Daar werd ons door oen dier beide ileeren, namens Z. M., de wcnsch kenbaar gemaakt, dat wij ons belasten zouden met de voordragt der zamenstelling \an een nieuw ministerie. We hebben ons dadelijk bereid verklaard die taak te aanvaarden, hoezeer wij wel doordrongen waren van de overtuiging, dat die taak in haren geheelen omvang zeer gewigtig was, en dat de verantwoor delijkheid die we daardoor op ons laadden, zeer groot was. De ontneming dier taak zou ons gewis aangenaam geweest zijn, doch aan den anderen kant meenden wij ook niet verantwoord te zijnindien we dergelijken lastin den gegeven stand van zaken niet op ons namen. We hebben dan ook aan gevangen, ons van dien last te kwijten. De aanbieding van de voordragt der personen, die, naar onze meening, hij de vorming van een ministerie in aanmerking konden komen, zou aan den Koning geschieden door de twee tusschen-pcrsonen maar zou door ons zelfstandig, en zonder eenige rugge spraak met die beide Moeren geschieden. Wij hebben getracht met den mees ten spoed ons van dien last te kwijten. Den IS*160 October hebben wij aan de Heeren, die in orimiddclijke aanraking tot den Koning stonden, onze voordragt ingediend. Wij hadden tot de zamenstelling dier voordragt 10 k 12 dagen noodig. De vervulling van dergelijken last, als ons werd opgedra gen, heeft noodwendig eenige moeijclijkheden ten gevolge gehad. Immers niet alle personen die men op de voordragt wcnschte te plaatsen, bevonden zich in de onmiddelijke nabijheid. Men moest hen schrijven. Met sommige moest men zich mondeling onderhouden. Deze moesten alzoo in de residentie komen. Men was verpligt nadere conferentiën te houden. De onderhande lingen met één persoon hebben zelfs acht dagen geduurd. Dergelijke moeijc lijkheden waren wel door ons voorzien, maar zij waren ons niet te wijten. Daarbij kwain dat wij over het algemeen weinigen bereid vonden, zich met de vervulling van dergelijke gewiglige taak te belasten. Wij kunnen niet zeggen dat we ons zouden te beklagen hebben over den tegenstand, dien wij in onze pogingen ondervonden, doch wij ondervonden juist hij de bekwaam- sten en hij de waardigslcn de grootste zwarigheden, om zich zulk eenc gewig lige taak, als eene ministeriële betrekking, te laten welgevallen. Wanneer men nu dit een en ander in aanmerking neemt, dan is de tijd van 4 tot 15 October, dien wij noodig gehad hebben, eerder te kort dan te lang te ach ten. Men moest daarbij bedenkendat toen voor het eerst eene proef werd genomen tot de zamenstelling van een geheel ministerie. Toen de lieer van Rosenthal en ik werden nitgenoodigd ons met de voordragt van een nieuw ministerie te belasten, werden twee punten door ons op den voorgrond ge steld. Ten eerste, dat er een geheel nieuw ministerie behoorde op te treden, op welligt eene enkele uitzondering na. Wij hebben de gebeurtenissen van bet laatste lj jaar te zeer betreurd, dan dat wij ten dezen eencn anderen weg meenden te kunnen inslaan. Ten tweede meenden wijdat de keuze des Konings op ons gevallen was, als organen van de meerderheid dezer Ka mer, wier verklaring bij het adres van antwoord zoo veel tot de tegenwoor dige wending der zaak bad medegewerkt. Den 15(icn October boden wij de bedoelde voordragt aan. Twee dagen later hebben wij daarop een kabinetschrijven ten antwoord bekomenwaarbij na mens Z. M. ons werd te kennen gegeven, dat Z. M. zijn oordcel over de ge dane voordragt opschortte, tot dat zouden worden beantwoord de vragen in de missive vervat, en die betrekking hadden tot onze gevoelens over onder scheidene punten en onderwerpen in verband staande tot de departementen van algemeen bestuur, of tot de meest gewigtige takken der administratie, van wetgeving en regering. Twee dagen later hebben wij daarop ons ant woord gezonden, en daarbij verklaard, dat wij de vragen, gerigt in antwoord op onze gedane voordragt, meenden te moeten beschouwen als een blijk van wantrouwen dat ons belette op ons te neinen eene taakwaartoe wij ons vroeger bereid verklaard hadden zoodat wij ons verpligt oordeelden die be reidverklaring