LEYDSCHE COURANT N°. 1849. VRIJDAG, 5 OCTOBER. KI_NiSEJN LADSCIIE BERiG'5'EJN De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt uit Zaturdag avond - der Courant is f 13 in liet jaar} V jj/. de afzonderlijke nommers worden tegen. 10 Cento afgegeven. I.EYDEN, 4 October. Z. M. heeft benoemd tol 3dt'» Commies ten paslkantorc alliier den lieer B. II. Esser, thans te Utrecht en te Utrecht den lieer B. A. Jansen thans alhier. Z. M. heeft aan den fleer J. van Heukelom Jr., op zijn verzoek eervol ontslag gegeven als Kapitein bij de Schutterij alhier, en lol Kapitein benoemd den lste Luitenant den Heer A. A. van der Spruit, tot lstrn Luitenant den 2dc Luitenant Sir. S. Ekama, en tot 2den luitenantden Heer J. Schel tenia thans Schutter. Z. M. beeft benoemd tot Rector Magnificus bij de Iloogeschool te Gro ningen, voor het Academie-jaar 1849 1850, den Hcogleeraar in de Regts- geleerdheid Mr. J. II. Philipse. Betrekkelijk de zaïncnstelling van het nieuw ministerie is nog niets na ders hekend geworden. Geene omstandigheid heeft de geruchten, die giste ren namiddag alhier in omloop waren tot dusverre bevestigd. Men twijfelt voor alsnog aan de gegrondheid daarvan, behalve dat men het er voor houdt, dat onderscheidene der tegenwoordige Ministers met hunne portefeuilles zullen belast blijven en de Heer Thorbeclte die van llinnenlandsche Zaken zal bekomen. Iii een particulieren brief uit 's Gravenhage wordt ons lieden bet vol gende gemeld: He combinatie van liet personeel, dut het nieuwe Ministerie zou moeten uitmaken zoo als die lieden door eenige dagbladen, en door de s Gravenhaagsche Nieuwsbode nog al met eenig vertrouwen, wordt mede gedeeld, vindt als zoodanig bij de meesten zeer weinig geloof." (Ilolt. C.) Bij het lievig onvveder dat dezen morgen hier en in de omstreken is gevallen, is op eene bleekerij nabij 'sGravenhage een man doodelijk getroffen deze man J. Rozenburg genaamd laat eene weduwe en vier kinderen achter. De Delftsclie Cour. meldt, dat Zaturdag, toen eenige artilleristen bezig waren met bet ontledigen van band- en spiegelgranatenherkomstig van gesloopte brand- en lichlkogels van verschillend vreemd kaliber, op liet onverwachtst, niettegenstaande alle gewoonlijk gebruikte voorzorgen, een der- zelve sprong, waardoor een kanonnier, welke die met beide handen onder water hield, zoodanig werd gekwetst, dat men verpligt is geweest de linker- ban 1 en de duim en een der vingers der reglerhand af te zettende tweede, een onder-ofiicierbekwam eene kwetsuur aan den linkerarm bij de pols en aan bet regter heupbeen de derde, ook een kanonnier, ontving ligte brandwonden in het aangezigt. Zij (belioorende tot bet 2du regemenl vesting artillerie) zijn dadelijk na bet gebeurde in de garnizoens infirmerie overge- bragt. Men koestert de hoop, liet overgebleven gedeelte der regterhand van eerstgenoemde nog te behouden. De Ned. Handcl-Maalschappij heeft lievraclil 2 schepen voor Amsterdam en 2 voor Rotterdam. In September zijn op den Holl, Spoorweg vervoerd 87,870 reizigers, en is 89,381 ontvangen; op den Rhynspoorweg zijn 81,884 reizigers vervoerd, en is ƒ50,350 ontvangen. Uit het breedvoerig verslag der Commissie, bestaande uit de Ileeren de MonchyHengst, Slicher van Domburg, ter Bruggen Hugenholtz en Zijlker, uitgebragt op den 13dcn September II. betreffende de rekening van het fonds der Maatschappij van Weldadigheid, ontleenen wij het volgende: Uit de balans blijkt dal er een voordeelig saldo is van ƒ49.684 zijnde liet saldo over 1847/30,799; daar dat van 1846 bedroeg 81,884. De Commissie meent echter dat uit deze rekening den toestand der Maat schappij vari Weldadigheid niet genoegzaam blijkt. Zij gewaagt van de me nigvuldige teleurstellingen en misrekeningen bij de Maatschappij, sedert meer dan 25 jaren die den Slaat reeds milliecnen gekost hebben en boe door haar de Staat meer en meer in verwikkeling kan komen en op nieuw tot groote offers geroepen worden. De Commissie oordeelt, dat in liet belang der huishouding van Staat, ten aanzien der Maatschappij afdoende maatregelen genomen moeten worden. Het verslag van 1847, de rekening van 1844 en 1845, en eene uitvoerige memorie van toelichting bij de wet van 29 Julij 1848, hebben veel lielit over den toestand der Maatschappij van Weldadigheid verspreid. Blijkens de genoemde stukken sloot de Regering in 1823 met de Maat schappij een contract, waarhij bepaald werd, dat de Regering, tegen beta