De Afdecling noodigt langs dezen weg, allen die tot liet lidmaatschap zon
den verlangen toe te tredenuitdit aan een der leden van liet bestuur te
willen te kennen geven.
Onder meerdere onderwerpen in die Eerste Vergadering behandeld, is er
een dat voor den Landbouw, vooral sedert bet jaar 1845, van groot gewigt
is geworden. Zij beeft geoordeeld hierop de aandacht van alle belanghebben
den te moeten vestigengelijk zij doet bij deze.
Kr is namelijk voor eenigen tijd melding gemaakt van een middel tegen de
aardappelenziekte, aangeprezen door den Heer D1'. Klotzsch te Berlijn. Onze
Staats Courant heeft reeds vroeger een berigt over dat onderwerp opgenomen.
De Minister van Binncnlandsche Zaken, heeft, in dato 23 Febr. jh, de Gou
verneurs der provinciën verzocht, daarop de aandacht der Commissien van
landbouw te vestigen en het middel aan te bevelen.
Ook in Fruissen heeft hetzelve de belangstelling van het Gouvernement
grootelijks opgewekt. Het heeft namelijk een advies daarover gevraagd aan
's Rijks Landbouw-Collcgie en daarop den uitvinder, bij aldicn zijne wijze van
behandeling zal blijken proefhoudend te zijn, eene zeer aanzienlijke belooning
toegezegd. Ook in genoemd Kijk heeft de Regering deze zaak aanbevolen
aari de Opper-Presidenten der provinciënom alzoo de algemeene verbreiding
van de kennis dezes middels te bevorderen. Men schijnt zich overtuigd te
houden, dat het alle verwachting zal overtreffen. De zaak komt hierop neder:
In 1848 zijn de eerste proeven genomen aan aardappelplantenmet het
inkorten van de uiterste topjes der takken. Aan die struiken was eene ster
kere takmaking, de kleur van het blad was donkerder en de wasdom onder
scheidde zich zeer voordcelig van dien der naastbijstaande planten. De op
brengst der knollen was rijkelijk. Zij waren volkomen gezond. De gewassen
welke niet aan deze behandeling waren onderworpen, gaven, bij eene geringere
opbrengst, zieke knollen.
In 1847 werd dc proef herhaald en op ecnen akker, waar men tot poters
had aangewend aardappelknollen van eene soort, die slechts weinig van de
ziekte van 1845 had geleden. Het inkorten had plaats om de andere rij,
eerst in Mei en ten tweede male in het eind van Junij. De niet getopte rijen
hadden lange, magere, bijna bladloozc stengels, met kleine ligtgckleurde
blaadjes, en later stierven de stengels af. De planten der getopte rijen had
den een goed gewas met digte, groene, groote bladen. De oogst was, zoo ver
aangaat de niet getopte rijen, zeer middelmatig cn met zieke knollen van de
getopten daarentegen zeer voordeelig, terwijl de knollen, hoezeer niet grootcr,
echter veel talrijker en volkomen gezond waren.
De behandelingswijze beeft ten doel om de bloemvorming cn vruchtzetling
voor te komen. De vorming toch van die deelcn neemt de beste sappen
weg. Indien nu deze sappen, op die wijze, in de plant, ten voordeele van
den knol gedijen kan daarvan eene betere ontwikkeling dezes deels het ge
volg zijncn de ondervinding heeft reeds bewezendat dit werkelijk het
geval is, zoo ten aanzien van de knollen als van de bladen cn dc takken.
De Heer KtOTZSCir schrijft voor om in de 5(leG'ie en 7dc week na het leg
gen der poters en in de 4,)c en 5,|<! week na het leggen van bewortelde kie
men of ongeveer op bet tijdstip waarop de aardappelplanten zich tusschcn
6 tot 9 duimen boven den grond verheffen, de toppen der takjes met duim
cn vinger ter lengte van een halven duim (Rhijnl.) af te breken, welke be
werking men aan al de punten der takjes in de tiende en elfde week herhaalt.
