voegdheid willen ontzeggen de toepassing eener met de grondwet strijdige wet te weigeren. Door die ééne bepaling wordt de ge- heele grondwet op losse schroeven gesteld. U Edel Mogenden, die de grondwet gehandhaafd en geëerbiedigd wilt zien, zult zeker geene bepaling bekrachtigendoor welke het mogelijk worden zoualle grondwettige regten buiten werking te stellen en alzoo feitelijk de grondwet af te schaffen. Van de andere zijde heelt het ontwerp tegen volgende her zieningen der grondwet een hinderpaal opgeworpen, welks wegruiming wij van U verzoeken. Bij art. 5 van ontwerp n°. XI wordt aan de dubbele Kamer slechts de vrijheid gelaten het ontwerp van herziening in zijn geheel aan te nemen of te verwerpen. Art. 187 van het ontwerp der commissie zeide geheel of ten deelewij wenschen die woorden te behouden, opdat men niet later om één enkel artikeldat men afkeurtof eene geheele grondwetsherziening belette of gedwongen worde tegen zijne overtuiging aanook hetgeen men afkeurt aan te nemen. De benoeming der leden van den Iloogen Raad wordt bij het ontwerp aan den Koning alleen opgedragen. Wij meenen op het behoud der tegenwoordige wijze van benoeming te moeten aandringen. Niet enkel dat de ondervinding daarvan het nadeel niet heeft aangetoondmaar eene andere in onze oogen gewig- tige reden leidt ons daarbij. De Hooge Raad kan volgens de grondwet geroepen worden, om regt te spreken in politieke za ken in gedingenin welke het Rijk of de Koning partij kan wezen. Zijne onpartijdigheid behoort boven verdenking te zijn zij zal dit niet wezenzoo lang men het regt van benoeming aan de Kroon alleenzonder medewerking der vertegenwoordi ging, opdraagt. De hoofden van het openbaar ministerie bij de verschillende regtscollegiën moeten naar ons oordeel voor hun leven worden aangesteld. Zoo lang zij werktuigen in handen van den Minis ter van Justitie, eenen in ons regtswezen volstrekt onbekenden persoonzullen zijnzal hunne handelwijze steeds willekeurig schijnen en ook werkelijk zijn. Zij moeten organen der wet zijn en als zoodanig beschouwd worden, maar dan pleiten voor hunne levenslange benoeming dezelfde redenen als voor die der regters. Vooral bij de ruime beteekenis, welke het ontwerp aan het woord burgerschapsregten geeft, zien de ondergeteekenden er groot bezwaar indat de grondwet de beslissing over die regten aan den burgerlijken regter opdragen en door dezen in poli tieke beslommeringen te brengen, het vertrouwen in zijne on partijdigheid verzwakken zal. Zij geloovendat men ook hier op de wet niet vooruitloopenmaar het aan deze moet overlaten of zij de beslissing over eenige van deze regten en over welke dan aan den burgerlijken regter wil opdragen. De zucht om bij de grondwet alles te regelen, welke onder de bestaande orde van zaken tot vele moeijelijkheden aanleiding gegeven heeftis ook aan het ontwerp niet vreemd gebleven. Wij zouden b. v. meenen, dat bij de grondwet de heerlijke regten alleen behooren afgeschaft te wordenmaar dat men de bepaling, of er al of niet schadeloosstelling gegeven zal wordenin elk geval aan den burgerlijken regter moest overla ten die daarbij op het verschil tusschen publiek en privaatregt zal letten. Drongen wij tol dusverre op bepalingen aan, welke of aan de vertegenwoordiging meer werkelijkheidof, aan het bestuur meer orde en regelmaat verzekeren zoo meenen wij ook voor de persoonlijke vrijheid de verwijdering eener bepaling te moe ten eischenwelke door de voorstellers van 1844 te regt gezegd werd de geheele grondwet te brandmerken. Op nieuw heeft men voorgesteld, dat het aan het politiek gezag vrij zal staan den burger op een bloot vermoeden voor drie dagen van zijne vrijheid te berooven en in verzekerde bewaring te houden. Zulk eene bepaling is in 1848 een te sterk sprekend anachronismus dan dat U Edel Mogenden het kunt aannemen. Vrijheid van vereeniging, van godsdienst en van onderwijs zijn beginselenwier erkenning in onze nieuwe grondwet niet ge mist mag worden. De ontwerpen echter geven ze meer in schijn dan in waarheid. Wanneer het dus, gelijk wij vertrouwen, U Edel Mogenden inderdaad te doen is, aan de vrijheid al die ontwikkeling te gevenwelke onze tijd eischt en voor welke de natie rijp is, zult gij wat U aangeboden is verwerpen, ten einde tot de artikelen over die punten van het ontwerp der commissie terug te keeren. Deze erkent het regt van vereeniging en eischt alleen die bepalingen, welke daarbij tot verzekering der open bare orde mogten noodig zijnhet