Ais de wet geene bescherming verleent, dan zal men het heste daartoe gera
ken. Dan zal men wederom energie ontwikkelen. Concurrentie wekt ener
gie, monopolie doodt haar. Door energie, vlijt en zuinigheid zullen wij van
de voordeelen onzer kapitalen en van die onzer geographische ligging een nut
tig gebruik kunnen en moeien maken. En dat zullen, naar ik vertrouw,
ook zij gaan doen die nu nog tot de tegenstanders van dezen maatregel be-
hooren.
Het komt mij voor, dat de strijd tegenwoordig eigenlijk bestaat tusschen
hen, die wanhopen aan de toekomst van Nederland; die wantrouwen koes
teren op eigen krachlen die twijfelen aan de veerkracht van hunne land-
genootentegenover hen, die moeds genoeg bezitten om aan de concur
rentie het hoofd to durven bieden; en die, door energie en voortdarenden
ijver, vlijt en zuinigheid, de mededinging durven door te staan. Ik weet
het, het is geene gemakkelijke taak te besluiten de bakens te verzetten, als
het tij verloopen is. Als men sedert lang gewoon is op eene groote schaal
en gemakkelijk te werken, dan kost het verdriet, dan is het moeijelijk otn
een' anderen weg te bewandelen; dan kan men er zoo gemakkelijk niet op
eens van afstappen. Maar buitendien onze rceders kunnen de toekomst toch
niet met gerustheid te gemuet gaan, indien zij niet met de uiterste veer
kracht, vlijt en zuinigheid te werk gaan. Maar ik vraag het, of het niet
beter is nog bij tijds daarop bedacht te zijn, dan gevaar te beloopen om alles
op te offeren Ik mag het niet ontveinzen, dat het mij heeft bevreemd,
dat het belangrijke en voor het Vaderland ik erken het volmondig zoo
gewigtige Amsterdam soms zoo bevreesd is voor de werking der concurrentie.
Het laatstelijk voorgevallene ten aanzien van den Helder levert daarvan een
nieuw bewijs. Het komt mij voor, dat Amsterdam, in dat opzigt, zijn eigen
belang niet goed verstaal. Een van beiden is waar: öf de Helder is beter ge
schiktóf niet; zoo neen, dan make men er geen gebruik van; zoo ja, en
wordt het bewezen, dat de Helder voordceliger uitkomsten kan opleveren dan
Amsterdam dan moest die stad zich beijveren het allereerst van die haven
gebruik te maken. Ik hoep wèl verstaan te worden geen naijver geeft mij
deze woorden in; belangstelling doet mij zoo spreken. Wat ik zeg, is ook
op Rotterdam en andere plaatsen toepasselijk. Daar, waar de handel bet
heste en bet goedkoopste kan uitgeoefend worden, daar moet die ook geschie
den want daarheen begeeft men zich. Volgt men dien weg nietde handel
zal eindelijk toch verplaatst worden; en vordert nu niet bet algemeen belang,
dat men zorg drage, dat men niet ten slotle alles verlieze?
Men heeft gevraagd, hoe het toch komt, dat de gevoelens over dit onder
werp zoo verdeeld zijnzelfs in de stad Rotterdam Die vraag is moeijelijk
te beantwoorden, maar, ronduit gezegd, geloof ik, dat niet alle menschen
even goed hun belang verstaan en dat, als men eens op een dwaalspoor is,
het niet zoo gemakkelijk is daarvan terng te keeren. Op mijne beurt meen
ik hier te mogen bijvoegen, dat ook groote reeders voorstanders zijn van deze
wet. Ik beroep mij hier op den Heer Fop Smit aan den Kinderdijk een
onzer grootste rceders; deze heeft zijne onvoorwaardelijke goedkeuring aan
dezen maatregel gehecht. Waaraan is dit toe te schrijven? omdat hij, even
als vroeger de overleden Hoboken kracht en energie genoeg in zich gevoelt
om de concurrentie te gemoet te gaan. Ik twijfel er dan ook aan, of, tien j
jaren geleden, het huis Hoboken als onderteekenaar van een adres tegen deze
wetten zoude gevonden zijn.
