BIJVOEGSEL tot de Leydsche Courant van den 10 Julij 1848.
Wij zijn verzocht het volgende adres in ons nommer van
heden op te nemen.
ilo» de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Ondergeteekenden, ingezetenen der Stad Ley denzijn,
Edel-Mogende Heeren, diep overtuigd, dat alleen eene alge-
nieene, doortastende en vooral spoedige herziening der grondwet
ons land bewaren kan tegen de gevolgen der schokkenwelke
Europa ontrusten. Met diep leedwezen zagen zij dat werk zoo zeer
op de lange baan schuiven, en de vervulling eener nationale be
hoefte van week tot weekvan maand tot maand uitstellen
alsof men de toekomst in zijne hand had.
Eindelijk echter zijn aan U Edel Mogenden de ontwerpen der
lang gewenschte grondwetsherziening aangeboden. De Onderge
teekenden meenen het burgerpligt hunne meening daaromtrent
bepaald en openlijk uit te spreken. Veel van hetgeen zij daarin
vinden, is, zoo zij meenen, overeenkomstig met de ware behoeften
des volks. Veel echter schijnt hun daarmede te strijden. On
miskenbaar is het, dat het lange verwijl eenen ongunstigen in
vloed op die ontwerpen gehad en tot beperking of halve regeling
geleid heeftwelkevooral bij hetgeen rondom ons gebeurt
aan een groot deel der burgerij omtrent de duurzaamheid der
nieuwe grondwet wantrouwen zal inboezemen. En toch, alleen
vertrouwen in onze instellingen is het, dat de krachtvolle ont
wikkeling van ons onafhankelijk volksbestaan verzekeren kan.
Dat vertrouwen kan alleen gewekt worden door het aannemen
der bepalingenop welke wij bij deze eerbiedig maar ernstig
aandringen.
Eene eerste behoefte voor de natie is eene werkelijke verte
genwoordiging. Het volk moet daarmede in onmiddellijke aan
raking staanelke kiesvorm welke de vertegenwoordiging niet
reglstreeks door het volk laat benoemendraagt de kiem van
ontbinding in zich zelf, stelt de zwarigheid uit in plaats van die
op te lossen. Met genoegen zagen wij daarom regtstreeksche ver
kiezingen in het ontwerp aangenomen. Maar wij hadden tevens
gewenscht, dat men de vertegenwoordiging niet in twee kamers
had gesplitst. Het behoud eener eerste kamerwelke ook in de
grondwet van 1814 ontbrak, en meer uit geest van navolging
van hetgeen elders bepaald was, dan uit wezenlijke goede gron
den in onze staatsregeling gekomen is, scbijnt ons volstrekte af
keuring te verdienen. Gekozen door dezelfde kiezers, (en elke
andere inrigling houden wij voor geheel onmogelijk,) blijft die
eerste kamer altijd een willekeurig gescheiden deel der vertegen
woordiging, bij hetwelk bijzonder belang vaak zwaarder zal we
gen dan het algemeene, dat tot kosten aanleiding geven, veel
goed weerhoudendoch geenerlei nut aanbrengen zal.
Kiesbevoegdheid behoort aan elk gegeven te worden, van wel
ken men vermoeden kandat hij in staat is eene goede keus te
doen. Een wetenschappelijke graad heeft zeker dit vermoeden
meer voor zich dan de betaling eener som in de belastingen. De
Ondergeteekenden wenschen daarom op nieuw in de grondwet
de bepaling van het ontwerp der commissie terug te vinden, dat
er geene schatpligtigheid tot de uitoefening van het kiesregt bij
hen gevorderd wordt, welke den graad van Doctor bij eene ne-
derlandsche hoogeschool hebben verkregen.
Dat het volk vertrouwen stelle in de onpartijdigheid van de
leden der vertegenwoordiging, is voor haren invloed noodzakelijk.
Die onpartijdigheid kan de minister uit den aard der zaak niet
hebben. Zijne betrekking is onvereenigbaar met die van afge
vaardigde des volks. Hunne uitsluiting, op welke reeds in 1840
drie afdeelingen der Tweede Kamer aandrongen, mag in de
grondwet niet ontbreken.
U Edel-Mogenden zult gewis ook van de nieuwe grondwet de
inconsequentie verwijderd houden, waarin het ministerieel ont
werp verviel, toen het aan de commissarissen des konings in de
provinciënin de vergadering der Staten eene slem weigerde,
inaar hun die in het collegie van Gedeputeerde Staten inruimde.
Niet voor het provinciaal, maar voor liet algemeen belang optre
dende, kan hun die slem niet gegeven worden, te minder de
wijl het gebeuren kan, dat die commissarissen de schorsing zullen
ineenen te moeten vragen van besluiten, door datzelfde collegie,
waarin men hun stem wil geven genomen.
