De Heer Lotsy herinnert, dat de natie regt heeft de gronden te kennen,
•waarop de stem der vergadering rust. Deze is dus verpligt van die gronden
rekenschap te geven. Die beslissing weegt den spr. zwaar, omdat hij in een
volgend leven inct een gerust geweten zijne gedane stem hoopt te herdenken.
HÜ verklaart zich, na rijp beraad, gezind tot de aanneming. Hij gaat de
onderscheidene punten der herziening na, en acht die ook aannemelijk om de
tijden die wij beleven. Ons vaderland is door de wijsheid des Konings, door
de krachtige houding der tijdelijke Ministers, maar bovenal door het gezond
verstand der Natie, gelukkig voor schokken bewaard gebleven. Maar des
niettemin hcerschte er een klimmend verlangen naar eene ruime Gwt.-hcrzie-
zing. In 1840 is niet meer dan het onvermijdelijk noodzakelijke gegeven.
Thans dient men die tot stand te brengen, men stappe over ondergeschikte
bezwaren henen. Het voorname beginsel is geëerbiedigd, daarom neemt Spr.
de wetten aan.
De Heer van Lijnden werpt eerst een blik op de geschiedenis der Grond
wet. Hij ontkent niet, dat er gaande weg ontevredenheid is ontstaan, maar
schrijft die vooral toe aan het revolutionnair beginsel, waarop na de Fransche
omwenteling de meeste staatsverdragen zijn geschoeid geworden. Bij allen
mist hij den zoo noodigen banddie er bestaat tusschen God cn den mensch
cn het daardoor overlaten van alle regeling aan de menschelijke rede, waaruit
een beginsel van algeheele volkssouvereiniteit is ontstaan. Op dien grondslag
zijn al de hedendaagsche constitutiën gebouwd ook de thans voorgedragenc.
Uit de omschrijving van dit standpunt, zal men gereedelijk opmaken, dat
spr. zich niet onvoorwaardelijk met de voordragten kan vereenigen; echter
zal hij die goedkeurenwelke hem aannemelijk voorkomendie wezenlijke
verbeteringen ten doel bebben. Hij zal zich thans bepalen bij hoofdpunten.
Hij juicht de verleende vrijheid van godsdienst en onderwijs toe. Hij ver-
eenigt er zich ook mede, dat der natie een ruimer aandeel aan de regering
worde toegekend. Met de inrigting van de Eerste Kamer kan hij zich ver-
ecnigen. Het eerste ontwerp kan hij aannemen en het regt van vereeniging
wil hij toelaten onder genoegzaraen waarborg. Hij wil in 't algemeen en ook
hier niet, om mogelijk misbruik, het regt zelf wegnemen.
De Heer Kroef zegt, dat het hem leed doet te moeten verklaren dat hij
meer verwacht had, vooral in betrekking tot bezuiniging en vereenvou
diging. Men had hoop op vereenvoudiging en bezuiniging, de afschaffing
van alle verslindende staatsinstellingen, ten einde daardoor tot eene vermin
dering van lasten te komenop meerdere deelneming aan het bestuur door
eigen verkiezingen, bet verdwijnen van dat heir van ambtenaren, billijke
vrijheid van godsdienst en onderwijs, en afschaffing van bureaucratie cn cen
tralisatie. Is, vraagt Spr., bij de voordragten aan deze billijke wenschen vol
daan Hij moet dit ontkennend beantwoorden. Men blijft hechten aan de
Eerste Kamer, waarbij de ergste aristocratie die van liet geld, zal voorzitten,
met uitsluiting van het talent en van alle andere. Voor Oorlog zullen dezelfde
milliocnen scbats verslonden worden, omdat men is blijven hechten aan het
stelsel van militie en schutterij, in plaats van op het voorbeeld van anderen,
eene algemeene landweer in te rigten. Ook eene gewensche vereeniging van
provinciën heeft men achterwege gelaten. Heeft hij de gebreken aangewe
zen, hij erkent ook dat veel goeds is tol stand gekomen. Hij wijst op de
regtstreeksche verkiezingen, de vrijheid van godsdienst en onderwijs, het na
tuurlijk regt van vereeniging. Hij heeft zijne slem nog niet bepaald.
De Heer van Loghem zal zijne goedkeuring aan al de ontwerpen schenken,
Het belang van den Staat vordert, zijns inziens, bevrediging van godsdienstig
en staatkundige partijen.
