voering van liet regt van placet inbreak op de vrijheid der Katholieken in Nederland zou worden gemaakt. In de Zitting van de Tweede Kamer van heden is door den Voorzitter kennis gegeven van het inkomen, namens den Minister van financiën, van de rekening van het bijzondere fonds voor het muntwezen van 184647. Zij wordt in handen gesteld cener Commissie van 5 leden. Ook zijn de Rappor teurs benoemd over het ontwerp voor de uitgaven ter droogmaking Tan het Haarlemmermeer. Aan de orde van den dag is de voortzetting der beraadslaging over de Grond wets-herziening. De Heer Nedcrhurgh had gewenscht, dat de Regering zich zou bepaald heb ben hij de grondslagen eener herziening, zoo als die op 16 Maart door de Kamer zijn opgegeven. Bij voldoende inlichtingen, zal hij voor het eerste ontwerp stemmen. De Heer van Twist meentrial eene gcheele herziening der Grondwet liet voornaamste vereischte is. Hij verheugt er zich over, dat de Koning er voor heeft gewaakt, dat de stroom, die toen dreigde boitcn de oevers te treden, hinnen zijne bedding is gebleven. Hij verklaart zich voor de thans voorge slagen wijzigingen. De Heer Gouverneur verklaart, dat hij, wat betreft het denkbeeld van li beraliteit met het lid uit Gelderland verschiltdat deze toch liberaal is hinnen een bepaalden grens, terwijl hij, spreker, geene grenzen kent; dat bij de opheffing van den grens, de verdraagzamerhand begint, welke tot de ware vrijheid leidtdat dan eerst broederliefde zal toenemen en men el kander zal lecren verdragen. Hij ontwikkelt in het breede de redenen, waarom hij tegen de invoering van het regt van placet is, en acht het onnoodig, om het beweren, als zou de Katholieke kerk zich aan aanmatiging schuldig ma ken te wederleggen. De Heer Opperdoes Alewijn verklaart zich ten volle bereid om tot verbe tering rncde te werken. Spr. zegtdat hij meer hecht aan behartiging van materiële belangen, dan wel aan uitbreiding van staatkundige regten. Hij acht het pligt, om de Grondwcts-herziening tot een gewenscht einde te bren gen, doch verklaart, dat hij geene groote verwachting heeft van het goede, 't welk men zich heeft voorgespiegeld. De strijd van meening zal, na de aan neming der voordragt, voortduren, de onrust niet zijn weggenomen. De Heer Kien verklaart geen voorstander te zijn van radicale hervormin gen maar zal niettemin de Regering ondersteunen. Geene sprekers meei ingeschreven zijnde over de algemcenc beschouwingen, vut de Heer van Rosenthal het woord op. Hij acht zich vcrpligthet stand punt te doen kennen, vari waar hij de tegenwoordige ontwerpen beschouwt. Hij is van gevoelen, dat eene algemeene Grondwets-herziening, op eenmaal ondernomen, een hoogst gevaarlijk spel is. Hij zal zijne overtuiging niet aan bijzondere omstandigheden ten offer brengenomdat hij niet weet, wat de meerderheid des volks eigenlijk verlangt. De Heer van Dam is van oordeel, dat de kalinte der natie, niet altijd zou blijven voortduren, indien men nog langer draalde, met aan de regtmatige zucht tot hervorming toe te geven. Hij betoogt, dat ieder thans, zonder zijne innige overtuiging op te offereniets van zijne eigene denkbeelden moet ten heste geven en wijst ten slotte op het voorbeeld van Z. M. Daarna zegt Z. E. de tijdelijke Minister van Justitie, dat de Regering niet voornemens is, om na de bereids zoo zeer uitgebreide gewisselde schrifiuren aan de beraadslagingen eene noodelooze uitbreiding te geven, maar zich bepa len zal, om na de behandeling der onderdeden, de gemaakte opmerkingen te beantwoorden. Hij zegt, dat de grootsten monarchen van Europa 's Konings wijsheid in zijne verklaring omtrent eene herziening der Grondwet hulde heb ben bewezen, en dat thans van de Kamer het grootste offer wordt gevergd, 't welk men van de vaderlandsliefde