Z. Exc. de Minister ran Rinncnl. zaken licht het ontwerp toe. De Regering
heeft zich beijverd oin alle federative banden, die nog bestonden op te beffen;
de provinciën zijn administrative indcclingen, begaafd niet zekere zelfstandig-
beid, begiftigd met voorreglen, maar onderworpen aan de constitutionele
beginselen en aan bet algemeen Rijksgezag, en omschreven naar regelen
welke geen inbreuk zullen kunnen maken op de eenheid en kracht van de
algemeene Regering. Z. Exc. wijst nu de groote beginselen aandie in
deze voordragt zijn vervat. Op den voorgrond staat de regtstreeksche verkie
zing. Z. Exc. loopt de verdere bepalingen door, en blijft bij eenige meest
belangrijke stilstaan, welke hij, na al bet verhandelde in de schrifturen,
nog kortelijk toelicht. Alles wordt door de wet geregeldzij zal ook de
laak der Prov. Staten afbakenen. De gebeele Provinciale iririgting is gewijzigd
overeenkomstig het stelsel van de thans in behandeling zijnde Grondwet. Dit
geldt niet alleen bet Prov. bestuur, maar evenzeer het Gemeentebestuur.
Men beeft alles aan de wet onderworpenniet om de zelfstandigheid te
ondermijnen of hot gezag te vernietigen, maar alleen om eenheid en over
eenstemming in het geheelc stelsel van wetgeving te brengen. Z. Exc. be
antwoordt vervolgens eenige afzonderlijke bedenkingen van sommige sprekers.
Art. 14, houdende, dat de Stalen belast worden met de uitvoering der
wetten en Koninklijke bevelen, strekt juist om centralisatie en bureaucratie
tegen te gaan, juist om bet locale te eerder over te laten aan de uitvoering
door de Provinciale Staten. De Gouverneurs zijn bet brandpunt en de kracht
der Regeringen aangaande de vraag of een lid der Provinciale Staten te
gelijk lid der Tweede Kamer kan zijn, antwoordt Z. Exc. dat de Regering
alle uitsluiting van staatkundige regtcn beeft willen tegengaan, daar althans,
waar er gecnc tegenstrijdigheid door geboren werd. Het zou wel een bezwaar
zijnwanneer de Provinciale Staten bun eigen medeleden zouden kiezen tot
leden der Tweede Kamer, maar deze worden regtstreeks gekozen, en daarom
bestaat er geen grond voor uitsluiting. Z. Exc. besluit met op te merken
dat de werkkring der Gedeputeerde Staten zal worden geregeld bij de wet
zoodat daaruit blijken zal wat eigenlijk tot den werkkring der Provinciale,
wat tot dien der Gedeputeerde Staten zal bebooren.
Nadat de Heer van Loghem nog eenige inlichtingen gevraagd en van Z. Exc.
bekomen beeftworden de beraadslagingen gesloten en wordt bet IVde ont
werp aangenomen met eene meerderheid van 100 legen 14 stemmen.
Tegen hebben gestemd, de lleeren de Man, van Leeuwen, van Panhuys,
Ryleveld (Geldcrl.), Nap, Faber van Riemsdyk, NagellCock, Kien, Hoff
man, Nederburgh, d'Ablaing, van Goltstein en Verwey Mejan.
Daarna worden de beraadslagingen geopend over Hoofdstuk V van de Justitie).
De Heeren van Lijnden, de Backer, van Hasselt, de Bosch Kcmpcr, Storm
en Seheers van Harencarspel opperen eenige bedenkingen.
Zijne Exc. de Minister van Justite beantwoordt die.
Nadat de Heer van Lijnden nog eenige inlichting heeft gevraagd Z. Exc.
de Minister van Justitie hierop heeft geantwoord, en de Heer Nienhuis nog
bet woord beeft gevoerd, wordt het Ontwerp aangenomen met 112 tegen 2
stemmen (die der Heeren Storm en van Lijnden).
De beraadslagingen worden geopend over Hoofdstuk VI (de Godsdienst).
