LEYDSCHE COURANT B IJ V 0 E G S E van Woensdag 17 Mei 1848. II EDE VOER ING van den lijdelijken Minister van Justitie den Heer Mr. D. DONKER CURTIÜSgehouden in de Yergadering van de Tweede Kamer der Stalen-Generaal, te 's Gravenhage op den 13 Mei jl. TOT DE EDEL MOGENDE HEEREN Toen de Voor/.ilter van den lijdelijken raad van Ministers te kennen gaf, dat de Grondwet zou worden herzien naar de grondslagen der Brilsehe Con stitutie, gewijzigd naar onze zeden, meenden wij dat hij alleen op het oog had de verantwoordelijkheid der Ministers en regtstreeksclie verkiezingen. Van lieverlede bleek het echter, dat wij ons hierin hadden bedrogen, en veel ruimer zin aan zijne woorden moest worden gehecht. Het is nutteloos hier op te halen welke uitgebreidheidnaar zijn oordeelaan de Vertegen woordiging en vooral aan de Eerste Kamer zoude moeten worden gegeven, veelmin zijne verdere denkbeelden ten opzigte van sommige andere punten bier open te leggen. Slechts een der overige Ministers deelde ten deelc in zijne gevoelens. De overigen de meerderheid kon zich daarmede niet ver- cenigen. Van daar de ontbinding van het door Graaf Schimmelpenninck gevormde Ministerie. Thans op nieuw voor deze Kamer verschijnende, vereerd met het vertrou wen des Koningsmeeneu de overgeblevene Ministers, zich met rondheid tegenover deze Kamer, en ten aanhoore der gehcele natie te moeten verklaren. Want, zoowel de Koning als zijne raadslieden moeten weten, of de beginse len waarop de hervorming van het Staatsgebouw zal rusten door de natie worden goedgekeurd of verworpen. Wij toch kennen geene gevestigde rege ring in slaat om overdreven werischen af te wijzen om het beheer op zui nigen voet in te rigten dan die, welke haren steun vindt in het gevoelen van de meerderheid der natie. Zij die in de tegenwoordige omstandigheden geroepen worden 0111 de grondslagen voor cenc nieuwe orde van zaken te vestigen, moeten eenen juisten blik werpen in de behoeften der natiën. Deze behoeften zijn onderscheiden naarmate van de overleveringen en eigenaardig heden van elk volk en van den invloed welken de neigingen de instellin gen en voorbeelden van omliggende volken daarop hebben uitgeoefend. Indien wij deze beschouwing op Nederland toepassen, dan gelooven wij tot eene geheel andere uitkomst te zullen geraken, dan de Britsche Constitutie in haren grootslen omvang beschouwd. Ten einde echter met cenige orde onze denkbeelden voor te dragen, zij het ons vergund stil te staan vooreerst hij de instellingen, die wij behoeven; ten tweede hij het beheer der staats huishouding. I. Welke wijzigingen sedert vijftig jaren onze instellingen ook hebben ondergaan, welken invloed de ontwikkeling van nieuwe denkbeelden ook op de natie hebhe uitgeoefend, nog onderscheiden haar twee neigingen voor eerst cene opreglc verkleefdheid aan het huis van Oranjeten andere een eenvoudige burgerlijke zin. De natie gevoelt diep, dat, even als zij hare zelfstandigheid verschuldigd is aan het regerend geslacht, die zelfstandigheid gehecht blijft aan het behoud der souvereiniteit in dat Huis. Zij wil, indien ons niet alles bedriegt, den Koning op dat hoog exceptio neel standpunt geplaatst houden waarop hij waardiglijk de natie kan verte genwoordigen en waaronder alle ingezetenen kunnen genietenwij zeggen niet cene volkomen gelijkheid, welke is denkbeeldig en in alle vereeniging van wenschcn onbestaanbaar, maar die gelijkheid voor de wet, welke eene behoefte is geworden in onzen lijd. Naast deze eerste neiging bestaat eene anderewelke wij hebben geërfd van onze vaderenen die wij noemden burgerlijken zin. Dat wil alweder niet zeggendat wij er geen roem op dragen, onder ons midden te zien de namen van hen, die hunnen naam in vroegere eeuwen onsterfelijk hebben gemaakt, dat wij aan geboorte allen in vloed zouden willen ontzeggen, of aan iemand onderscheiding door titels verkregen, zouden willen betwisten. Maar wij verslaan hier door burgerlijken zin, die neiging van den Nederlander, welke men opmerkt zoowel in de lioogcre als in de mindere standen, om zich door geenen uiterlijken schijn te laten verblinden, zich gecno behoeften te scheppen, waaraan