harer leden kan vorderen, daarin be staande, dat zij zal besluiten orn zich zelve te dooden en aan eene nieuwe vertegenwoordiging het aanzijn te schenken. Na den afloop der algemeene beraadslagingen, heeft de Heer van Goltstein het voorstel gedaan, om elk artikel achtereenvolgens te behandelen, ten einde eene geleidelijke beraadslaging te doen plaats hebbenwelk voorstel verworpen is met eene meerderheid van 52 stemmen. Daarna worden de beraadslagingen geopend over het eerste ontwerp. De Heer Geradts schetst in eene uitvoerige reden de nadeelen eener afschei ding van Limburg van hel Koningrijk der Nederlanden en roemt de Regering wegens de vaste handwaarmede zij het bezit van Limburg blijft vasthouden. De Heer van Leeuwen ontwikkelt zijne bezwaren tegen het eerste ontwerp om twee redenen: 1°. omdat daarbij aan de gewone wetgeving de magt woidl toegekend, om provinciën en gemeenten te vcreenigen of te splitsen; en 2°. omdat daarbij het regt van vereeniging wordt erkend, behoudens de wet, welke laatste, alleen in het belang der openbare orde, de uitoefening van dat regt regelt; en is daarom tegen het hoofdstuk gestemd. De Heer Bijleveld beschouwt dat bij art. 5 van ontwerp I toegekende regt van vereeniging als gevaarlijk voor het behoud van rust en veiligheiden ook voor de instandhoudiug der staats-inrigting. De Heer van Naamen verklaart zich in gelijken zin, hij zal echter zijne stem aan dit ontwerp geven. De Heer Borski zal, op dezelfde gronden, zich mede met dit eerste ontwerp vereenigen. De Heer Faber van Riemsdijk kan zich met de meeste veranderingen niet vereenigen, doch erkent, dat men over vele bezwaren moet heenstappen. Hij -had gewenscht, dat bij de wijziging der Grondwet de wetgever tot bezuiniging gedwongen zon worden, om dat rust kwalijk verkregen kan worden voor dat de lasten verminderd zijn. Hij zal voor het lstc ontwerp stemmen. De verdere beraadslaging is hierna bepaald op heden avond. Avondzitting18 Augustus. De Heer Cornelie had nog verlangd de instelling van gezworenen in staat kundige misdrijvenen weidt verder in 't breede uit over de heirekking en toestand van Limburg. De Heer Scheers van Harencarspel is nog niet gerust nopens het regt van vereeniging. De wet zal dat regelen in het belang der openbare orde. Hij vraagt aan de Regering: 1°. of namelijk onder de woorden openbare orde ook begrepen is de zorg voor de veiligheid en het zelfbehoud van den Staat en 2°. of de regering bevoegt blijft elke vereeniging te verbieden die haar schadelijk toeschijnt. Hij meent dat er geene regering kan bestaan, als niet bijv. clubs, gelijk in Frankrijk, kunnen verboden en ontbonden worden. De drie volgende sprekers, de Heeren de Man, Opperdoes Alewijn en Verwcy Mcjan, zien mede groote bezwaren in het regt van vereeniging, waarschnwen tegen het gevaarlijke daarvan en wijzen even als de vorige spreker op de ge schiedenis der clubs te Parijs. De beide laatstcn zullenzoo zij geene nadere bevredigende inlichtingen ontvangen, tegen het voorstel stemmen. De Heer van Goltstein acht onze regten op het Hertogdom Limburg be vredigend en voldoende. Omtrent het regt van vereeniging hecht hij zich niet aan de door sommige gemaakte schrikbeeldenen zal er zijne toestem ming aan geven. De Heer Kien verklaart zich tegen het hoofdstuk om de bevoegdheid bij art. 5 verleendprovinciën te vereenigen of te splitsen. De Heer van Rozenthal zegt, dat het erkend is en vaststaat bij de Rege ring en vertegenwoordiging: 1°. dat bet regt van vereeniging is een natuur lijk regt, en 2". dat de maatschappij de vrijheid heeft om het misbruik van dat regt tegen te gaan. Wel nu, dan is ook de erkenning van het regt in de Grondwet onschadelijk; doch daarom wil Spreker bepaaldelijk weten wat de bedoeling der Regering zijen