De Heer van Lijnden huldigt in 't algemeen het stelsel van godsdienstvrij
heid door de Regering aangenomen. Van bet beginsel uitgaande, dat de
Staat als zoodanig geene godsdienst heeft, beeft de Regering zoo veel moge
lijk dat beginsel vrijzinnig in toepassing gebragt. Spreker keurt zeer goed de
afschaffing van bet placet. De vrijheid, die bij voor zich zeiven verlangt,
wil bij ook aan anderen niet onthouden. Spreker verdedigt hier de stelling,
bij den aanvang der zitting door hem geuit, omtrent liet Koningschap, als
uitvloeisel van God. Men heeft dit genoemd een denkbeeld, dat tot de mid
deleeuwen behoort. Spreker schaamt zich niet die leer ook in de 19dc eeuw
te belijden. Maar hoe? Niet dat de Koningen daaruit zouden kunnen ont-
leenen een vrijbrief voor willekeur, maar in dien zin, dat zij aan God ver
antwoordelijk zijn wegens de uitoefening van bun gezag. Voor het overige
ontwikkelt Spreker zijne denkbeelden nopens de knellende vormen, die de
l'rotestantsche kerk nog in den weg staan, terwijl hij besluit met inlichtin
gen te vragen nopens de queslic van art. 192 der bestaande Groudwet, na
de uitlegging van dat art. door den Hoogen Raad gegeven.
De Heer van Leeuwen ontwikkelt bet regt en de noodzakelijkheid om een
preventief toezigt uit te oefenen.
De Heer Swart verklaart, dat bij hoogen prijs stelt op de verleende vrij
heid van Godsdienstdat hij dit als een onwaardeerbaar regt beschouwtdat
bij bet regt dat bij voor zich zeiven verlangt, volgaarne anderen geven wil,
dat de Ncderl. Grondwet onteerd zou worden, wanneer bet regt van placet of
welke beperking dan ook, daarin ware opgenomen.
Z. Exc. de Minister voor de Zaken der R. Kath. Eeredicnst enz. acht inder
daad de verdediging van dit ontwerp van Regeringswege, na al het daarom
trent vroeger voorgevallene, ten eenemale overbodig. Slechts eenige algemeene
beschouwingen wenscht hij daaromtrent in het midden te brengen, ten einde
bekend te worden met de beginselen, waardoor de Regering in dit opzigt wordt
geleidt. Vrijheid van Godsdienst is een algemeen regt der natuur; zij is
slechts door bekrompenheid van denkbeeldenvan tijd tot tijd verkort gewor
den. Wel is men verwijderd van de lijdentoen die vrijheid door brandsta
pels en marteldood werd verstikt, doch ook in onze dagen heeft men nog ge
zien vervolgingen en kwellingen ook van zedehjkon aard, uit godsdienstige
beweeggronden. Ook deze moeten ophouden. Ware godsdienstige verdraag
zaamheid, zal ook maatschappelijke verbroedering teweeg brengen. Hij zal het
altijd als eene der beste daden zijns levens beschouwen iets te hebben bij
gedragen lot bevordering van ware godsdienstvrijheid en ware godsdienstige
verdraagzaamheid. Het was^hem bemoedigend te zien hoe er in de laatste
maanden in dit opzigt belangrijke vorderingen in het vaderland gemaakt zijn.
De begrippen van ware godsdienstige verdraagzaamheid, meer en meer ver
spreid, zullen leiden tot verdraagzaamheid onder de menschen zal al meer
en meer alle verschil doen ophouden en den band tusschcn Katholijk en Pro
testant allengs al meer en meer naauwer maken. Het spreekt van zelf, dat,
wanneer men vrijheid voor zich zeiven verlangt, men haar ook anderen moet
willen toekennen.
Z. Exc. de Minister voor de Hervormde en andere Eerediensten heeft zich
door den loop der beraadslagingen genoopt gevonden, omtrent eenige beden
kingen op het tegenwoordige hoofdstuk gemaaktte antwoorden. Hij toont
aan dat volkomene vrijheidbehoudens onderwerping aan de wettenhet
doel der Regering is. Aan het Hervormd kerkgenootschap (zegt Z. Exc.)
wordt evenmin vrijheid onthouden; maar zoo er handen inogtcn knellen,
welnu zij zullen evenzeer weggenomen worden hetgene hij verder ontwikkelt.
Nadat de Heer van Lyndon nog even het woord had gevoerdwordt het
ontwerp aangenomen met 98 tegen 16 stemmen: minderheid, de Heeren
Smit, Egtcr, Alewynvan Goltstein, van Wessem, Hooft (N.-Holl.), van
NaamenT. Verhoeven, van Leeuwen, Sterling, Byleveld (Gclderl.), Bylevcld
(Zeeland), van Nagell, CoekJongsma en Ncdermeyer van Rosenthal.
Na nog eenige woordenwisseling over het al of niet houden van Avondzit
ting wordt tot dit laatste met 74 stemmen 40 stemmen besloten. Mitsdien
voortzetting heden avond, ten half 8 ure, over hoofdstuk VII Finantiën
Avondzitting.
Voortzetting der beraadslagingen over de ontwerpen tot herziening der Grw.
en wel over Hoofdstuk VII, van de Finantiën.
