leydsghe
courant.::
1850.
WOENSDAG, 3 JULIJ.
B SNiN EN L 4 N DSC UE BER J GTEN
De Courant wordt Maandag, Woensdag en
Vrijdag uitgegeven.
Die van Maandag komt
De Prijs der Courant is f 13 in het jaar;
de afzonderlijke nommers werden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN, 2 Jul ij.
De Staats-Cour. bevat het volgende Koninklijk besluit van den lsten dezer:
[Wij voegen hier tusschen de in dit besluit aangehaalde artikelen van
het besluit van 1845, telkens ter opheldering bij]
Wij WII.LEU III, euz.
Overwegende dat het Kon. besluit van 23 Wei 1845, houdende wijziging
van de verordeningen omtrent de toelating van Studenten tot de Hoogescho-
len en Alhenaea, niet in allen deele aan het doel heeft beantwoord;
dat het betaamt die inrigtingen van honger ondrwijs voor een ieder, zon
der cenige belemmering, open te stellen;
dat in zooverre het bij gemeld besluit voorgeschreven examen zcu kannen
worden afgeschaft
dal nogtans dat examen gunstig heeft gewerkt op de verbetering van onder
scheidene inrigtingen ter voorbereiding voor het Academisch onderwijs;
dat derhalve het behoud van het examen uit dit oogpunt raadzaam is te
achten
dat het bovendien nattig is, dat de Regering voortdurend van nabij bekend
blijve met de hoogte, waarop het onderwijs bij gemelde inrigtingen staat,
waartoe zoodanig examen veel kan bijdragen
Willende derhalve de toelating tot de Hoogeseholen en de Alhenaea vrijla
ten, doch tevens het meergemeld examen als maatregel van loezigt op de
Gvmnasiën, Latijnsche scholen en dergelijke inrigtingen, alsmede op het pri
vaat onderwijs, behouden;
Op voordiagt van Onzen Minister van Binnenl. Zaken
Herzien de bepalingen van artt. 2, 149 en 150 van het Kon. besluit van
2 Augustus 1815, n°. 14, mitsgaders dat van 9 September 1826, n°. 145;
Den Raad van State gehoord
Gezien de nadere rapporten van Onzen Minister voornoemd;
Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen als volgt:
Art. 1. Artikel 1 van het Kon. besluit van 23 Mei 1845 [dus luidende:
Art. 1. Om op de rollen der studenten aan eene Hoogeschoo! of het
Athenaeum te Amsterdam of Deventer te worden toegelaten, zal men
voortaan een getuigschrift moeten vertoonen afgegeven door de hierna te
noemen commissie, houdende dat de vertooner, bij het door baar afgenomen
examen, voldoende blijken heeft gegeven van de kundigheden te bezitten,
welke, volgens art. 5 van het tegenwoordig besluit, vereisclit worden om de
lessen der Hoogeseholen of van voormelde Athenaea bij te wonen.
In voormeld getuigschrift zal moeten uitgedrukt zijn de inrigting waarbij
de houder van hetzelve tot de studiën opgeleid is geworden.
Art. 5. Het examen zal zich bepalen tot de leervakken die zijn voorge
schreven bij art. 9 en 10 van bovengenoemd besluit van 2 Augustus 1815,
en krachtens art. 23 van gezegd besluit nader zijn aangewezen bij het mini
sterieel reglement van 20 April 1816, alsmede bij art. 2 van het Koninklijk
besluit van 9 September 1816, n°. 145, gevolgelijk tot:
a. De Grieksche en Latijnsche talen
h. De Grieksche en Romeinsche fabelleer, oudheid en letterkunde;
c. De algemeene, oude en nieuwe geschiedenis, waaronder in het bijzon
der de vaderlandschc, en de oude en nieuwe aardr.jkskunde.
En zal ook bepaaldelijk gelet worden op de kennis der Nederduilsche taal
gronden en op den Nederduitschen schrijfstijl.]
wordt gewijzigd als volgt: »Om tot inschrijving op de volle der Studen
ten aan eene Hoogeschool of het Athenaeum te Amsterdam of Deventer te
worden toegelaten, moet men een getuigschrift vertoonen, afgegeven door de
hierna te noemen commissie.
Dat getuigschrift, waarvan hel model door Onzen Minister van Rinneril
Zaken zal worden vastgesteld, moet vermelden:
0. dat de houder bij die commissie een examen heeft afpelend:
J O O 7
1. de mate zijner kundigheden bij het examen gebleken."
Art. 2. Artt. 6 en 10 van gemeld besluit vervallen. [Deze artt. bevatten:
Art. 6. Aan de geëxamineerden die van hunne bedrevenheid in elk der
vakken op eene voldoende wijze zullen hebben doen blijken, zal de coirmissie
het in art. 1 bedoelde getuigschrift afgeven, waarvan het model door Onzen
meergemclden Minister zal worden voorgeschreven.