daarvan maakt Spreker zijne stem afhan kelijk. De Heer Schoonevcld zegtdat als het zijne taak ware om te beantwoor den de bezwarendie gemaakt zijn tegen de opneming van het regt van ver eeniging in de Grondwet, hij dit zou doen met art. 291 C. P., waarbij de uitoefening verboden isen daar nu het regt verleend wordt en door de wet geregeld zal worden in het belang der openbare orde, begrijpt Spreker niet hoe 'tmogelijk zij, dat ooit door het voorstel der Regering, verstoring van de openbare orde zou kunnen plaals hebben. De Heer Kniphorst brengt eenigc bedenkingen in 't middenen vraagt nog verscheidene ophelderingen. Z. Ex. de Minister voor de R. Kath. Eeredienst heeft thans het woordter inlichting nopens de Limburgsche zaken. Toen hij den 7den uit Maastricht vertrok was het gezag wederom vrij en de openbare rnst verzekerd. Dien uitslag had de regering te danken1°. aan de eenstemmigheid en vastbera denheid der autoriteiten 2°. aan den weldadigen invloed van het geestelijk gezag3°. aan de bezadigde en krachtige houding der burgers en militairen 4°. aan de volijverige bedrijvigheid der Marechausséeen ten 5° boven al aan het gezond verstand en de goede geaardheid der Limburgers, overtuigd dat de ergste ramp der maatschappij in regeringloosheid bestaat. Z. Exc. is er geweest, heeft er gehoord leden van plaatselijk besturen, kamers van koophandel, grondbezitters, lieden van allen stand. Z. Exc. ver trouwt dat de Vergadering zich niet blindelings door een eenzijdig oordcel zal laten leiden van een Limburgsch vertegenwoordiger die de Regering beschul digt. De klagten over de drukkende of ongelijke verdeeling der lasten zal de Regering, zoo veel mogelijk, opheffen of verminderen. In de uitwendige aangelegenheden is geen stap tot beslechting gedaan. De Kamer kent het besluit der Nat. Vergadering te Frankfort. Ook de Regering kent dit alleen door de nieuwspapieren. Olficieel is haar niets bekend. Ons regt op Limburg berust op tractaten en op ongestoord erkend bezit. Die trac- tatcn van 1831 en 39 zijn tot heden van volle kracht gebleven. De beslissing der Nat. Vergadering te Frankfort is eenzijdig, de medeonderteekenaren der tractaten hebben haar niet bekrachtigd, zij is door de belanghebbende partij niet erkend noch feitelijk, noch regterlijk is er dus eenige verandering in de Limburgsche zaak gekomen. Maar, heeft men gevraagd, welke gedrags lijn zal de Regering volgen? Eene gezonde staatkunde vordert hier gebiedend te zwijgen. Openbaarheid is voorzeker eene voortreffelijke zaak, en het moet in het binnenlandsch beheer in den uitgestreksten zin toegepast worden. De Regering zal dit ook doen. Men kan echter niet even onbeperkt omtrent de buitenlandsche zaken handelen. Z. Exc. kan dus niet meer mededeelen. Z. Exc. de Minister van Justitie verklaart dat men in het artikel over het regt van vereeniging de erkenning van een regt vindt, dat in elke maat schappij moet bestaan, doch dat door sommigen wordt betwijfeld. Het behelst eene eenvoudige bepaling, dat het natuurlijk regt wordt erkend en verzekerd, doch dat de wet de uitoefening er van regelt in het belang der openbare orde. De Regering heeft het artikel voorgedragen in den geest dat zij de orde der maatschappij boven alles lief beeft en wcnscht te handhaven. De beper king dier vrijheid zal van de omstandigheden afhangen. Natuurlijk kan er in gewone tijden meer vrijheid verleend worden. Hoe ver zal zich deze beperking uitstrekken? De wet zal het regelen. Aan den eenen kant kent men het regt toe, maar aan den anderen kant staat ook het regt van den wet gever over, om het in te krimpen, naarmate van het belang van de maat schappij. Z. Exc. gelooft inderdaad door deze uitlegging alle bezwaren te heb-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 2