dit doen met het oog gevestigd op het rapport der Commissie voor de rege-
rings-verslagen over 1845 cn 184C, nitgebragt in de zitting van den 5den
Julij des vorigen jaars. Zij zal bierdoor in de gelegenheid worden gesteld,
meer in bet bijzonder na te gaanin hoeverre de Regering beeft gebruik ge
maakt van de wenken, baar door de vroegere Commissie gegeven. Tevens
gelooft zij, op bet voorbeeld dier Commissie, enkele beschouwingen nopens
den gang en de inrigting van het onderwijs, die zich onwillekeurig aan haar
zullen voordoen te mogen medededen zonder evenwel baar eigenlijk onder
werp, het regerings-vcrslag, in bet minst nit het oog te verliezen.
In 't rapport der meergenoemde vroegere Commissie werd als ecne leemte
in de twee vorige regerings-verslagen aangeduid dat zij niet genoeg voldeden
aan drie vereischlen, welke, volgens de blijkbare bedoeling des grondwetge
vers, daaraan niet ontbreken mogtcn, te weten: volledigheiduitvoerig
heid en tijdigheid. Uwe Commissie meent te mogen verzekeren, dat met
betrekking tot elk dezer drie vereischten in het tegenwoordig verslag verbe
tering zigtbaar is,
De Commissie gaat voorts het regcrings-verslag wat meer in de bijzonderhe
den na. Omtrent de scholen merkt zij op dat nergens een afzonderlijke
leerstoel bestaat voor de geologie, bijzonder in betrekking tot ons vaderland,
en acht het hoogst wenschelijkdat in dit gebrek spoedig worde voorzien.
Voor het overige hebben de bcriglcn aangaande de drie hoogescholcn schier
bij uitsluiting betrekking op haren materiele» toestand. De eigenlijke gang
evenwel en inwendige toestand van het hooger onderwijs, wordt niet met die
uitvoerigheid behandeld, welke de Commissie wenschelijk voorkomt.
Na de hoogescholcn worden, thans voor het eerst, de Athenaea te Amster
dam en te Deventer vermeld, liet eerste telde in 1847, 112 leerlingen en
onderging in 1846 aanzienlijke verbeteringen; het laatste met slechts 12
studenten, versterkt veler mceningdat zulk cene inrigting met zoo bekrom
pen personeel en zoo beperkte hulpmiddelen van onderwijs, niet op de tegen
woordige hoogte der wetenschap staan kanwaarom het wenschelijk is te
achten, dat dit Athenaeum als stedelijk leerschool, zich ecndeels enkel tot
hel propaedeutisch hooger onderwijs bepaald en aan den anderen kant als
industrie-school, en als inrigting voor eene meer wetenschappelijke vorming,
dan de gewone lagere en middelbare scholen kunnen verleenenzijne gehoor
zalen te openen voor hen, die tot de verschillende takken van handel en nij
verheid bestemd wordenof die cene zoodanige hoogere wetenschappelijke op
leiding verlangen.
liet heeft de Commissie eenigermate bevreemd, dat met geen enkel woord
gewaagd wordt van het staats-examendewijl de vermelding daarvan in het
voorgaande verslag aanleiding gegeven had tot het opperen van eenige beden
kingen, de opmerkzaamheid der Regering ten volle waardig.
De berigtcn nopens de Koninklijke Academie te Delft zijn over het geheel
gunstig.
Gunstig luidt ook het berigt aangaande de gymnasiën en de Latijnsche
scholen.
Aangaande het zoogenaamde Lager Onderwijs zijn de berigten, in het tegen
woordige verslag, meer uitvoerig en ook meer volledig, dan vroeger. En
bij vermelding van bet goede, is ook bet gebrekkige, en hetgeen nog voor
verbetering vatbaar is, uitvoerig vermeld.
Zoo wordt er in Noordbrabant geklaagd: 1°. dat het onderwijs nog in gee-
nen dcele die algemeenheid heeft bereikt, die het behoeft en waarvoor het
vatbaar is;
2°. Dat het gemis van Ondermeesters op vele scholen ongunstig werkt;
3°. Dat het getal der onderwijzenden over het geheel niet geëvenredigd is
aan dat der leerlingen
4°. Dat de wijze van betaling der schoolgelden veelal ongelijk en ondoel
matig, nadcelige gevolgen heeft voor het onderwijs;
5°. Dat men nog hier en daar oude afgeleefde of ongeschikte hoofd-onder-
wijzers aantreft; doch dat er geenc gelegenheid bestaat, om hun een matig
jaargeld te verzekeren en voor gebrek te beveiligen. Over ditzelfde wordt ook
in Gelderland en Overijssel geklaagd;
6°. Dat men nog op vele plaatsen gebrekkige schoollocalen aantreft.