Uit een gedrukte brief bij het Stedelijk Bestuur te 's Hage onder het
postmerk Rotterdam ontvangen cn door het Dagblad van 's Giavetihage
medegedeeld ontleencn wij bet volgende
»De toekomst heeft voor Europa geene gunstige zijde; van daar eene alge
meene lusteloosheid en eene geneigdheid van hen die door den Hemel met
tijdelijke goederen zijn gezegendom hetgeen zij anders den werkman
zouden laten verdienen tot gunstiger tijden (zoo als men zegt) uit te
stellen. "Wij bekennen gaarne, dat deze zorgen niet ongegrond zijn, maar
wanneer men zoodanig gaat handelen zal men gewis do omstandigheden ver
haastendie ieder vurig bidt dat de goede Voorzienigheid van ons Vaderland
afwende. Werkeloosheid voor hem, die werken wil en werken moet, is een
zoo treurige staat, zij wordt zoo spoedig gevolgd door gebrek, vooral tegen
woordig, daar nu, cn zelfs nog in eenen tijd van duurte, de spaarpenning
zoo gering is. Wanneer, in zulk eenen stand van zaken, kwaadwilligen tot
bet bereiken van hunne, zoo te veroordeelen oogmerken, het gewone mis
bruik ter hand nemen, en de mindere volksklasse eene gunstiger toekomst
beloven zoo is spoedig het kruid ontstoken cn eene ramp over het Vader
land gebragt, die door cendragtig te handelen, onder het bestuur eener zor
gende Voorzienigheid, in waarheid van hetzelve is af te weren. Daartoe,
geachte Landgcnootenzijt gij in den gunstigen toestand geplaatst. Late
ieder in zijnen kring den ambachtsman werk verschaffen, late men vooral
geene voorgenomene werkzaamhedenonder den naam van den druk der
lijden, uitstellen; integendeel, men doe meerder dan gewoonlijk, zoo ten
platten lande als in de steden, dan zal de metselaar, de timmerman, vcrwcr,
smid cn andere werklieden hun dagelijksch brood door werk in rust kunnen
verdienen; bouwt de een, wel nu, bij die niet bouwen wil, late zich mobi
lair, late zich een rijtuig maken; dit te zamen werken zal welvaren en blijd
schap in den lande geven; de werkman geld verdienende, geeft weder alles
aan maatschappij terug; in den regel spaart hij weinig; hierdoor zullen
als van zelve 's lands inkomsten voordeeliger zijn en het uitgegevene geld
keert tot den kapitalist terug, daardoor, dat 's lands finantiën in goeden
staat zijnde, de schatkist dan ook in het rigtig betalen van de renten der
staatsschulden zal kunnen voldoen. Men schare zich dus ook in deze onder
de bekende gulden spreuk onzer Vaderen Eendragt maakt magthierdoor
zal dan Nederland bij herhaling aan Europa hot voorbeeld geven, wat een
eendragtig volk onder Goddelijken zegen vermag; men drale alzoo niet, maar
neme een spoedig en gunstig besluit, opdat de ambachtsman, die thans
door zoo veie ongunstige geruchten en mededeelingen te veel wordt ontrust,
tot eene bedaarde gerustheid wederkeere, cn terwijl hij het brood des vredes
eet, den vrede in den lande ook niet zal verstoren.
»Wij hebben onzen naam onder deze niet gesteldniet omdat wij geloo-
ven over deze poging tot algemeen nut ons te moeten schamen, maar omdat
wij vertrouwendat de zaak die wij voordragen zonder naam zichzclve ge
noegzaam aanbeveelt."
De Heer R. L. van Andringa de Kcmpenacr heeft bij een gedrukt alom
verspreid stuk verklaard, dat hij dezer dagen niet in Amsterdam is geweest,
en nimmer of nooit in eer.ige correspondentie, verhouding of betrekking heeft
gestaan, betzij aldaar of elders, met lieden die de onlangs plaats gehad
hebbende volksbewegingen hebben uitgelokt of geprovoceerd, veel minder
daarvan kennis heeft gedragen, of die op eenigerhande wijze heeft uitgelokt,
bevorderd en gaande gemaakt, daar hij de grootste afschuw gevoelt, voor
volksoproeren en manifestatiëndie eene andere strekking ten gevolge kun
nen hebben, dan degenen, die door hem te 'sHage zijn toegejuicht!
Hij heeft de waarlijk onafhankelijke dagbladen uitgenoodigd deze bekend
making in hare kolommen over te nemen aan welk verzoek wij op deze
wijze hij uittreksel genoegzaam meencn te hebben voldaan.
's GRAVENIIAGE 30 Maart.
Gisteren middag ten één ure is de Commissie van de leden van de Tweede
Kamer bij Z. M. den Koning toegelatenoin het adres van rouwbeklag we
gens het overlijden van Z. K. II. Prins Alexander der Nederlanden aan Z. M.
aan te bieden.
Naar men verneemt gaat de Tweede Kamer gedurende 14 dagen uiteen.