De Spr. besluit zijne geïmproviseerde, doch zeer uitvoerige rede met depleg-
lige verklaring aldus: niet dan na rijp en gemoedelijk onderzoek hen ik tot
de overtuiging gekomen die ik n heden heb medegedeeld. Maar indien ook al
de uitslag van de voorgestelde maatregelen óf onzeker öf aanvankelijk niet
blijkbaar inogt wezen ja zelfs indien uit andere oorzaken nadeelen mog- I
ten ontstaan voor onze reederijen, ik zal toch met gerustheid voor mij de
toekomst te gemoet gaan; ik boude mij ten minste verzekerd, al
moge het niet gebeuren, gedurende den korten tijd, dien mij nog gegund is
te leven, dat later Nederland en liet nageslacht de aanneming dezer wetten
zal zegenen
De Heer Groen v. Prir.sterer verklaart zich in eene uitvoerige rede voor een
nader onderzoek (enquête).
De Heer de Fremery is al meer en meer in zijne overtuiging bevestigd,
dat liet algemeen belang de aanneming dezer wetten vordert. Voornamelijk
stelt zich Spr. voor de redeneringen van den Heer van Hall te beantwoorden.
Spreker komt alsnu in wijdloopige becijferingen.
Ten slotte levert Spr. eene in vele opzigten merkwaardige bijdrageom
trent der betrekkelijken toestand van onzen handel in verband tot dien van
andere natiën gegrond op de statistieke tabellen. 1°. In verhouding tot En
geland en bij den maatstaf van Engelands 9 maal grootere bevolking en
aantal schepen. De uitkomst is dat de verhouding der inklaringen in stede
van 1 tot 9integendeel is als 1 tot 4,76. Ofschoon de uitklaringen iets
minder gunstig staan, (Engeland's ligging heeft hier invloed) zoo is toch nog
de verhouding als van 1 tot 6, daar waar, de bevolking en der oppervlakte
in aanmerking genomen, de verhouding, orn gelijk te zijn, als 1 tot 9 moest
staan; zoodat, per slot van rekening, onze handel, betrekkelijk 2£ maal zoo
groot is als de Engelsche. 2°. Met Frankrijk. De slotsom der becijferingen
is dat onze handel grooter is dan die van geheel Frankrijk en eindelijk
3°. met Amerika durven wij ons evenzeer meten vermits volgens de statis
tieken van 1847, onze handel -J bedroeg van den geheelen Amerikaauschen
handel. Een land, zoo besluit Spr., dat nog zulke krachten in den boezem
heeft, en daarbij, gelijk is aangetoond, steeds vooruitgaat, behoeft geenszins
te vreezen voor de toekomst, zulk ecu land kan het beschermend stelsel missen.
De Heer van Hall heeft vervolgens nog breedvoerig het woord gevoerd ter
beantwoording van ecnige sprekers hem voorafgegaan, ter nadere uiteenzet
ting van zijne meeningen blootgelegd in zijne vorige rede, ter teregtwijzing
van verkeerde opvattingen naar aanleiding zijner rede gemaakt, ter meerdere
verduidelijking zijner stellingen en becijferingenter bestrijding van het door
eenigen in den loop der discussie aangevoerde en eindelijk als resumé, ter
nadere aanbeveling en aandrang tot enquête.
Daarna wordt de zitting verdaagd tot aanstaanden Maanda».
o o o
Zitting van Maandag 1 Juli].
Iri deze zitting is ingekomen eene missive van den Minister van Finantiën,
ten geleide van drie stukken: 1". eene bijlage omtrent de scheepvaart door
de Sund gedurende de jaren 1835 tot 1849; 2°. wegens de scheepvaart tus
schen Nederland en Pruissen, van 1832 1848, en 3°. wegens de scheepvaart
tusschen Nederland en Java, van 18321848, gelrokken uit de stokken in
vroegere jaren aan de Staten-Generaa! overgelegd.
De Commissie van Rapporteurs is gereed met haar verslag over het ont
werp tot uitvoering van art. 7 der Grondwet (bepalingen wegens het Neder
landerschap en de naturalisatie) De beraadslagingen zullen plaats hebben na
alloop van die over de scheepvaartwetten.
Aan de orde is de voortzetting der algemeene beraadslagingen over de
scheepvaartwetten.
De Heer van Hoëvell zegt na eenige opmerkingen omtrent de redevoering
van den Heer Groen van Prinsterer, dat er nog niemand in deze vergadering
is geweest, die tegen het beginsel dezer wetten heeft gesproken; die gezegd
heeft, dat hij in beginsel tegen de vrijheid van handel en scheepvaart was.
En wat de enquête betreft, er zijn leden, die uit gemoedelijk bezwaar
gaarne vooraf, het voor en tegen mathematisch aangetoond en bewezen zien.
