1°. tot overbrenging van fondsen van den groolcn weg van Utrecht naar
's Hertogen bosch
2°. houdende regeling der heffing van vuur- ton- en bakengelden
3°. uilgaven van het fonds der herbelasling op de grondbelasting en
4°. toelating en uitzetting van vreemdelingen.
Terwijl zij den Koning eerbiedig heeft verzochthet wets-onlwerphou
dende voorziening omtrent de kroondomeinen, in nadere overweging te nemen.
Onderscheidene verzoekschriften zijn nog bij de Kamer ingekomen, waar
onder één, bij hetwelk de Vergadering wordt uitgenoodigdal zoodanige
wets-voorstellen aan te nemen, als kunnen strekken tot bevordering van het
heil van Nederland.
Deze vergadering alzoo alleen gediend hebbende tot het ontvangen van
ingekomen stukken, gaat alzoo zonder het nemen van een besluit, uiteen.
Het ontwerp van wet bevattende de regeling van het Lager Onderwijs
bevat hoofdzakelijk de volgende punten. Het omvat het lezen, schrijven,
rekenen en de Nederlandsche taal.
Voorts de beginselen van de geschiedenis, aardrijkskunde, zingen [uit
Art. 10 der wet blijkt, dat het onderwijs in deze vakken aan de openbare
scholen verpligtend is, en dat in de volgende vakken het onderwijs in het
teekenen, de natuurlijke geschiedenis, landbouw, gymnastie, de levende
talen en stel- en meetkunde, vrij staat.]
Behalve de eigenlijke scholen van lager onderwijs, zijn er bewaarscholen ter
voorbereiding van kinderen, beneden den ouderdom van zes jaren, voor dat
onderwijs, en herhalingsscholen tot onderhouding van het vroeger geleerde.
De scholen worden onderscheiden in openbare en bijzondere.
De scholen van overheidswege opgerigt en onderhouden zijn openbare; alle
overige zijn bijzondere scholen.
Om aan het hoofd eener school te staan, moet men meerderjarig zijn.
Vreemdelingen behoeven Konings vergunning tot het geven van onderwijs
en mogen niet aan het hoofd eener school staan; in zeer bijzondere gevallen,
kan de Koning het toelaten.
Die, zonder daartoe geregtigd te zijn, onderwijs geeft, wordt voor de eerste
maal gestraft met eene boete van f 50, voor de tweede maal met cene boete
van 100 en gevangenis van een tot drie maanden te zamen of afzonder
lijk, en vervolgens telkens met eene gevangenis van vier maanden tot een jaar.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op degenen dit uitsluitend onderwijs
geven in zingen, teekenen, natuurlijke geschiedenis, landbouw of gymnastie.
In elke gemeente is een voldoend aantal openbare scholen aanwezig.
De Gemeenteraad bepaalt dat getalonder goedkeuring van Ged. Staten.
Deze bevelen de vermeerdering van dat getalwanneer zij hetin verhou
ding tot de bevolking en behoefte der gemeente, ongenoegzaam achten.
Kleine naburige gemeenten kunnen door Gedeputeerde Staten gemagtigd
worden, gezamenlijk ééne openbare school op te rigten en te onderhouden.
Overal worden, zooveel mogelijk, bewaar- en herhalingsscholen opgerigt
of aan de openbare scholen verbonden.
Het onderwijs is kosteloos voor de behoeftigen en minvermogenden.
De gegoeden betalen op de scholen der beide klassen een matig schoolgeld.
Het bedrag daarvan wordt door den Gemeenteraad, onder goedkeuring van
Gedeputeerde Statenbepaald en door den Gemceente-Ontvanger geïnd.
De Gemeenteraad voorziet in al de kosten van het openbaar onderwijs in
de gemeente.
Aan eiken Onderwijzer en Onderwijzeres wordt toegekend het genot van
vrije woning en, waar het mogelijk is, van tuin; een voldoend jaarlijksch
inkomen van ten allerminste ƒ200 en een aandeel in het schoolgeld.