In Gelderland en Drenthe klaagt men nog bovendien: t. Dat de scholen
ten platten lande niet geregeld genoeg bezocht worden, om eene gewenschte
ontwikkeling te bezorgen. 2. Dat de oorzaak van dit verschijnsel mede moet
gezocht worden in 't onvermogen van vele ouders, om het schoolgeld, hoe
gering ook, te betalen. Evenzoo klaagt men in Zuid-Holland dat de beta
ling van het schoolgeld vele ouders belet hunne kinderen ter school te zenden.
3. Dat de leerwijze niet overal practisch genoeg is, en dat het verband tus-
schen school en leven niet genoeg wordt in het oog gehouden. 4. Dat de
gedurige verwisseling van ondermeesters hoogst nadeelig werkt op den gang
van het onderwijs, zoowel als op orde en tucht in de school. 5. Dat de
classificatie der leerlingen wel eens weinig meer dan schijnbaar is, vaak door
Ie groote versnippering der afdeelingen. 6. Dat de tucht hier en daar nog
te wenschen overlaat. In Noord-llolland en Utrecht klaagt uren, dat de
kinderen de school te vroeg verlaten.
In Zeeland 1. Dat in zeer vele gemeenten de zorg voor het onderwijs van
armen en minvermogenden te zeer verwaarloosd wordt, en schier de helft
van 't onderwijs verstoken blijft.
In Drenthe: 1. Dat hier en daar de ingezetenen, zelfs sommige plaatse
lijke besturen niet genoegzaam doordrongen zijn van 't gewigt van het on
derwijs. 2. Dat een twintigtal scholen nog in een slechten toestand verkeert.
In Limburg klaagt men over het ontoereikende der hulpmiddelen voor bezol
diging der onderwijzers.
Het blijkt uit al het bovenstaande dat het lager onderwijs in alle provin
ciën nog vrij wat te wenschen overlaat. En nu vraagt de commissie: wat
de Regering moge verrigt hebben om dat gebrekkige te verbeteren? Inzon
derheid komt hier de vraag te pas, in hoeverre eene gedeeltelijke invoering
van het schoolfonds het geregeld ter schoolgaan zou bevorderenen welke
uitkomsten men op die plaatsen, waar het bestaat, heeft opgemerkt.
Er wordt berigt gegeven van hetgeen in onderscheidene provinciën gedaan
wordt ter opleiding van jonge onderwijzers en onderwijzeressen, in kweekscho
len, normaallessen, onderwijzers-zangscholen en bij onderscheidene schoolop-
ners en schoolonderwijzers.
Het heeft de Commissie verwonderd dat over de onderwijzersgezclschappen
zoo spaarzaam gesproken wordt, daar zij in vroegere verslagen telkens hoog
geroemd zijn als allerbelangrijkste inrigtingen ter verbetering van het onder
wijs, vooral wanneer daarmede verbonden zijn onderlinge schoolbezoeken door
de onderwijzers. De Commissie wenscht, dat die vereenigingen voortdurend
die kleine geldelijke ondersteuning uit 's Rijks kas genieten zullen, die zij tot
dusver genoten, en die tot hare instandhouding zoo dringend vereischt wordt.
Evenzeer heeft het de bevreemding der Commissie opgewektdat in dit
verslag ook niet met een enkel woord gesproken wordt van het Nederlandsch
onderwijzersgenootschap, erkend bij Koninklijk besluit van den IS11011 Maart
1844, eene vereeniging die zich straks na hare vestiging heinde en ver uit
gebreid heeft, cningrijpende in alle deelen van het lager onderwijs, be
stemd schijnt om op dat onderwijs een belangrijken invloed uit te oefenen.
