«oud nit California te Panama en Valparaiso zijn aangehragt, met sloomhoo-
ten van de Engelsche Regeringdat vele millioeneii schats door Engelschen
en andere vreemde goud-delvers op die wijze aan de regtmatigc eigenaars, te
weten de Vereenigde Statenonttrokken worden.
[Omtrent liet thans zoo veel besproken Californie, deelen wij hier nog
liet volgende mede, dat ons heden ter plaatsing werd aangeboden.]
In het eerst werd het aan de westkust van Noord-Amerika gelegen smalle
schier-eilandhetwelk van de haven S'. Diego onder den 32° noorderbreedte
begint, en inet het voorgebergte Sl. Lucas onder den 22° eindigt, en dus
150 Duilsche mijlen beslaat, bij uitsluiting Californie genaamd. Doch toen
de Spanjaarden meer noordwaarts de krist ontdekten, gaven zij bet dien naam
insgelijks. Het schier-eiland heette sedert Oud- en het noordelijk kustland
t,ot aan de bogt van Sl. Franciscus onder de 37° noorder breedte Nieuw-
Californië, van daar begint noordwaarts het zoogenaamde Nieuw-Albion.
Californie werd in 1587 door Franciscus de Ulloa bezocht en door de
Spanjaarden bezet door een zeer geiingc krijgsmagt en een aantal Jesuiten
hen volgden later de Dominicanen en eindelijk de Fransciscanen. De eersten
hebben hunne vestigingen (Zendelings-posten geheeten) nog tegenwoordig in
Oud- en Nieuw-Californië, alwaar te Sl. Diego in 1769 de eerste Zendelings-
post werd gevestigd en in 1824 reeds 24 bestonden.
Geen land heelt gunstiger clirnaat noch vruchtbaarder grond, alles ligt
daar nog in de kindschheid, zoo als al wat de natuur daar voortbrengt, en
het weinige dat de Zendelingen bebouwen, getuigt. Voor alle graansoorten,
moeskruiden, peul- en boomvruchten is het geschikt. Wat het zuidelijk
gedeelte van Duitschland en Frankrijk voortbrengt, kan hier te huis zijn;
een land vol wild van allerlei soortenrivieren waarin een overvloed van
visch, zoo als in eenen ongestoorden staat denkbaar is.
De Indianen zijn in zeer vele verschillende stammen verdeeld en ook zoo
zeer onderscheiden in talen, dat zij daarin weinig overeenkomst met elkan
der hebben; doch het morsige, domme, walgelijk uitzigt hebben zij allen
gemeen; plat van gezigt, groote vooruitstekende lippen, breede negerneu-
zen, bijna geen voorhoofd, pikzwart, sluik en sterk haar; bij nadere kennis,
weet men niet wat meer uitkomt, hun lelijk ras of de verregaande domme
onnozelheid, die niet anders te vergelijken is dan bij die der Vuurlanden. Zij
leven van de jagt, waartoe zij pijl en boog gebruiken; zwerven naakt door
de bosschcn waar zij zich de ellendigste hutten van boomtakken houwen.
Invaliden en gepasporteerde militairen met hun gezin, zijn de eenigen
welke den landbouw op eene kleine schaal uitoefenen en daardoor met wei
nig moeite in zeer guristigen toestand zijn.
Dat is de toestand van een landwaar voorheen onder het beheer van
Spanje, geen natie als 't ware toegang had; later, door politieke gebeurte
nissen van eigenaar is verwisseld en weinig bekend en opgemerkt is, tot dat
de goudvinding in aller oor klinkt en aller rnond opent.
De tijd is aangebrokendat geen vroeger ontdekt en gecoloniseerd land
immer in zulk eenen korten tijd zal bevolkt zijri als Californie, en ook geen
gunstiger uitkomst zal hebben opgeleverdniet door de goudvinding, maar
door den landbouw en zijne gunstige ligging.
AKABEMIE-NIEUWS.
PROMOTIE AAN DE LEYDSCHE IIOOGESCHOOL.