Ter voorziening in de kosten van het openbaar onderwijs, heffen de ge
meentebesturen twee opcenten op alle directe belastingen in hunne gemeente
bij onvoldoende opbrengst daarvan voegt men er bij, twee opcenten op alle
directe belastingen in de provincie, en het verder ontbrekende vult het Bijkaan.
Tot opleiding van Onderwijzers zijn er van rijkswege eene of meerdere
kweekscholen.
Om onderwijs te geven in eene openbare school wordt vereischt eene acte
van algemeene toelating en van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag
afgegeven door de Regering.
De acte van algemeene toelating vermeldt en bepaalt naauwkeurig den
aard en omvang van het te geven onderwijs.
Er zijn twee rangen verkrijgbaar.
Voor de scholen der lstc klasse wordt gevorderd de lste, voor die der 2dc
klasse de 2de rang.
De aanstelling der onderwijzers en onderwijzeressen geschiedt door den ge
meenteraad ten gevolge van een vergelijkend examen.
Voor de hewaarschoolhouderessen wordt geen vergelijkend examen vereischt.
De ondermeesters en ondermeesteressen worden door den gemeenteraad
aangesteld uit een tweetal, door den schoolopziener, met overleg van den
onderwijzer of de onderwijzeres, opgemaakt.
Het eervol ontslag op eigen verzoek wordt verleend door den gemeenteraad.
Het examen loopt over de vakken die aan de openstaande school worden
onderwezenen wordtten overstaan van den gemeenteraadafgenomen
door den schoolopziener met een of meerder leden der plaatselijke schoolcom
missie, waar die bestaat, en zoo noodig met behulp vaneenen bekwamen
onderwijzer.
Bij verschil omtrent den uitslag van het examen tnsschen den gemeente
raad en schoolopziener of tusschen deze en Gedeputeerde Staten, beslist het
Departement van Binncnlandschc Zakendat alsdan tevens de acte van aan
stelling afgeeft.
Indien niet meer dan één persoon zich aanmeldt, moet deze nogtans bij
een examen nader voldoende bewijzen van bekwaamheid geven.
Onderwijzers mogen zonder magliging van Gedeputeerde Staten geene amb
ten of bedrijven uitoefenen.
Die zich aan pligtverznim of wangedrag schuldig maken, of aan de gods
dienstige begrippen van andersdenkenden opzettelijk te kort doen, worden,
op voordragt van den gemeenteraad of den schoolopziener, na ingewonnen
advies der provinciale commissie van onderwijs, door Gedeputeerde Staten,
in hunne bediening voor drie maanden geschorstmet gemis van hun inko
men, en in geval van herhaling van hunne bediening ontzet.
Voor het bijzonder en het huisonderwijs is eene acte van algemeene toela
ting zonder rang voldoende, en zij geldt alleen binnen het ressort dergenen,
door welke zij is afgegeven, moet het te geven onderwijs omschrijven, en kan
om wangedrag ingetrokken worden.
Ieder schoollocaal moet onderzocht worden, en die onderwijst in een locaal dat
niet is onderzocht, of, afgekeurd, beloopt eene boete van 25 en gevangenis
van drie dagente zamen of afzonderlijk.
Het huisonderwijs wordt gegeven in de woningen van particulieren, aan
kinderen van het gezin, door personen aldaar niet inwonende.
Het is dezen niet geoorloofd dat onderwijs ten hunnent te geven.
Van het huisonderwijs is onderscheiden het huiselijk onderwijs, dat aan
kinderen gegeven wordt door personen hij ouders ol voogden inwonende.
Op dit onderwijs is deze wet niet van toepassing.
Het toezigt over den staat en de inrigting van het schoolwezen is opgedra
gen aan schoolopzieners en plaatselijke schoolcommissien.
De schoolopzieners worden op voordragt van het Departement van Binnen-
landsche Zaken door Ons benoemd voor den tijd van vier jaren. De aftre
denden zijn weder benoembaar.
Iedere provincie wordt verdeeld in schooldistricten.