De beslissing der commissie zal geacht moeten worden ongunstig te
zijn, en het bedoelde getuigschrift alzoo geweigerd moeten worden, zoo
dra bij de stemming meer dan één lid een ongunstig votuin zal hebben
uitgebragt.
Art. 10. Nadat het tegenwoordig besluit ter kennisse van de Hooge
seholen en van de Alhenaea te Amsterdam en te Deventer zal zijn gebragt
zal niemand op de rulle der studenten mogen worden ingeschreven dan op
vertoon van het in art. 1 bedoelde getuigschrift.]
Art. 3. Bij dit art. wordt art. 9 van gemeld besluit van 1845, over ver
blijf en reiskosten eenigzins gewijzigd.
De tweede haringjager is eergisteren te Maassluis aangekomen, met ruim
27 ton hij had de vloot den 25sleo verlaten. De aard van den haring wordt
geroemd.
Uit Monnikendam wordt gemeld, dat de Ansjovis-vangst die zich eerst
gunstig liet aanzien, zeer ongunstig is uitgevallen, daar niet de helft van
gewone jaren gevangen is.
's GRAVENHAGE, 2 Julij.
Z. M. heelt benoemd tot Ridder der Orde van de Eikenkroon, den Heer
W. H. de Laat de Kanter, te Goes.
De Minister van Koloniën zal Woensdag geen gehoor verleen en.
Gisteren avond is er eene buitengewone Ministerraad gehouden.
Men verneemt, dat de Kouinkl. Nederlandsche familie den 6Jen dezer
Stockholm zal verlaten, zich begevende naar Petersburg, en de geheele Ko
ninklijke Zweedsche familie zich daarna naar Christiania zal begeven. Van
daar zullen de Kroonprins en Kroonprinses van Zweden en Noorwegen vertrek
ken naar een kasteel in het zuidelijk gedeelte van Zweden.
Aan het Ministerie van Binnenl. Zaken heeft gisteren de aanneming
plaats gehad 1°. van de henoodigdc steenkolen voor de droogmaking van het
Haarlemmermeer tot 1°. Julij 1851, door de Heeren A. van der Leeuw en
Zonen, te Rotterdam, de 100 mud voor ƒ74.de Ruhrkolen door den Heer
W. Hoven, te Delft, voor 56.83] en de Brabantsche door de Ileeren Ha-
gedoorn en Zoon, te Amsterdam, voor 59.en 2°. van het verlengen
der waterleiding naar het stoomtuig de Cruquius, benevens het maken van
een gedeelte der hoofdvaart in en ten zuiden van het eiland Abbenrs, door
den lieer C'. Versteeg, te Uardinxveld, voor 17,400.
Vtveede HCamer der SSaten-CrCiieraal.
Zitting van Zaturdag 29 Junij.
In deze zitting zijn de beraadslagingen over de Scheepvaartwetten voortgezet.
De Heer van Ryckevorsel verklaart zich na grondig onderzoek meer en meer
in het beginsel, vóór de ontwerpen. Hij betoogt dat onze handel grene be
scherming behoeft. Dat de bescherming aan den scheepsbouw verleend, onze
handelsvloot te zeer heeft uitgebreid; dat die bescherming van lieverlede moet
ophoudenen dat de gelijkstelling der vlag in Engeland, voor haar reeds
goede vruchten draagt. In April en Mei toch zijn aldaar 25 Nedel. schepen
bevracht, waarvan 23 voor verschillende havens van de Oost-Indië, China en
Arabië, en voor Nicuw-Ilolland en een voor N.America. Spr. acht bescherming
door tractaten gecjnzins wenschelijk, uithoofde van den langiamen gang en
menigvuldige duisterheden en moeijelijkhederi bij de toepassing voor ieder
bijzonder geval.
De Heer v. Hall, zegt de spreker, heelt opgemerkt, dat die vaart bij do
bestaande tractaten en onder de beslaande wetgeving is achteruitgegaan. Maar
zoo dit het geval is, moeten wij dan nog langer dat stelsel vasthouden, of
moet men niet veeleer naar andere middelen lot herstel uitzien? Wat leert
toch de ondervinding? Dat daar, waar geene bescherming verleend werd, men
de concurrentie toch heeft weten vol te houden. Dat feit bewijst meer dan alle
cijfers. Cijfers zijn bovendien bedriegelijk. Dat zegt u een koopman. Want
die cijfers moet men steeds in betrekking tot de zaken opvatten. Spr. herin
nert zich de woorden van v. Ilogendorp hij was de groote voorstander van han
delsvrijheid doch desniettegenstaande drong hij op eene krachtige wijze aan,
dat men zich voor eigen gebruik zooveel mogelijk van inlandsch fabrieaat zou
bedienen. Men moet bet hoofd bieden aan de buitenlandsche mededinging.