De Heer van Boelens heeft steeds geijverd voor eene rnime herziening der
Grondwet. Hij kan aan de tegenwoordige ontwerpen zijne goedkeuring hech
ten. Noch vrees, noch te groote inschikkelijkheid, heeft hem geleid bij de
beoordeeling dezer ontwerpen. Het heil van den Staat stond bij hem daarbij
op den voorgrond. Mogt, zegt Spreker, het groote doel, dat men zich bij
het tot stand brengen dezer ontwerpen voor oogen stelt, bereikt worden.
De Heer van der Veen meent, dat deze ontwerpen, na zoo langdurige over
wegingen lot stand gebragt, aannemelijk zijn en een beter geheel aanbieden
dan de tegenwoordige Grondwet. Hij gaat de veelvuldige verbeteringen na,
die in de Grondwet zullen worden gebragt. Een en ander leidt hem dan ook
tot het besluit oin de ontwerpen aan te nemen.
De Heer Sloet (Gelderland) vangt aan met eenige algemeene beschouwingen.
Vorige sprekers zijn tot vroegere tijden teruggekeerd, ten betooge van het ge
vaarlijke cener te zeer uitgebreide volks-souverciniteit. Maar, spr. zegt dat
juist de vroegere geschiedenis, ons een volk schetst met eigen gekozen hoof
den en met vrijheden cn regten als uitvloeisel van zijn onafhankelijk bestaan.
De beschaving drong door; het Christendom werd ingevoerd, en met iedere
schrede voorwaarts ging de volksvrijheid verloren. Voornamelijk schrijft Spr.
dit ook toe aan het vormen van standen. Het volk zal en moet terugkrijgen
wat het reeds te voren bezat. Regtstreeksche verkiezingen zijn eene behoefte;
vrijheid van godsdienst is een heilig regt. De bepalingen nopens de uitvoe
rende magt voldoen hem niet, hij treedt hieromtrent in nadere ontwikkeling
cn dringt ten slolte krachtig op bezuiniging aan.
De Ileer Op ten Noort meent, dat alle krachten behooren ingespannen
te worden om den vreedzaracn afloop der herziening te bevorderen. Hij be
handelt eenige hoofdpunten ten betooge der aannemelijkheid van de aangebo
den voordragtenhij somt op en omschrijft kortelijk de strekking van vele
groote verbeteringen; hij meent, dat bezuiniging door de herziening zal kun
nen behartigd worden. Nopens eenige bezwaren, die hij heeft, zal hij den
loop der beraadslagingen afwachten.
De Heer Schift zegtgeene overtuigende redenen tot afstemming te hebben
gevonden. Hij wacht van de aanneming der Grondwet meerdere waarborgen
voor bezuiniging, vermindering van drukkende lasten; hij verwacht meerdere
verdraagzaamheid tusschen dc belijders der verschillende godsdiensten, omdat
de klove weg zal vallen cn niemand om zijne godsdienstige denkbeelden achter
zal staan hij wacht meerdere tevredenheid en rust, omdat aan het bezwaar
van velen omtrent het onderwijs wordt te gemoet gekomen.
De Hoogleeraar II. Cock brengt het volgende advies uit: E. M. II.! Toen
mij de eervolle roeping te beurt viel, om aan deze, voor het toekomstig
lot des Vaderlands zoo gewigtige, beraadslagingen deel tc nemen, heb ik
mij zeiven algevraagd, of werkelijk de drang der omstandigheden de aanne
ming der twaalf wetsontwerpen, zonder uitzondering, gebiedend vorderde.
Dagbladen en vlugschriften beweren dit als om strijd en, ware die be
wering gegrond, onze taak zou gemakkelijk, maar ook tevens nietsbedui-
dendzijn.
Geheel de natie, zegt men, wenscht die aanneming. Ik heb mij echter
van dien algemccnen wensch niet kunnen overtuigen. Onder allerlei standen
en klassen van ingezetenen, welker meeningen te dien aanzien ik getracht
heb te leeren kennenbeb ik er velen gevonden die van de gehecle herzie
ning weinig of niets wisten, velen, welke daarbij slechts aan eene verminde
ring van belasting dachten, terwijl de gevoelens dergenen, die er met kennis
van zaken over oordeelden, somtijds hemelsbreed verschilden. De beraad
slagingen der beide Komers kunnen hiervan getuigen.
Veel heb ik hooren spreken van de teleurstelling der natie, in geval van
verwerping; doch veeleer zou ik vreezen, dat zij zich in hare verwachtingen
bitter zou bedrogen vinden, wanneer zij, bij verbooging van belastingen,
beperking van kiesregt en uitbreiding vari~dienstpligtigheid, niet veelmeer
had verkregen, dan clubs en eene geldaristocratie.