Voorts wordt in het regerings-verslag op den voorgrond gesteld, dat bij het
onderrigt in de beginselen der noodzakelijke kundigheden, de verlichting des
verstands cn de aankweeking van zedelijkheid bij de jeugd werd in liet oog
gehoudendat men haar leert denken en bevatten en tot alle deugden vormt,
in plaats van enkel werktuigelijke kennis aan te brengen. Van de onder
scheidene vakken, in de lagere scholen onderwezen, de wijze waarop en het
goede gevolg waarmede zulks geschiedt, wordt berigt gegeven, en bieren
daar ook van vooruitgang melding gemaakt.
Men mist in dit verslag de opgaven van den toestand ja zelfs de vermel
ding van de bestaande pensioenfondsenvan de weduwenfondsenvan de
uitkeerings- cn hulpfondsen. Soortgelijke inrigtingen toch zijn, indien voor
eenigen stand, dan zeker voor dien der onderwijzers, als meestal hoogst karig
bedeeld, van het uiterste belang, ja schier onmisbaar.
Verder wordt nog in het verslag vermeld het aantal der nieuw opgerigte
openbare en bijzondere scholen in elke provincie; dat der bewaarscholen, en
der verbeterde en verbouwde schoollocalen, met eene opgave der subsidien,
daartoe van 's Rijks wege verleendterwijl tevens van de verbeterde hulp
middelen van het lager onderwijs melding wordt gemaakt.
Ten slotte veroorlooft de Commissie zich nog eene-opmerking. Hel zoude
te wenschen zijndat er vooral ten aanzien van het lager onderwijsde
zelfde cn eene bepaalde volgorde der onderwerpen in de onderscheidene provin
ciën wierd in acht genomen. Hierdoor zou alles volledigeren het overzigt
cn de vergelijking gemakkelijker gemaakt worden.
De Commissie heeft zich onthouden van alle aanmerkingen, die zouden
kunnen vooruitloopen op hetgeen den inhoud zal uitmaken van het te ver
wachte wets-voorstelter regeling van het onderwijs.
18 September.
Gisteren middag is er ten Hove groote tafel geweestwaaraan deel hebben
genomen 1111. Excc. de Ministers, Hoofd-Ollicierende Gouverneur der Pro
vincie, en de Leden van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Volgens geruchten zouden zich de leden der Koninklijke familie binnen
eenige dagen van hier op reis begeven. Z. M. zoude naar het Loo terugkee-
ren, 11. M. ecne reis doen naar Wurlemberg en Wiesbaden. HII. KK. HH.
Pi ins en Prinses Frederik met hunne Dochters eene reis doen naar Berlijn en
hunne goederen in Silesië.
Gisteren avond is Z. K. II. Prins Hendrik met de postrid uit de resi
dentie naar het kasteel Biljoen vertrokken, alwaar zich II. M. de Koningin-
Weduwe bevindt.
Tweede Miamer dee Staten-G-eiteeaal.
Iri de Zitting van heden wordt ingevolge art. 1 van het Reglement van
Orde, het Voorzitterschap tijdelijk waargenomen door den Heer Mr. S. II.
Ariemaet, als oudste lid in jaren.
De Voorzitter geeft te kennen dat er dient te worden overgegaan tot het
verkiezen van drie Candidate» voor het Voorzitterschap der Kamer, gedurende
de tegenwoordige Zitting.
Benoeming van stemopnemersde Heercn: Lnyber.Boxman, Slicher van
Domburg cn Borret. Er zijn 61 leden tegenwoordig.
Tot de verkiezing van den eersten Candidaat hebben er twee stemmingen
plaats. Bij de eerste stemming verkrijgt de Heer van Goltslein 21 stemmen,
de Heer Thorhecke 26, Storm 1, de Man 1, Verwey-Mejan 3, Nedermeijer
van Rosenthal 5, Duymaer van Twist 2, Donker Curtius 1, cn blanco 1;
te zamen 61 stemmen.
Tweede stemming: de Heer van Goltslein 31 stemmen, de Heer Thorbecke
29 en de Heer de Man 1 stem.
Daar de Heer van Gollstein derhalve heeft bekomen de volstrekte meerder
heid van stemmen, zoo wordt die Heer geproclameerd tot eersten Candidaat.
Voor de verkiezing van den tweeden Candidaat heeft slechts eene enkele
stemming plaats, waarvan de uitslag deze is: de Heer Thorbecke 31 stem
men, de Heer Lambrechts 1, Donker Curtius 6, Verweij-Méjan, 6, Neder-