men of niet, of slechts door onbetamelijke middelen op den duur kan voldoen. Wij verstaan door burgerlijken zin, die orde, die zueht van naauwkeurige berekening, die zorg voor de toekomst, welke zoo bijzonder onzen landaard kenmerken. Wij behoeven alzoo instellingen waarbij de Koning zijn standpunt behoudt, en de natie naar hare neigingen wordt vertegenwoordigd. Maar hoe komt men tot die instellingen moet men die putten in onzen tijd nu de scheids muren tusschen de volken van dag tot dag meer geslecht worden, alleen uit hetgeen vroeger bestond? Is Nederland vreemd gebleven aan al hetgeen bij naburige volken is tot stand gebragt. Heeft liet geen kennis gedragen van al de hervormingen welke Brittanje in zijne constilutien heeft gemaakt? Van de staatsregelingen welke elkander in Frankrijk hebben opgevolgd? Van de instellingen welke België zich heeft gegeven, cn waaronder het, bij cene koortsachtige aandoening van alle natiën, rustig en te vreden is gebleven? Ziet, leest, en beoordeelt Nederland de grondwetten niet, die in Duitsch- land alom worden afgekondigd Voelt het geen de minste sympathie voor die vrijheid van drukpers, godsdienstoefening, onderwijs en vereeniging, welke, onder een billijk toezigt tot behoud van orde, den toets cencr beproe ving schijnen te kunnen doorstaan In de daadwij gelooven dat men zich zeer zouden bedriegen, indien men meende, dat de denkbeelden, van onzen tijd ook hier te lande geen diepe wortelen hebben gescholen. AVij mogen dus, hij ons vestigen van nieuwe instellingen, wel het oog slaan op hetgeen elders is ontworpen, en het goede nemen waar wij het vinden, maar wij mogen daarbij niet uit het oog verliezen noch het hooge standpunt van het Bege rend Huis tegenover de natie, noch dien burgerlijken zin der natie, welke wij hebhen omschreven en die onder het Koninklijk gezag geene grootc on derscheiding tusschen de ingezetenen toelaat. Het is onder dezen indruk, dat, hij de voorgestelde wijzigingen van Grond wet, een aanzienlijk inkomen aan liet Koninklijk Geslacht verzekerd blijft; dat aan den Koning groote praerogativen zijn gelatenen hem bepaaldelijk vrije benoemingen zijn toegekend, die hij bevorens slechts op voordragt deed; dat verder, op het voorbeeld van België, de geheele Vertegenwoordiging des Volks tot eene waarheid is gemaakt, de heide Kamers door de Natie zullen worden gekozen. Ook op de gewestelijke en plaatselijke besturen is een billijke invloed aan de ingezetenen toegekend, terwijl do magt des Konings, tot bewaring van het algemeen belang, alle uitspattingen dier besturen kan be dwingen cn de onschendbaarheid der wet alle hotsing wegruimt. A'rijheid van drukpers, vrijheid van vereeniging, gelijke vrijheid in godsdienst en onderwijs zijn de leuzen van onzen tijd. Eene Grondwet, die dezelve niet uitdrukte, zou onvolledig zijn. Maar de Nederlander, altijd gehecht aan orde, innig bewust, dat de ware vrijheid en alle welvaart daaraan naauw verbonden zijn, sluit in niets wet telijke regels en verantwoorlijkheid uit. Dit is ook de geest, welke hij de wijziging der Grondwet ons heeft geleid. Ziet daar eenige trekken der groote instellingen, welke zullen worden voor gedragen, en waaraan het schijnt dat het grootste deel der Natie haar zegel hecht; want het is geene doellooze daad geweest, toen de gewijzigde Grondwet is openbaar gemaakt. Die openbaarmaking is gevraagd uil zedigheid, cn is toegestaan om het gevoelen der Natie te leeren kennen. De Commissie van den 17dcn Maart jl. wist wel, dat zij geen volmaakt werk zou leveren; zij wist wel dat er leemten, onnaauwkeurigheden, dwalingen in haar voorstel zouden zijn; maar juist daarom vroeg zij de openbaarmaking, opdat een ieder zijne aanmerkingen zou kunnen voorbrengen, en de Regering daarvan, hij het deGnitief voorstel, nut zou_ kunnen trekken, wel overtuigd, dat even als er meer kennis bij den Raad van State en hij deze A'ergadcring is, dan hij eene Commissie van vijf leden, er nog oneindig veel meer kennis en licht hij de geheele Natie is te verkrijgen. De Koning tnoe-t ook vóór alles kennen dea

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1848 | | pagina 5