in te trekken. Toen hebben wij de residentie verlaten, in het bewustzijn dat de verantwoordelijkheid van het verwijldat daardoor was te weeg gebragtop anderen zou nederkomen. Ik moet hier doen op merken dat wij wel een last hadden hekomen namens den Koning, doch dat wij niet hij Z. M. waren geroepen. Wij hebben dien last niet gevraagd. Wij meenden nu dat in elk gevalwelk gevoelen de Koning ook over de gedane voordragt mogt hebben, wij eene goed- of af keuring zouden vernemen. In plaatse daarvan ontvingen wij het kabinetschrijven, waarvan zoo aanstonds melding gemaakt is. Nu de Koning van ons was afgezonderd, nu de Koning voor ons dadelijk ontoegankelijk was, moest de Koning geacht worden met ons te onderhandelen op de wijze als het gemeen overleg met de Kamer ge voerd wordt, dat is door tusschcnkomst van verantwoordelijke raadslieden. Onze voordragt, ons advijs aan den Koning, was onderworpen geworden aan liet oordeel van anderen. Maar was dit het geval, dan moesten ook anderen geacht worden het vertrouwen des Konings te bezittenen dan dienden wij ons terug te trekken. Dat deden wij dan ookwij beschouwden onze taak als geëindigd en verlieten de residentie. Negen of tien dagen later werden wij teruggeroepen en tot den Koning toegelaten. De onderhandelingen wer den voortgezet, en zij hebben daartoe geleid, dat in drie dagen tijds het ministerie werd gevestigd, zoo als het nu is zamengestcld. In de tweede plaats gaat de Minister over tot het geven aan eenige verkla ring van de onderstelling en het vertrouwenwaarin het Gouvernement het beleid der zaken beeft opgenomen. De Minister meent niet te kannen afda len in bijzonderheden van wetgeving of van bestuur. Het Ministerie hoopt, dat niemand van hetzelve verlangen zal een programma van algemeenen aard. Er zou, in den tegenwoordigen stand van zaken slechts een programma in algemecne bewoordingen mogelijk zijn doch zoodanig programma doet meer vragen ontstaan dan bet beantwoordt. De Ministers hebben hunne taak aan vaard in het verondersteld vertrouwen, dat dit Gouvernement op de onder steuning en medewerking van 's Lands vertegenwoordiging zal kunnen reke nen. Immers, bet is opgerigt op een tijdstip en onder zoodanige omstandig heden, dat meer dan immer de medewerking der vertegenwoordiging, de nationale medewerking, als wenschelijk is te beschouwen. De oorsprong van dit Ministerie moet, naar liet den Minister voorkomt, tot die medewerking en ondersteuning leiden. Met is een Ministerie, voortgevloeid uit de meerderheid van do Kamersliet moet handelen in overeenstemming met de vertegen woordiging. Met Ministerie gelooft dat zijne rigting die is der Kamer. Door het Ministerie te aanvaarden, gelooven de leden van hetzelve te handelen overeenkomstig den wensch der Kamer. Indien zij dit niet geloofden, zij hadden de taak, die hen wacht, niet aanvaard. Maar nu hebben zij die taak opgevat tegen hun aller eigen belang, doch met moed, steunende op de me dewerking der Kamers. In de derde plaats heeft de Minister nagegaan de taak van het Gouverne ment met betrekking tot de eerstvolgende werkzaamheden der Kamer. Wat aangaat de ontwerpen van wetten die van eene vorige zitting zijn overge bleven, is het Ministerie van oordeel, dat de sluiting der zitting de verdere behandeling dier ontwerpen heeft gestuit; dat zij een nieuw onderzoek van den kant van het Gouvernement .vorderen, en dat dit naar bevind van zaken, tot nieuwe voordragten aanleiding kan geven. Mogt de Kamer van een ander gevoelen zijn, dan zon de Regering tot eene intrekking dier ontwerpen over gaan. AVat betreft de staatsbegrooting voor 1850, het Gouvernement heeft de ontwerpen aan een nieuw onderzoek onderworpen en de uitslag van dat onderzoek is thans aan den Koning onderworpen. Zoodra dat door Z. M. zal zijn goedgekeurdzal het aan de Kamer worden medegedeeld. Wat reeds verandering had of kan ondergaan sedert de aanbieding der begrooling, is uit den aard der zaak gewijzigd. Maar vele deelen der openbare dienst be hoeven verandering. Die veranderingen en reorganisatie