De Heer van Hall oordeelt dat de vermindering der nationale welvaart door
sommigen wat scherp is gekleurd. liet getal in- en uitgevperde schepen,
ook na de gewigtige gebeurtenissen in Europa, bewijst zulks. Dit kan ook
gezegd worden, wanneer men de opbrengst van den akkerlwuw in de land
bouwende provinciën nagaat. Is het ook zoo geheel waar, wat nopens den
achteruitgang der middenklasse gezegd is Is niet de toenemende weelde van
den middenstand ook eene reden van de vermindering der welvaart Spreker
wijst ten dezen op hetgeen door den braven en kundigen republikein Franklin
is gezegd, hoe oneindig groot de uitgaven zijn, door belastingen, welke ieder
ingezeten zich noodeloos oplegt. Hij acht de bepaling dat de verbindtcnisscn
van den staat jegens zijne sehuldcischers worde gewaarborgdonnoodig. Wat
zegt zij anders dan dat onze staat eerlijk is. Daarvoor zijn, God zij dank,
geene wetten noodig. De bepaling schrijft niet anders voor dan hetgeen een
welbegrepen eigenbelang vordert. Door het niet vervullen van verbindtcnis-
senzouden de onberekenbaarste verliezen geleden worden. Staatsbankroet is
eene revolutie. Men komt daardoor in den toestand van den bijzonderen per
soon, die aan zijne verbindtenissen geen eer kan doen. Alle eigendom berust
alleen op het regt. Waar dit geschonden wordt, wordt alle eigendom onze
ker: nu echter die bepaling is uitgedrukt, is daaronder begrepen dat de ver
tegenwoordigers, bij een plegtigen eed op de Grondwet, zich daartoe verbon
den hebben. Nu zullen allen, vooral zij die voor het belang van den slaat
moeten waken, liet oog gevestigd houden, dat de meeste zuinigheid betracht
wordein de finantiën dc beste orde heersche. Meergemelde bepaling is niets
anders dan de consequentie van een ander beginsel der Grondwetwaarbij dc
onschendbaarheid van den eigendom wordt gewaarborgd. Het is daarmede
niet strijdig, gelijk door een spreker uit Vriesland is beweerd. De bijzondere
personen, veel minder de bezittingen, zijn voorzeker aan de rentheffers iets
verschuldigd, maar de bijzondere personen moeten belastingen betalen. Dc
wetgever moet zorgen dat de Grondw. nageleefd worde, en hij schrijft dus
belastingen uit. Daarna heeft dc Staat eene persoonlijke actie tegen eiken
belastingschuldige. De regten van den rentheffer zijn even heilig als elk
ander eigendom. De vertegenwoordiging, het volk heeft weinige jaren geleden
dit beginsel gehuldigd toen zij door zoo groote opofferingen het Vaderland
voor een staatsbankroet beveiligd heeft. Men moge daaruit de nuttige les
trekken dat men zorgc dat het niet noodig zij weder dergelijke offers van
den burger te vragen. Daarvoor zal het gevorderd worden de meest mogelijke
zuinigheid te betrachten. Men vindt geen bewijs van dc ernstige pogingen
daartoe in de Grondw. Wat de Ministers later zullen doen, dat kunnen zij
beloven, daarop kan de Kamer vertrouwen of niet, maar men kan niet ge
noeg herhalen, dat er bezuinigd moet worden! llit hetgeen Spr. van de Mi
nisters gehoord heeft, schijnt het hem toe, dat HII. Exc. daaromtrent nog
geen vast denkbeeld hebben opgevat, dat hun helder inzigt zoo gerecdelijk
zon hebben ingegeven. Men kan daarop, Spr. meent het te moeten herhalen,
daarop niet genoeg aandringen; hij zal eene voordragt, waarbij een zoo nuttig
beginsel wordt gehuldigd goedkeuren.
Nadat'de Heeren van Dam van Isselt, Faber van Riemsdijk, de Minister
van Justitie, de Heer Alharda en dc Minister van Finantiën nog kortelijk
het woord hebben gevoerdwordt het Hoofdstuk met algemeene stemmen
aangenomen.
Daarna is beraadslaagd over Ontwerp VIII (van de Defensie).
Dc Heer Caan komt breedvoerig terug op eenige bezwaren die hij bij de
algemeene beschouwingen over dc onderwerpelijke voordragt heeft ontwikkeld.
De Heer Storm verlangde eene bepaling omtrent het in staat van beleg
vei klaren.
De Heer Verwey-Mejan verklaart dat hij zich met de voordragt kan verce-
nigen.
De Heer Sloet van Oldhuis doet al het bezwarende van de conscriptie, voor
het stoffelijk en zedelijk welzijn des volks uitkomen. Spreker gewaagt voorts