ling van 222,000 'sjaars, van 1 Junij 1823, zestien jaren lang, met bij voeging van 12 per hoofd voor de eerste klecdingvoortdurend, en dus met en na 1339kosteloos 9200 behoeftigen in de koloniën zou kunnen laten verplegen. In September 1847 beeft de Regering, terwijl liet getal der verpleegd wor dende nog met 600 lot 1000 beneden liet bepaalde maximum was, de Ge meentebesturen geschreven, om, daar liet getal plaatsen spoedig ontoereikend zoude wezen, voorloopig niet, of ten minste uiterst zeldzaam, personen op te zenden en die veroordeeld werden om opgezonden te worden zooveel mo gelijk vrij te stellen. Oppervlakkig zou men dus zeggen, dat een minder getal in het voordcel der Maatschappij was. Zij beklaagde zieli echter in 1826 reeds, zoo over bot minder getal personen als over de invaliditeit van velen voor den landelijker! arbeid, ten gevolge waanan destijds de termijn van 16 jaren met drie ja ren, en dus tot 1 Junij 1842 werd verlengd en tevens bepaald, dal voor dezulken die niet konden werken, jaarlijks boven de genoemde bestedeling- gehlcn ad ƒ222,000 zou worden betaald, als volgt: voor iederen wees, von deling of verlaten kind, tusschen den twee- en vollen zesjarigen leeftijd, 35; voor zoodanig kind, tusschen den zes- en dertienjarigen leeftijd30; voor een kindboven de dertien jarenmet gebreken belicht waardoor het voor den kolonialen arbeid ongeschikt is, ƒ50; voor andere personendie geheel of gedeeltelijk voor den gewonen kolonialen arbeid ongeschikt zijn., ƒ37.00, en voor gebrekkigen die ten eencn male voor dien arbeid onge schikt zijn 50. De kosten van eerste kleeding werden gehragt van ƒ12 op ƒ15 per hoofd. Op deze ontvangsten, ging de Maatschappij eene schuld aan, die in 1827 reeds bedroeg ƒ3,863,000, waarbij zij hare onroerende goederen hypothecair verbond. Tot 1330 hield zij zich dus staande, maar toen zij veel meer gelden opge nomen bad, dan uit de van de Regering te ontvangen gelden en hare verdere inkomsten konden worden gekweten maakte de Maatschappij in 1831 de Rege ring bekend niet dien ongonsligen toestand. Er werd eene Commissie benoemd, uil wier verslag bleek dat de Maatschappij zonder geldelijke hulp niet kon blijven bestaanwachtende naar de op handen zijnrle terugkomst van nu wij len haren stichter, werd boven de jaarlijksclie 222,000, aan haar gedu rende de jaren 1832 tot 1835 uitbetaald 1,093,474. Bij Konink. besluit van 17 Jnnuarij 1836, werd aan de Maatschappij uit de koloniale fondsen ter leen gegeven, tegen eene rente van 4 pCt., 1,175,000, welke som in 1841 gebragt werd op 1,300,000en verder nog aan haar toegezegd van 1836 tot 1839, eene som van ƒ200,000 'sjaars, en in 1840 100,000, dus te zamen ƒ900,000. Deze som werd verkregen uit de winsten op den koperen munt in de Oost, welke uitkeering van zoogenaamde winst, a ƒ1,406.032, medegewerkt heeft om ons muntstelsel in Indië te ondermijnen en te bederven. Over 1841 en 1812 werd telken jare nog ƒ100,000, dus te zamen ƒ200,000 verstrekt, te zamen voor zoover hekend, het aan de Maatschappij uitbetaalde, hoven hetgeen de Begering aan haar volgens contract verschuldigd was, ƒ3,493,474. Met Juriij 1842 moest de Staat in het genot komen der kosleloize plaat sing van 9,200 personen. Hieraan was, bij eene schuld van ƒ7,410,974 (daar de som van hare verschillende negotiation destijds bedroeg 3,817,500) niet te denken. Over het laatste halfjaar van 1842 wei d dan ook nog de 111,000 hestedeling-gelden uitbetaald, waardoor de bekende schuld der Maatschappij aan den Staat op Junuarij 1843 gehragt werd op ƒ3,604,474. In Mei 1843 werd hij een nieuw contract, in plaats dat de Staat in het genot der kostelooze verpleging van 9,200 personen kwam de besteding-gel den voortdurend, ofwel tot dat de rentedragende schuld is afgelost, gehragt van ƒ222,000 op ƒ322,000. Voorts erkende de Maatschappij de boven genoemde schuld ad ƒ3,604,474waarvan zij zoo mogelijk 4 pCt. rente zou betalen. De Maatschappij vcikocht verder al bare onroerende goederen aan den Staat, mol uitzondering van ruim 800 bunders »een en heide, voor 1,715,014. De Regering beloofde zooveel doenlijk de bestellingen voor de Koloniën ge middeld te houden op 21,000 stuks en 30,264 ellen katoen, alsmede de le verantie voor 2/3 van het benoodigde getal koffijzakken, geraamd op 446,000. De Maatschappij vei bond zieli levens, om zonder toestemming der Regering

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 1