kunnen, niet tegen 1". Jannarij worden volbragt. In deze begrooting kunnen bij het betrekke lijk kort tijdbestek vóór 1°. Januarij geene groote veranderingen worden ge maakt. Doch dit neemt niet weg, dat niet al de uitgaven die op de begroo ling mogten voorkomen in het volgende jaar zullen worden gedaan. Tot den geregelden loop van zaken rekent liet Ministerie ook in deze, bij de aan staande bijzondere omstandigheden op de medewerking der Kamer. Ten slotte heeft de Minister verklaarddat zoowel de Heer van Rosenthal als hij, door de aanvaarding der Ministeriele betrekking ophouden leden der Kamer te zijn. Reeds zijn de kiezers in Gelderland en Zuid-Holland opgeroe pen om andere leden te verkiezen. De aftredende Heeren zijn herkiesbaar; doch zij achten de beide betrekkingen van Minister en Volksvertegenwoordiger onvereenigbaar, en zullen alzoo aan de kiezers verzoeken buiten aanmerking te blijven. De aftredende leden kunnen bet gevoel van leedwezen niet onder drukken, dat zij zullen ophouden leden der Kamer te zijn. Zij hopen echter van hunne nieuwe plaatsen hetzelfde vertrouwen te zullen verwerven, als zij van hunne medeleden steeds hebben mogen ondervinden. De Heer van Goltstein verlangt nu het woord te voeren verzoekt te dien einde den Heer Storm den Voorzilterstoel te bckleeden, en zegt dat de Minis ter van Binnenl. Zaken te regt heeft begrependat in deze zaak van algemeen belang, al het mogelijke licht moest worden verspreid, en alle bijzonderheden deswege moesten gekend worden. Spr. acht zich ook verpligtvoor zoo verre hij in de zaak betrokken is geweest, aan de vergadering daarvan kennis te doen dragen. Toen de vergadering den 26sten September scheidde, en het Ministcrie^zijn ontslag had genomenstelde men drie weken ter vorming van een nieuw Ministerie. Deze tijd verliep zonder dat er een Ministerie tot stand kwam. Den 22stc0 October werd spr. betrokken in de zaak. Hem werd het voorstel gedaan, als hoofd van een departement in het nieuwe Ministerie op te treden. Maar zijn antwoord was: dat er, naar het hem toescheen, geene mo gelijkheid bestond een behoorlijk Ministerie te vormen, ten zij een enkel per soon belast werd die taak op zich te nemen. Spr. voegde er bijdat indien de aandacht op hem gevestigd werdhij zich door den drang der omstandig heden genoopt zou vinden daaraan gehoor te vcrleenen, hoezeer de moeijelijk- heid daarvan volkomen beseffende. Daarop werd bij hem van 's Koningswege, door den Staatsraad Directeur van bet Kabinet, aanzoek gedaan, de vorming van een Ministerie op zich te nemen. Spr. betuigde zijne gevoeligheid voor dit blijk van vertrouwen van het geëerbiedigd Hoofd van den Staat. Hij ver klaarde zich bereidtot het beoogde doel al zijne krachten in te spannen. Maar hij stelde daarbij ééne voorwaarde op den voorgrond, welke bijkans niet behoeft uitgedrukt te worden, deze namelijk, dat de onderhandelingen, welke met twee leden der Kamer aangevangen waren, om tot de vorming van een Ministerie te geraken, zouden zijn afgebroken en ten einde geloopen. Slechts in dat geval verlangde spreker de taak op zich te nemen. Hij zag zich dus verpligt kennis te nemen van de gewisselde stukken. Hij ontwaarde daarbij uit een Kabinetschrijven van den 17dea October, dat onderscheidene vraag punten voorgesteld waren aan hen, die tot toekomstige Ministers bestemd wa ren. Daarop was twee dagen later een antwoord ontvangenwaarin verklaard werd dat bij de beide leden deswege bezwaren waren gerezen. Zij gaven daarbij te kennendat zij die geroepen waren tot de vorming van een Mi nisterie, niet in regtstreekschc betrekking waren met het Hoofd van den Staat, waardoor hunne taak bemoeijelijkt werd. Zij voegden daarbij, dat het doen van zoo vele vragen, een geest van wantrouwen openbaarde. Het besluit was, dat de twee leden, onder dusdanige omstandighedenvermeenden de taak verder niet op zich te kunnen nemen. Hieruit was dns gebleken, dat de last, eenmaal verstrekt, nog niet was ingetrokken, en er slechts voor waarden waren gesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 2