Den 26steD Januarij de lieer H. G. Quarles van Ufïbrd, van 's Gravenhage,
in de Reglenmet Theses.
niet geschiedt naar zekere vaste regels, li an men daar schaars op den dunr
goede vruchten van plukken. Zoodanige regels nu zouden zich misschien ge
makkelijk laten afleiden uit een stelsel van decentralisatiein de eerste
plaats, en voorts uit het beginsel dat men uit 's Rijks schatkist geene gun
sten mag bewijzen.
Wat in de hand van een' man als Napoleon eene kracht was, moest in
handen van minder begaafden vooral bij veranderde omstandigheden op den
dunr slechts eene belemmering worden. Het ongeluk heeft gewild dat men
ten onzent al den last en al de nadeelen van het stelsel van centralisatie
behouden heeft, zonder dat de Staat er een evenredig nut van had. Daaren
boven en hoezeer de burgerij er zich sints de Fransche overheersching aan
gewend heeftmet de armen langs het lijf, alles van boven te wachtenwas
dat stelsel voor onzen landaard niet geëigend. Thans zijn dan ook de levens
krachten weder ontwaakt: het wachten moede, heeft men gezien dat het
tijd was zelf de handen uit de mouw te steken en van znlk eene gelukkige
stemming dient men nu partij te trekken.
Men moet zich de zaken voorstellen zoo als zij zijn. Door de hebbelijkheid
dat alle zaken, gewigtig of niet, door den Minister, of zells door den Ko
ning, beslist worden, zijn onderscheidene der mindere autoriteiten slechts
trechters, waardoor de rapporten, verslagen en berigten van hoven naar he
neden en van beneden weder naar boven gaan. Het is onmogelijk dat de Mi
nister of de Secretaris Generaal deze onbeschrijfelijke massa stukken zelf leze,
laat staan behandele en beantwoorde. Die massa verdeelt zich dus tusschen
de bureau-ambtenaren die, naarmate zij uitvallen, de zaken wat beter of
wat slechter, wat spoediger of wat langzamer afdoen. De Secretaris-Generaal
parapheert de minuten de Minister leekent de stukken en bij slot van reke
ning is de Commies, in negen gevallen van de tien, de man op wien alles
aankomt. Van daar die lnide klagten van bureaucratievan daar de on
miskenbare invloed van ons leger van ondergeschikte beambten, op de behan
deling der algemeene en bijzondere aangelegenheden. Ware het inderdaad
niet verkiesselijk iedere autoriteit in de provinciën van goede inslruetiën te
voorzien en de gewone behandeling van zaken, onder bepaalde verantwoorde
lijkheid, aan dezelve op te drageu De Minister, die thans onmogelijk
verantwoordelijk kan worden gesteld voor eene menigte van beslissingen voor
schriften. benoemingen door zijne onderleekening bekrachtigd, zoude meer
bepaald verantwoordelijk zijn voor de keus der door hem aangestelde of voor
gedragen hoogere beambten. Veel zoude bijna mondeling kunuen worden af
gedaan en hoeveel geschrijf zoude er niet kannen vervallen? Kan de Minister
zich toch niet van ter zijde vergewissen of eene provincie naar behooren be
heerd wordt, of er redenen bestaan tot gegronde klagten? Thans verschuilen
de Gouverneurs enz. enz. zich immers veelal achter de Ministers? Ja! zoo
schuilen zich ook de Ministers achter den Koning. Beslaat er maar een Ko
ninklijk Besluitdan is alles klaar. En toch de uitoefening der Koninklijke
magtzoude men denken, ligt niet in bet onderteekenen van besluiten,
maar in het algemeen toezigt op de handelingen der hoogere beambten.