Ik verwacht echterdat dezulken zich door eene enquête zeer teleurgesteld
zullen zien. In Engeland heeft die twee jaren geduurd en hoe is het in
't parlement toegegaan Heeft men daar niet berekeningen tegen berekenin
gen gesteld, cijfers tegenover cijfers? Herinnert gij ti niet de redevoeringen,
die even warm voor als tegen waren Dat alles was na de enquête. Zoo
zal het ook hier zijn. De gevoelens zullen evenzeer uiteenloopen en zij die
in gemoede het voor of liet tegen willen uitspreken, zullen steeds, even als
in Engeland, in het onzekere blijven.
Maar ik heb eerbied voor dat gemoedelijk bezwaar en ik zou stemmen voor
eene enquête, als ik inderdaad geen gevaar zag in een uitstel eener zoo ge
wigtige zaak; want inmiddels sluimeren de kracht, de energie, de onderne
mingsgeest der natie. Ik zal stemmen voor de wet.
De Heer van Zuylen van Nyevelt acht zich verpligt om, zoo kort mogelijk,
nog eenmaal het woord te voeren. Hij heeft met leedwezen zekere traagheid
van bevatting bij de tegenstanders opgemerkt.
Verder behandelt Spr. twee punten: 1°. de concurrentie en 2°. de bescher
ming, Het eerste is geen strijd tusschen deri een en den andermaar de
bevoegdheid orn zijne krachten en industrie te besteden zonder hindernissen.
En wat de bescherming betreftmen zegt dat zij voor den scheepsbouw
noodzakelijk is maar dan wordt zij het voor allesook voor den landbouw
en wat dan? Het doel van de bescherming van den landbouw is verhooging
van den prijs der levensbehoeften en deze leidt weder tot verhooging van de
dagloonendie verhooging geeft wederom aanleiding tot andere verhoogingen
en zoo komt men eindelijk in een cirkel, waarin de concurrentie met het
buitenland nog oneindig meer bernoeijelijkt wordt en in een toestandwaaruit
men zich niet zal kunnen redden.
De Heer van Hall beantwoordt de vorige Sprekers.
De Heer Sloet tot Ohlhuis gewaagt van het gewigt der maatschappelijke
belangen omtrent dit vraagstuk maar zegt dat de wetenschap reeds lang
daar over uitspraak gedaan heeft, door Staatslieden als TurgotWashington,
Muskenson, Canning. Ook reeds onze Pieter de la Conrt zeide, bijna 200 jaren
geleden, sprekende over de vrijheid van den handel: sliet is eene bedenke
lijke zaak voor ieder volk, zich zeiven de keel toe te binden, waardoor al
het voedsel in het ligchaam moet komen." De Spr. wijst ten slotle op de
voordeelen die de aanneming der wet zal opleveren.
De Heer Fokker gelooft niet, dat hij in staat zal zijn, nieuw licht over
deze zaak te verspreiden, doch acht zich volkomen bevoegd te verklaren, dat
hij niet schroomtmet een gerust geweten zijne goedkeuring aan deze ont
werpen te schenken. Hij beweert dat, hij aanneming, Nederland eene geluk
kige toekomst te gemoet gaat, dat uien de vrijheid van handel niet langer
aan ons land moet onthouden en dat daardoor nitbreiding en ontwikkeling
aan onzen handel en scheepvaart zal worden gegeven. Hem dunkt, dat de
weg, dien de Regering lot dat einde voorstelt te volgen, de eenige ware, de
eenig goede is. Er wordt in de meeste adressen aan de Kamer, erkend, dat
wij te veel schepen hebben voor onze behoeften, en zal men nu aan dien te
aanzienlijken scheepsbouw dan nog voortdurend een prikkel blijven geven?
01' zal het niet veeleer verstandig zijn, den scheepsbouw zijnen natuurlijken
loop laten Hij heeft altijd gemeend dat de schepen bestaan voor den han
deltot een middel van vervoer. Nu gelooft hij, dat een winkel zonder ka
lanten niet kan blijven bestaan. Dit is nu wel wetenschap, maar zij is ge
trokken geheel uit de populaire school; zij is tevens zeer begrijpelijk. Spr.
zegt nog dat als een schip van 100 ton hier 7000 minder kosten zoude dan
in Engeland, gelijk uit berekeningen blijkt, men hier voor de opheffing van
bescherming niet behoeft te vreezen, maar dat het niet voorziglig wezen zoq,
de bescherming plotseling te doen ophouden. De te houden beraadslagingen
over het ontwerp litt. C. zullen hem gelegenheid geven, zijne denkbeelden over
dit onderwerp nader te ontwikkelen.
De Heer Backer heeft mede, naar aanleiding van den loop der diseussiën,