In het ontwerp heeft men de benoeming van den burgemeester
geheel aan den Koning gelaten. De ondergeteekenden meenen,
dat zulk eene bepaling niet in de grondwet te huis behoort en
een vooruitloopen is op de later te maken gemeentewet. Mogt
het den wetgever wenschelijk voorkomen de benoeming van den
burgemeester, als in de eerste plaats gemeente-ambtenaar zijnde,
althans in de steden, niet uitsluitend aan den Koning toe te ken
nen hij moet zich daarbij niet door de grondwet belemmerd ge
voelen. De kieswet moet vrij blijven en de grondwet alleen de-
mogelijkheid eener benoeming door den Koning open laten. Wij
hopen daaromdat art. 132 van het ontwerp der commissie bo»
ven het nu voorgedragene de voorkeur hebben zal.
De bestaande grondwet mist een afdoenden waarborg voor een
goed beheer. Dit heeft tot misbruiken aanleiding gegeven, wel
ke eerst na jaren ontdekt zijn en wier herstel der natie schatten
gekost heeft. Voor een belangrijk deel zijn die misbruiken alleen
door de uitsluiting der wetgevende magt van alle medewerking
in de zaken der koloniën mogelijk geweest. Het terugkeeren
daarvan moet voor altijd belet worden, en dit kan alleen dan
geschiedenwanneer de koloniën onder de gewone wetgevende
inagt gebragt worden. Men late den Gouverneur-Generaal zoo
ruime magt mogelijk, maar brenge de wetgeving waar zij be
hoort. Wat voor de Kroon alleen niet onmogelijk is, kan dit
nog minder zijnwaar Kroon en vertegenwoordiging vereenigd
optreden. Het licht der openbaarheidhetwelk de beraadsla
gingen der vertegenwoordiging beschijntmoet ook over de ko
loniën opgaan, en niet langer moet men onze kamer voor onmagtig
verklaren datgene te doen, waarvoor vroeger onder de republiek
de toenmalige Staten-Generaal zich niet ongeschikt gevoelden en
later noch Fransche noch Engelsche vertegenwoordiging terug
deinsde. Juist dewijl de koloniën voor ons bestaan onmisbaar
zijn, mag men de gelegenheid niet verzuimen, haar onder eene
meer werkzame en krachtiger controle te plaatsen dan immer
enkel autokratische raagt der kroon of bloote raededeeling van
verslagen, der natie verzekeren kunnen. Het goed in vroeger
eeuwen voor het volk gewonnen, moet onder den invloed zijner
vertegenwoordigers gesteld worden. De Ondergeteekenden be
schouwen dit punt als een van de gewigtigste der grondwet. Zoo
lang aan éénen persoon wordt toevertrouwd, wat gemeen goed
behoort te wezenhouden zij liet bestaan der koloniën voor zeer
onzeker, gelijk er nimmer aan eene goede regeling van ons
finantiewezen gedacht kan worden, zoo lang de begrootingen der
koloniën niet aan de wetgevende magt onderworpen zullen zijn,
zoo lang niet wettelijke regels, maar willekeur het besteden der
koloniale inkomsten beheerschen zal.
Een andere waarborg voor het rigtig beheer van het finantie
wezen van hoog en dringend belang, zien de Ondergeteekenden
in eene rekenwet. Te beoordeeleu of 's lands geldmiddelen be
hoorlijk besteed zijn, is van niemand zoo zeer de taak als van de
vertegenwoordiging. In plaats daarvan wil het ontwerp haar
alleen het slot, dat is een bloot cijfer, doen goedkeuren. U Edel
Mogenden zult gewis die bepaling in dier voege veranderen, dat
de goedkeuring der jaarlijksche rekening bij wet zal behooren te
geschieden.
Zeer heeft den Ondergeteekenden leed gedaan te zienhoe in
de aangeboden wetsontwerpen eene strekking zigtbaar isgeheel
strijdig met den gang des tijds; eene zucht namelijk om, zooveel
mogelijk, den invloed des volks op de regeling zijner belan
gen te stremmen en zekere vrees voor openbaarheid. Van het
eerste biedt een voorbeelddat men de leden der voorgedragen
eerste kamer slechts om de negen, en de Staten der provinciën
slechts om de zes jaren wil laten aftreden. Het laatste is
vooral zigtbaar in de beperking, welke aan de verpligling der
ministers om aan de kamer alle gevraagde inlichtingen te geven,
gesteld is. Het moet den minister niet vrijstaan door eene enkele
verklaring, dat hij de mededeeling met het belang en de zeker
heid van het rijk, de koloniën of overzeesche bezittingen strijdig
oordeelt, die inlichtingen te weigeren; hij is verpligt de Staten-
Generaal in staat te stellen aan hunne roeping te beantwoorden.
Bij oorlog of bij onderhandelingen kan eene uitzondering toegela
ten worden, maar in geen ander geval. Art. 85 van het ontwerp
der commissie zal, verwachten wij, in de plaats van dat der
ministers komen.
Nog meer trof ons, dat het ontwerp der Ministers het aan den
gewonen wetgever wil vrijlaten, de bepalingen der grondwet
straffeloos te overtreden, haar te schorsen en te vernietigen. Bit
de memorie van toelichting maken wij op, dat de duistere woor
den »De wetten zijn onschendbaar," aan den regter de be-