LEYDSCHE COURANT. 1849. N". 99.(1 VRIJDAG, 17 AUGUSTUS. ft BIINJNEJNLAiNDSCHE BEIlltiTEft. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Me van Maandag komt uit Zaturdag avond. V De Prijs der Courant is f 12 in het jaar; do afzonderlijke nommers worden tegen 10 Cente n afgegeven. I.EY DEN, 10 Augustus. Sedert de laatste opgave van Dingsdag den 14dcD dezer zijn al hier bijgc- komen 6 Cholera lijders, overleden 0, hersteld 2. Totaal 1311, overleden 739, hersteld 433, in behandeling 139. Hel algemeen Verslag der Rapporteurs op het ontwerp der met de Ned. Handel-Maatschappij geslotene overeenkomst, aan de Tweede Kamer ingediend, begint met een oierzigt van de geheele geschiedenis der Handel-Maatschappij. Het herinnert, hoe de instelling in 1824 door velen is toegejuicht als eene loffelijke poging tot opbeuring van handel en scheepvaart hoe allengs en toe nemend de twijfel is ontstaan of dit handelsligchaam wel voortdurend aan zijne oorspronkelijke bestemming heeft beantwoord, of het niet te uilsluitend zijne zorgen aan de vrachtvaart alleen voor rekening en in dienst van den Staal op de O.-l. Koloniën gevestigd heeft, en of het, voor zoo veel bet den scheepsbouw, de scheepvaart en andere takken van nijverheid heeft helpen aanwakkeren, zulks niet eenigermate gedaan heeft ten koste der goede be ginselen van Staatshuishoudkunde. Daarom had men verwacht dat de Regering het oogpunt zou hebben doen kennen, waaruit zij de Handel-Maatschappij en de tegen haar aangevoerde bezwaren beschouwt. Vooral omdat sommige leden meenden, dat de banden tusschen de Regering en de Handel-Maatschappij geheel verbroken moesten worden. Voorts is bij het in overweging nemen der overeenkomst zelve opgemerkt, dat zij twee zeer onderscheiden bestanddeelen bevat: 1°. Bepalingen omtrent het restant eencr schuld van den Staat jegens de Handel-Maatschappij. 2°. Repalingen omtrent de consignatie der Gouvernements-producten aan de Maatschappij iets dat tot dus verre builen de wetgevende magt omging. liet eerste punt begreep men dat, ingevolge de grondwet, de medewerking der wetgeving vercischte. Omtrent het tweede punt was zulks grootelijks afhankelijk, of men van regeringswege eene onbeperkte bekrachtiging der wetgeving verlangde, en daar de memorie van toelichting, van die bekrachtiging gewagende, er bij voegt: voor zoo verre daartoe gevorderdzoo scheen alle beslissing omtrent de wet onmogelijk, zoo lang dit punt niet opgehelderd zou zijn. Bij het stilzwijgen der Regering omtrent dit hoofdpunt, was de meerder heid van oordeel, dat de wetgeving, langs dien weg, onvermijdelijk inbreuk op de bevoegdheid der uitvoerende magt zou makenen meende dat de wet geving zich hier bepalen moest tot het vaststellen der grondslagenvolgens welke door de uitvoerende magt over het vervoer en den verkoop van de Gott- vernewents producten, met de Handel-Maatschappij kon worden overeengeko men. Anderen meenden, dat in het tegenwoordig geval het maken eencr afscheiding tusschen de bepalingen omtrent de gekapitaliseerde schuld en die omtrent de consignatie hoogst bezwaarlijk zou zijn, omdat volgens de reeds voorloopig aangegane overeenkomst, het een met het ander zeer naauw za- menhing. Men heeft het volslagen gebrek aan inlichtingen te meer gevoeld bij het letten op den vorm der overgelegde overeenkomst. De geheele inrigting en toon is alsof hier sprake was van twee partijen, waarvan de eene, door den nood gedwongen, aan de andere alle mogelijke voordeden toekent, enkel en alleen om uitstel van betaling voor een vroeger aangegane schuld en vermin dering der voor die schuld bedongene rente te verwerven. Dat de Regering en de Handel-Maatschappij niet op die wijze tegenover elkander staan gelooft men echter gaarne. Maar daarom ware het ook wenschelijk geweestdat de eigenlijke betrekking tusschen de Regering en de Handel-Maatschappij te dezer gelegenheid in het licht ware gesteld. Sommige leden, die reeds sedert verscheidene jaren tot de Tweede Kamer hebben behoorden dus al het over de overeenkomsten met de Handel-Maat schappij verhandelde meer iri de bijzonderheden kennenmeenden zich te herinneren, dat, indien bij de groote geldelijke operaliën van 1844, de toen malige schuld van den Staat aan de Handel-Maatschappij slechts voor een ge deelte is