geraamd op 9,818,969, is gebleken te bedragen 9,720,092. In mindering daarvan kunnen strekken: 1° de ba tige sloten van vroegere diensten 1,076,1022° het batig slot der dienst van 1849, begroot op 7,557,545. Weshalve het tekort van 1848 op 1° Januarij jl. niet meer dan 1,086,445 bedroeg. Het ongemeen gunstige slot over 1849 is een gevolg van de uitermate voordeelige omstandigheden voor den verkoop der koloniale producten, waarvan een groot deel in 't vorige jaar onverkocht was gebleven. De boogere prijzen voor de grootere hoeveelheid deden het batig slot der koloniale rekening de raming overtreffen met 5,893,333. Daarentegen bleef de opbrengst der gewone middelen 472,079 beneden de raming, bijna uitsluitend ten gevolge van mindere opbrengst der registratie- en successie. Eene krachtige bijdrage tot dekking van het tekort heeft daarentegen het standvastig doorgezet stelsel van bezuiniging op de staatsdienst veroorzaakt. Op de uitgavendie waren toegestaan ten gezament lijken bedragen ƒ72,349,564, is eene som van 1,986,039 bespaard. Deze som overtreft nog verre hetgeen in den aanvang van 1849 berekend was; zij bewijst,, dat de herhaaldelijk gegeven belofte van zuinig beheer geen ijdele klank is geweest, en moge tot waarborg strekken, dat voortdurend geen dan volstrekt noodig gebruik gemaakt zal worden van de toegestane penningen. .Ilct tekort van 1848, thans tcruggebragt op nog niet elf tonnen gouds, zalnaar men zicli mag voorstellengeheel gedekt worden door de uitkomst van het loopende dienstjaar. In de negen eerste maanden van dit jaar heb ben de ontvangsten 40,213,352 beloopen, terwijl (1e raming over dat tijd perk 39,852,654 was; en de ontvangsten zijn nu reeds ƒ1,038,298 meer dan in dezelfde 9 maanden van 1849. -Naar den afloop der laatste veilin gen van koloniale producten, bestaat het gegrond vooruitzigt, (lat de uit komst van de koloniale dienst de daarvan gemaakte raming overtreffen zal. t an de 4! pCt. scbatkisbiljetten, waarvan 1848 voor acht mill, in omloop geliragt moest worden, is reeds zooveel ingetrokken, dat op 1° October jl. nog slechts voor ƒ3,752,800 in omloop was, cn het grootste gedeelte daarvan zal vóór 31 Dec. ingetrokken zijn. De Minister meent, dat de gunstige staat onzer financiën onwederlegbaar aanduidt, dat de materiële toestand der natie, over 't algemeen genomen, vooruitgegaan is. Voorts heeft de Minister gesproken over de nieuwe begrooting, en daarom trent aangemerkt, dat die, wat hare inrigting betreft, geheel overeenkomt met de vorige. Wat het bedrag aangaat, dit is 69,808,778. De raming overtreft die van het loopende jaar met ƒ200,667, en de werkelijke uitga-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1850 | | pagina 2