Elk district staat onder het toezigt van cenen schoolopziener.
De schoolopzieners binnen dezelfde provincie maken, met den voorzitter,
gezamenlijk uit de commissie van onderwijs.
Gedep. Staten benoemen een lid uit hun midden tot voorzitter. De com
missie eenen ondervoorzitter, en de Koning een der leden van de commissie
tot secretaris.
Aan elke commissie wordt, ter voorziening in de noodige kosten, eene
jaarlijksche som, geëvenredigd aan de uitgebreidheid der provincie, van rijks
wege toegelegd.
In alle gemeenten van eene bevolking van 4000 zielen of daarboven wor
den schoolcommissien door het gemeentebestuur aangesteld. De districts
schoolopzieners zijn als zoodanig steeds leden der plaatselijke schoolcom
missie.
In plaatsenwier bevolking minder dan 4000 zielen bedraagtkan het
schooltoezigt door den districts-schoolopzienerin overleg met het gemeente
bestuur, worden toevertrouwd aan een of meer der daartoe geschikte personen.
Alle instellingen van lager onderwijs, zoo openbare als bijzondere, moeten
steeds toegankelijk zijn voor de personen belast met het toezigt op het on
derwijs.
De'laatste of 6de Titel bevat in 4 artikelen eenige Uitvoerings- en Over
ga ngs-bepalingen.
In de inleiding van de Memorie van Toelichting leest men onder anderen
De Regering beeft, terwijl zij zich, ter voldoening aan bet grondwettelijke
voorschrift, bezig hield met het vervaardigen van een wets-ontwerp op het
lager onderwijs, van onderscheidene genootschappen, schoolopzieners en school
onderwijzers, deels in druk, deels in geschrifte, vele wenken en mededeelin-
gen ontvangenwaarvan sommige in den vorm van een wets-ontwerp waren
voorgedragen.
De kennisneming dier geschriften heeft de Regering tot de overtuiging ge
leid, dat het eene volstrekte onmogelijkheid is cene wet omtrent dit onder
werp te vervaardigendie de algemeene goedkeuring kan wegdragen. Reeds
bij den aanvang van haren arbeid was dit haar gevoelen, en de ingezonden
stukken hebben haar daarin zoo mogelijk nog bevestigd. Ten aanzien van
de meest gewigtige hoofdbeginselen hcerscht bij de onderscheiden schrijvers
het grootste verschilen de wensch van den een is in vele opzigten in lijn-
regtcn strijd met dien van den ander. Terwijl deze eene wet op het lager
onderwijs onmogelijk acht zonder het behoud van het Christelijk beginselis
gene van gevoelen, dat de Grondwet dit niet gedoogt. De schoolpligtigheid,
door den een als volstrekt onmisbaar vereischte met klem van redenen verde
digd wordt door den ander op niet minder goede gronden bestreden. De
een verklaartdat het openbaar onderwijs te gronde zal gaanwanneer niet
allen daarvan kosteloos gebruik kunnen maken, de ander wil het alleen
kosteloos stellen voor behoeftigen en minvermogenden. Het onderwijs in de
levende talen wordt door dezen met aandrang tot het lager, door genen tot
het middelbaar onderwijs gebragt. De een wenscht zooveel mogelijk het be
houd van de bestaande verordeningen, naar den geest des tijds en de voor
schriften der Grondwet gewijzigdde ander acht het bestaande in vele op
zigten verouderd en wil een nieuw leven scheppen. En loopen de meenin
gen zoo merkbaar uiteen ten opzigle der hoofdbeginselen niet minder is dit
het geval met betrekking tot de punten van meer ondergeschikt belang.
De Regering heeft in deze omstandigheden vermeend den cenigen veiligen
weg in te slaan, door, in de eerste plaats, lettende op de voorschriften der
Grondwet en op hare eigene kennis en ondervinding, van de medegedeelde
opmerkingen een voorzigtig en gepast gebruik te makenover te nemen wat
haar, na rijp beraad, daarin goed en nuttig toescheen, te laten liggen het-