afgelost, en het bedrag van 10 milliocn onvoldaan is gebleven, daarvoor redenen bestaan hebben, die niet bepaaldelijk voortsproten uit gemis van genoegzame middelen aan de zijde van den Staat; zoodal hier aan het opleggen van bezwarende voorwaarden door eenen schuldeischer aan zijnen schuldenaar niet te denken valt. Deze mededeeling heeft aan de oveiige le den aanleiding gegeven tol de vraag, welke de ware redenen geweest zijn, dat in 1844 de aflossing der schuld aan de Handel-Maatschappij slechts ge deeltelijk heeft plaats gehad. De klagt over de onvolledigheid der aan de Kamer medegedeelde inlich tingen heeft nieuw voedsel erlangd uit de opmerking, dat de aan de wet gehechte overeenkomst geenszins al de bedingen bevat, waardoor de be trekkingen tusschen de Regering en de Handel-Maatschappij voortaan zullen geregeld worden, zoo als de assurantie, de renten van voorschotten, het over voeren van troepen en de arbitrale aanspraak in geval van geschil. Na deze voorafgaande beschouwingen heeft men de overeenkomst artikcls- gewijze doorloopen oin de bedenkingen te doen kennen, die bij het onderzoek van iedere afzonderlijke bepaling zijn gerezen. Vooraf echter is de vraag ge daanof de Regering nog bij magte is, om in die overeenkomst zoodanige wijzigingen te brengen, als zij, na met de bedenkingen van de zijde der Kamer deswege bekend te zijn gemaaktraadzaam zou oordeelen en door de Handel maatschappij aannemelijk zouden worden geacht; dan wel of die over eenkomst, zoo als zij daar ligt, onvoorwaardelijk door de wetgeving goed- of afgekeurd moet worden, zoodat er bij verwerping niets meer overblijft, dan de kans op het sluiten eener nieuwe overeenkomst. Eenige leden meenden, dat het antwoord op deze vraag van gewigtigen invloed zou kunnen zijn op de nader door de Kamer ten deze te nemen beslissing. Te Haarlem zijn den 14den dezer 11 jongelieden geëxamineerd en 8 toegelaten; den 15den 12 geëxamineerd en alle toegelaten. De najaarsoefeuingen der miliciens van 18451847 zullen dit jaa geen plaats hebben, zoowel om te bezuinigen, als wegens de heerschendc ziekte. De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode zegt vernomen te hebben, dat Prinses Marianne hare reis naar het Heilige Land niet verder zou voortzetten. 'SGRAVENHAGE, 16 Augustus. Z. M. heeft benoemd tot Ridder met de Ster der Orde van de Eikenkroon Mr. D. Ragay, Thesaurier van het Huis des Konings. De Staats-Courant bevat thans het besluit van den 10dcn dezer, waarhij bepaald wordt, dat de hooge waardigheid van Kanselier der Neder- landsche Orden voortdurend een onbezoldigd cereambt blijftalsook de be trekking van Heraut van Wapenen. Deze bepaling treedt in werking met 1°. Januarij 1850. Met hetzelfde tijdstip wordt aan de thans bezoldigde Herauten van Wapenen Th. B. van Lelijveld en Mr. J. J. Nahuys, verleend een eervol ontslag als zoodanig"behoudens hunne aanspraken op pensioen of wachtgeld. Aan den Heer J. Dede!Secretaris ter Kanselarij der Ordenaan den eersten Klerk J. E. W. Ilaffert, en aan den Bode G. Rist haler, beide mede aan die Kanse larij verbonden, wordt, insgelijks met ingang van 1» Januarij 1850, en on der dankbetuiging voor de bewezene diensten, eervol ontslag uit die betrek kingen verleend behoudens aanspraak op pensioen of wachtgeld. De Minister van Finantiën heeft hekend gemaakt, dat tot den 31stCB Julij uitgegeven is aan schatkistbiljetten voor een kapitaal van ƒ5,998,800. Onlangs is te Albany, in den Staat New-York, overleden de Heer II. Bleeckcr, vroeger Zaakgelastigde van de Vereenigde Staten van Noord- Amerika bij ons Hof. In verschillende betrekkingen, en vooral als lid van het Congres te Washingtonhad de Heer Bleecker steeds blijken gegeven van veel talent en onkreukbare eerlijkheid. Ook hier te lande genoot hij de algemeene achting; hij was door afkomst, taal en verwantschap aan Neder land verbondenen wordt er thans door zijne talrijke vrienden opregt be treurd. Kerste Kamer tier Staten-Generaal Tot goed verstand van het afstemmen van het wets-ontwerphoudende voorziening omtrent de Kroondomeinen, hij deze Kamer, is noodig te herin neren dat het oorspronkelijk wets-ontwerp in de Tweede Kamer, twee groote veranderingen heeft ondergaan. 'D///M

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1849 | | pagina 1