Wordt toch de koninklijke autoriteit niet zeer gecompromitteerd, wanneer
een Minister aan hare bekrachtiging een ontwerp van besluit voorlegt met
eene duidelijke wetsbepaling in strijd? of wanneer Koninklijke Besluiten jaren
lang of ook wel geheel zonder uilvoering worden gelaten Ware het niet
verkieselijk, bij de thans bestaande openbaarheid van de meerdere regerings
daden, veel meer ter behandeling, benoeming, beslissing van den Minister
over te laten, behoudens zijnc verantwoordelijkheid. Dan ware bij mogelijke
misgrepen niet de naam des Konings, alleen die van den Minister op het spel,
en het hoofd van den Staat zoude zich geheel aan de groote belangen des
Volks kunnen toewijden, slechts een wakend oog houdende op de resultaten
van het bestuur zijner Ministers voor de algemeene welvaart des lands en de
tevredenheid der ingezetenen, lngevalle van klagten over verzuim of nalatig
heid kan dan vooral het Koninklijk gezag hoog staan, wanneer H. D. geëer
biedigde naam niet dagelijks onder honderd onbeduidende besluiten gezien,
een waarborg oplevert van streng en onpartijdig onderzoek. Het is mij altijd
toegeschenen dat een, op deze of dergelijke wijze, ingerigt landsbestuur eene
groote vereenvoudiging zoude kunnen te weeg brengen, minder briefwisseling
en dan ook minder personeel zoude behoeven en hij gevolg zou bevorderlijk
zijn aan het beoogde doel van bezuiniging.
Hel overige in een volgend nornmer.)
In het Stads herigt. te vinden in ons vorig nommer, waarbij de Genees
heer van het Cholera-IIospitaalalsmede de Candidaten hij de Medische fa
culteit, door de Regering voor hunne diensten worden bedankt, is de naam
van dien Geneesheer genoemd Durège Sclimit. Wij zijri verzocht te melden
dat de naam van dien Heer is Schmidt terwijl de onder de Candidaten ge
noemde Heer: de Heer, de Veer is geheeten.
AlVEKTENTEMN.
lieden overleed mijne geliefde Echtgenoot de Wel-Ed. Gest. Heer A. J. P.
RETTERICH, Gepensioneerd Majoor der Cavallerifi, Ridder der Mili
taire Willems-Ordein den ouderdom van 68 jaren.
Leiden, Wed. A. J. P. RETTERICH,
25 Januarij 1849. Geb. Petit.
Gelieve deze als Algemeene Kennisgeving aan te merkenen ver
zoeke van Routvbeklag verschoond ie blijven.
KEKKNIEVWS.
GOUDA25 Januarij. Uit het vroeger medegedeelde drietal van Predi
kanten is gisteren door den breeden Kerkeraad der Herv. Gemeente alhier
tot Predikant beroepende Wel-Eerw. Heer J. W. Haverkamp Begemann
Predikant te Geervliet.
BEZUINIGING.
Onder de vele stukjes van den dag over dit onderwerp, komt het ons voor
dat in de Beschouwingen over de Staatsuitgavendoor den Heer O. W.
Ilora Sicca maLid van de Algem Rekenkamer, te 'sHage hij van Stockum
uitgekomen, in het kort bestek van 23 bladzijden zeer veel voorkomt, waar
van de behartiging allerwenschelijkst is, waarom wij tot meerdere bekend
heid dier beschouwingen hier eenige uittreksels laten volgen.
Aan het voorstel der lleeren Ministers ontbreekt, dunkt mij, zegt de S.,
hoofdzakelijk een stelsel en een beginsel. Dit was ook moeijelijk veel hoof
den, veel zinnen! En de moeijelijkheid zal bij iederen tred voor dit veelhoof
dig bestuur grooter worden. Om, zoo als inen 't noemt, homogeen te kun
nen blijven, zal men in transactiën moeten komen wegens personen en zaken
die alle krachtig optreden, volgens een bepaald programma, schier ondoenlijk
znllen maken. Is dit in 'talgemeen waar, 'tzal vast zoo zijn met betrekking
tot de bezuiniging.
Het is toch niet genoeg hier en daar eene greep te doen en naar bijzondeie
mzigten dit of dat voor overbodig te verklaren. Veel komt cr in 't verslag
voor, waarvan het twijfelachtig is of de afschaffing niet een nadeel voor den
Staat zal te weeg brengen, meer dan opwegende tegen de geldelijke nitwinst.
Van den anderen kant worden er hier en daar niet onaanzienlijke posten op
de staatsbegrooting aangetroffen waarvan de noodzakelijkheid niet ten volle
bewezen ismaar waarop bij het verslag niet schijnt gelet te zijn. Waar
schijnlijk is het dan ook dat menbij nadere overwegingin het oorspronke
lijk plan van bezuiniging vele wijzigingen zal aanbrengen. Maar zoolang dit