U voorgedragen ontwerp daarentegen wil het geheele regt in het belang dier orde re gelen; zoodat het genoeg zijn zal te zeggen, dat de publieke orde de uitoefening van het regt verbiedt om het geheel tot eene doode letter te maken. Ook wat de vrijheid van godsdienst betreft, meenen de ondergeteekenden, dat het ontwerp der commissie, in onbekrompener geest dan dat der Ministers gesteld, de voorkeur verdient. Het bindt de openbare uitoefening van godsdienst aan de eenige voorwaarde, welke men daaraan stellen mag; »het behoud der publieke orde en rust;" het ontwerp der Ministers daarentegen bevat eene stuitende ongelijkheid, door op een enkel historischenmaar weinig rationelen grondop de ééne plaats te verbieden wat het op de andere toelaat. Het ontwerp der commissie verder verwerpt alle tusschenkomst van overheid of particulieren in de keus van godsdienstleeraren welke aan elk kerkgenootschap volgens den aard zijner inrig- ting vrijgelaten moet worden het ministeriële ontwerp daaren tegen laat de zaak op den tegenwoordigen voet, zoodat de Staat en particulieren daarop eenen invloed kunnen blijven uitoefenen, welken deze op enkel kerkelijke zaken niet behooren te hebben. Opregte voorstanders der vrijheid van onderwijs, willen wij het geven daarvan aan geene andere voorwaarde dan diedat men bewijzen van bekwaaamheid gegeven heeft, binden. Wij kunnen ons echter op geenerlei wijze met het ontwerp der Minis ters vereenigenhetwelk dat bewijs alleen bij lager en bij middel baar onderwijs vordert, maar het hooger onderwijs aan eiken weetniet vrijlaat. Van zulk eene ongerijmdheid moet de grond wet dooi- aanneming van art. 183 van het ontwerp der commissie bewaard blijven. Nog op één punt wenschen wij de aandacht van U Edel Mo genden te vestigen het betreft dat der defensie. Wanneer wij bedenken, hoeveel millioenen daarvoor jaarlijks uitgegeven zijn, zonder immer eenig dadelijk nut gedaan te hebben, kunnen wij niet nalaten op het voordeel te denkenhetwelk hunne besparing den lande zou aangebragt hebben, en op de duizenden te letten, welke anders door die gelden arbeidbrood en welvaart zouden gehad hebben. Bij een zoo uitgeputten Staat als den onzen welke alleen door altijd zeer wisselvallige baten der koloniën kan blijven bestaan en bij het besef, dat het oorlogvoeren zeer vermindert, is het de eerste pligt eener regering, welke het met haar volk wel meent, tot ontwapening over te gaan of althans de kracht van verdediging op behoorlijke grondslagen te vestigendie geene nuttelooze opoffering vorderen. Met goede staatsinstellingen en eene te vreden burgerij is men veiliger te gen vreemd geweld dan met het magtigste leger. Met leedwezen daarom zagen wij de strekking tot het tegendeel in het achtste ontwerp der Ministers, die door de wederopneming van het artikel onzer grondwet, hetwelk den Koning de zorg opdraagt voor het onderhouden eener toereikende zee- en landmagthet oude bestendigd en de volle werking belet hebben van het arti kel dat bepaling der sterkte en inrigling der militie aan de wet opdraagt Op vele, hoewel in onze oogen, alleen punten van hoog be lang hebben de ondergeteekenden de aandacht van U Edel Mo genden ingeroepen. Zij beseffen zeer goed, dat het onverstandig wezen zou volmaaktheid van eene grondwet te vorderen. Zij gelooven echter tevens, dat het pligt is te waken, terwijl het nog tijd is, dat deze zoo min onvolmaakt mogelijk zij. Zij heb ben daarom hunne stem tegen gebreken verheven welker be houd anders spoedig aan de ontevredenheid nieuw voedsel geven zal en weder op nieuwe herziening zal doen aandringen. De ondervinding onzer dagen bewijst duidelijk met welke gevaren de slechts halve voldoening van billijke wenschen dreigt. De Ondergeteekenden, Edel-Mogende Heeren, wenschen allen behoud van ons zelfstandig bestaan onder het regerend stamhuis. Zij wenschen onrust en omverwerping te voorkomen. Daarom verlangen zij eene herziening, welke het vertrouwen in onze in stellingen herstellen en aan het waggelend staatsgebouw sterkte geven kan. Wij wenschen ons innerlijk tegen het misschien na kend gevaar te versterkenwetendedat er geen zekerder bol werk is dan een wel ingerigte, door nationale kracht geschraagde Staat. Naar onze overtuiging kan die alleen op den door ons aangewezen voet duurzaam gevestigd zijn. Wij wenschen dat U Edel Mogenden die overtuiging deelen en tot hare verwezen lijking medewerken zult. 't Welk doende enz. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 6