De lijdelijke Minister voor de zaken der Roomsch-Kalholiekc Eeredicnst
zal Woensdags van 12 tot 2 ure gehoor verleenen.
De Minister van Staat, II. Baron van Zuylen van Nyevelt beeft, bij
zijne aftreding, aan de Kerkbesturen toegezonden de volgende circulaire:
Bij besluit van den 25sten dezer, heeft Z. M. mij een eervol ontslag verleend
als Minister voor de zaken van de Hervormde en andere Eerediensten, en mijne
funclien opgedragen aan den Heer Mr. L. C. LuzacStaatsraadenz.
De staatkundige stormen die in de jongstverloopen weken in vele Staten
van Europa hebben gewoedzijn ook in ons Vaderland niet zonder gevolg ge
bleven maar ze zijn hoog boven onze hoofden overgedrevenen hebben den
vrede niet verstoord; wij mogen God danken, die door Zijne sparende hand
ons voor onheilen heeft behoed die elders zoo diep zijn te betreuren. Dc
Kerk zal die uitkomst waarderendoor vermaning en voorbeeld tot eendragt
opwekken, en niet alleen tot gehoorzaamheid aan de Regering, maar ook,
bij alle gepaste gelegenheden, tot eenparige aansluiting aan het Bestuur, de
gemoederen stemmen. Langs dien weg alleen, is er in dit moeijelijk tijdsge
wricht heil voor het Vaderland te wachten, en zal de Kerk gehandhaafd
blijven bij hare vrijheid en zelfstandigheiddie kostbare paarlen van hare
Kroon: ik meen mij zeiven de getuigenis temogen geven, aan de bewaring
van die schallen en derzei ver vruchtbare ontwikkeling den besten tijd mijner
ambtsbezigheden te hebben gewijd.
De kerkelijke Grondwets-licrzieningdoor mij krachtig bevorderd cn ijverig
aangevangennadert het tijdstip harer opzettelijke behandeling bij de hooge
Kerkvergadering; ofschoon ik daarbij niet zal tegenwoordig zijn, troost mij het
denkbeeld: in mugnis voluisse sal est." (een goeden wil te hebben gehad.)
In mijne ministeriële betrekkingen tot de Protestantsche Kerk heb ik mij
zorgvuldig onthouden van alle bemocijiogen ten aanzien van haar inwendig
leven: ik heb te midden der verschillende rigtingen die zich in de Godge
leerdheid openhaarden, de onpartijdigheid gehuldigd, dé wetenschap geëerbie
digd, de gematigdheid en de liefde alom aangeprezen, overtuigd, dat de
waarheid niet door dwang, maar door het vrije onderzoek bevorderd wordt.
Bij ruimere bcdeeling van geldelijke middelen had ik mij zoo gaarne in
staat bevondenom meer te doen voor de uitbreiding der openbare predi
king en voor de opbouwing cn het herstel van kerken en pastorijen; maar,
het is wereldkundig, ik heb mijne taak opgenomen onder de drukkende
voorwaarde van bezuinigingen, die voor het hehoud van ons Staatsgebouw
onmisbaar zijn.
licht dank, 11. Ecrw. Hecrcn, voor zoo vele blijken van genegenheid cn trouw,
mij gedurende zeven jaren gegeven; dat tijdvak zal mij onvergetelijk blijven;
Verleent van nu af uw vertrouwen aan den zoo hoog geachtcn Staatsman,
die mij, immers tijdelijk, opvolgt, en in wiens hart het is, om voor al uwe
gewensehte belangen te zorgen. Scharen wij ons allen rondom den grond-
wettigen Troon van den Koning, en zonder kleingeestigheid of terughouding,
rondom de reeds genoegzaam bekende beginselen waarop die Troon voortaan
zal rusten. Dit is de laatste raaddien ik met volle overtuiging voor mij
zelven tot U Hoogeerwaarden rigtc. Kerk en Staat zullen zich daarbij in
gelijke mate wel bevinden.
Met deze betuigingen neem ik afscheid van U Hoogeerwaardenbiddende
den Heer der Kerkdat Hij uwen arbeid zegeneZijn dierbaar Evangelie
zuiver onder ons beware, en HÜ Zelf, in leven en in sterven, onze hoop en
onze verwachting zij.
ROTTERDAM, 26 Maart.
De Hertog cn Hertogin van Montpensier, die zich cenigc dagen in het
strengst incognito hier ter slede bevonden hebben en gelogeerd waren in bet