Daar zijn er, die voor onrust vreezen, zoo niet al de twaalf ontwerpen
aangenomen werden. Ik deel niet in die vrees; doch, al deelde ik er in,
mogt ik dan nog de toekomst des Vaderlands aan het oogenblik ten oftcr
brengen? Neen, E. M. II.! waar het levensvragen geldt, mag men alleen
voor rede en overtuiging wijken.
En hieruit zal het U. E. RL reeds genoeg zijn gebleken, welken weg ik
denk te volgen. Wat ik op zich zelf nuttig of onschadelijk acht, zal ik
aannemen, wat mij nadeelig toeschijnt, zal ik verwerpen, zonder mij door
hoop of vrees te laten leiden.
Doch, wanneer men zich verpligt vindt, aan hetgeen reeds de goedkeuring
der gewone wetgeving erlangd heeft, zijne stem te onthouden, is men daar
van rekenschap schuldig. Vergunt mij dan, E. RI. H.die kortelijk af te
leggen; want, om deze beraadslagingen niet te rekken, zal ik mij tot hoofd
zaken bepalen.
Aan het eerste der twaalf ontwerpen zou ik mijne stem kunnen geven,
zoo niet het laatste artikel, waarbij een regt van vereeniging cn vergadering
wordt erkendmij dit stellig verbood. Met het oog op Parijs en VVcenen
op Berlijn en Frankfortvind ik daartoe geene vrijheid. Aan nuttige instel
lingen, zelfs aan onschadelijke genootschappen, verleene men waarborgen,
aan gevaarlijke zamenrottingen van volksmenners mag ik die niet schenken.
De beperking van dat regt in bet belang der openbare orde stelt mij niet
gerust. Zij is onbepaald, zij is rekbaar. Waartoe de erkenning, indien er
beperking vereischt wordt
Rlaar dubbel gevaarlijk acht ik zulk eene erkenning bij een stelsel van
regtstreeksche verkiezing, 't welk men daardoor dienstbaar maakt aan de
bedoelingen van hen, die de constitutionele Rlonarchie nog slechts dulden
als een' overgang tot de Republiek. Wilde men onmiddellijke volkskeuzen,
men had die moeten opdragen aan de meer verlichte klassen der maatschappij
en te gelijk voor een tegenwigt behooren te zorgenom de gevaren te keeren
die anders den Troon zouden bedreigen want wat beteekent een census van
ten minste twintig galden, wat eene zwakke, ontbindbare Eerste Kamer,
op belasting alleen gegrond
En geldt dit van de algemeene, hoe veel meer geldt het niet van de pro
vinciale en vooral van de gemeentelijke vertegenwoordiging, bij welke laatste
de census slechts de helft is en alle tegenwigt ontbreekt.
Van Godsdienstvrijheid ben ik een ijverig voorstander, doch niet van eene
zoodanige, welke ons dienstbaar zou maken aan cenen buitenlandschcn Vorst.
Het regt van placet moge nutteloos cn noodcloos zijn, 't welk ik echter nog
niet toegeef, bet blijft desniettemin een wezenlijk bestanddeel der Souverei-
niteit. Een volk, 't welk dit afstaat ten behoeve van eencn vreemden Sou-
vcrein, werpt zijne onafhankelijkheid weg en verlaagt zich zelf toteenen
zoogenaamden halfsouvcreinen Staat. Verleent bet zulk eenen Vorst nog
daarenboven de middelenom zich een' heslissenden invloed op het onderwijs
te verzekerenzoo is het met die vrijheid gedaanwaarvoor onze Vaderen
tachtig jaren streden.
Hoewel geen voorstander, veelmin bezitter, van heerlijke regten, kan ik
echter aan eene afschaffing daarvan zonder vergoeding mijne goedkeuring
niet schenken. Nu zij eenmaal bestaan en, als voorwerpen van eigendom,
sedert eeuwen bezeten, vererfd en verkocht; ja door den Souverein zeiven,
tot op onzen tijd toe, in het openbaar zijn geveild, nu zij bij dc provinciale
reglementen, bij de Grondwetten van 1814 en 1815 bevestigd, door den
Hoogen Raad zijn gehandhaafd, ja, bij dit ontwerp van herziening zelf,
zijn erkend, want afschaffing onderstelt erkenning, nu vind ik in eene af
schaffing daarvan zonder vergoeding een overwegend bezwaar.
Wat eindelijk het voorloopig kiesreglement aangaat, ben ik het met de
Regering volkomen eens, dat het veel te wenschen overig laat.
Dc fleer Cats meent, dat men zich dikwerf schikken inoet naar dc alge-